ECLI:NL:RBAMS:2019:952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
13/751976-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Szekszárd District Court in Hongarije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 december 2018 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn Hongaarse nationaliteit bevestigd. Tijdens de zitting op 22 januari 2019 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de zaak uitvoerig besproken.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor een zorgvuldige beslissing. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelt dat dit verweer niet kan leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling, waardoor artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet in de weg staat aan de overlevering.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, waaronder de vermeende discriminatie van de Roma-bevolking en de zorgen over de mensenrechtensituatie in Hongarije, verworpen. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in Hongarije.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751976-18
RK-nummer: 18/8516
Datum uitspraak: 5 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2018 door
the Szekszárd District Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.P.P. Janssen, advocaat te Tegelen en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
domestic arrest warrantvan
the Szekszárd District Court 6.B.2/2018/17. Uit het
Form Ablijkt dat het arrestatiebevel van 26 april 2018 is.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Detentieomstandigheden

Uit de aanvullende brief van 10 december 2018 van de Hongaarse justitiële autoriteiten volgt dat de opgeëiste persoon in de gevangenis in Szombathely of in de gevangenis in Tiszalök wordt geplaatst indien hij wordt overgeleverd.
De rechtbank heeft geen bewijzen zoals bedoeld in punt 88 van het arrest Aranyosi en Căldăraru, dat personen die in hetzij de gevangenis in Szombathely hetzij de gevangenis in Tiszalök gedetineerd zijn in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling lopen. Daarom staat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet in de weg aan de verzochte overlevering. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar eerdere uitspraken (zie o.a.: ECLI:NL:RBAMS:2016:4966, ECLI:NL:RBAMS:2017:6707, ECLI:NL:RBAMS:2017:7304 en ECLI:NL:RBAMS:2018:1675).

7.Overige verweren

7.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd om verschillende redenen. Ten eerste heeft de opgeëiste persoon contact gehad met de Hongaarse politie en justitie over de zaak die in het EAB wordt vermeld en hij zou daarvoor niet langer worden vervolgd in Hongarije. Ten tweede behoort de opgeëiste persoon tot de Roma-bevolking waardoor hij in Hongarije verhoogde kans loopt te worden gediscrimineerd, met name in de gevangenis. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon een herseninfarct gehad en is hij afhankelijk van goede medische zorg. Hij gaat er vanuit dat er in Hongarije geen medische voorzieningen voor hem zijn. Tenslotte is het zeer slecht gesteld met de mensenrechtensituatie in Hongarije, waardoor op Europees politiek niveau wordt getwijfeld aan het democratische gehalte aldaar.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de opgeëiste persoon behoort tot de Roma-bevolking en daardoor wordt gediscrimineerd geen reden is om de overlevering te weigeren. De officier van justitie verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank van 8 september 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:5712). Voorts zijn er zorgen over de Hongaarse rechtsstaat in verband met de Mediawet en de harde opstelling ten opzichte van vluchtelingen. Het is echter te vroeg om een algemeen gevaar aan te nemen dat de rechtsstaat daardoor wordt bedreigd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de redenen van de raadsman om de overlevering te weigeren niet verder zijn uitgewerkt en evenmin met stukken zijn onderbouwd. Alle verweren worden verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Szekszárd District Courtten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.