ECLI:NL:RBAMS:2019:975

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
13/752024-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 5 december 2018 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de garantie van plaatsing in een Hongaarse gevangenis niet kan worden gegarandeerd, gezien de zorgwekkende situatie in Hongarije. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om aan de effectiviteit van deze garantie te twijfelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij zich baseert op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en eerdere uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752024-18
RK-nummer: 18/8275
Datum uitspraak: 14 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 september 2018 door
the Regional Court of Debrecen(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1995,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
thans gedetineerd in de [detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.E. Hissel, advocaat te Maastricht, en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 5 september 2018 van
the Regional Court of Debrecen(referentie: 19.B.124/2018).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Hongarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten, respectievelijk:
  • deelneming aan een criminele organisatie;
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de door de Hongaarse autoriteit verstrekte gegevens is op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden

In de brief van de Hongaarse
Ministry of Justice, Department of International Criminal Law, van 18 december 2018 is vermeld dat de opgeëiste persoon in Hongarije zal worden geplaatst in de penitentiaire instelling van
Szombathelyof
Tiszalök.
De raadsvrouw heeft betwist dat deze door de Hongaarse autoriteit verstrekte garantie van plaatsing in de gevangenis van Szombathely of Tiszalök ook daadwerkelijk zal worden geëffectueerd in de fase van het voorarrest van de opgeëiste persoon. Hiertoe heeft zij allereerst verwezen naar de zorgwekkende situatie in Hongarije wat betreft de democratie, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden. Daarnaast heeft zij e-mailcorrespondentie met de Hongaarse advocaat van de opgeëiste persoon en Hongaarse regelgeving overgelegd, waaruit zou blijken dat volgens de Hongaarse regelgeving voorarrest in Szombathely of Tiszalök niet mogelijk zou zijn.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd onvoldoende is om te twijfelen aan de effectueerbaarheid van de in de brief van 18 december 2018 verstrekte garantie voor wat betreft de fase van het voorarrest. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zij gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet uitgaan van de door uitvaardigende staat verstrekte informatie. Van belang is dat in de brief van 18 december 2018 geen voorbehoud wordt gemaakt ten aanzien van de fase van het voorarrest. Ook stelt de rechtbank vast dat deze garantie inmiddels in meerdere zaken is verstrekt en dat de officier van justitie heeft meegedeeld dat er geen berichten zijn dat de garantie van plaatsing in Szombathely of Tiszalök in de fase van het voorarrest niet zou worden nagekomen. Het is, in het licht van het voorgaande, niet aan deze rechtbank de garantie te toetsen aan Hongaarse regelgeving of om navraag te doen bij de Hongaarse autoriteiten.
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank uit van de in de brief van 18 december 2018 verstrekte garantie van plaatsing van de opgeëiste persoon – ook gedurende zijn voorarrest – in Szombathely of Tiszalök.
De rechtbank heeft geen bewijzen zoals bedoeld in punt 88 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru) dat personen die in de gevangenis in Szombathely en de gevangenis in Tiszalök gedetineerd zijn in het algemeen een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling lopen. De conclusie is daarom dat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet in de weg staat aan het toestaan van de verzochte overlevering. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar eerdere uitspraken (zie o.a.: ECLI:NL:RBAMS:2016:4966, ECLI:NL:RBAMS:2017:6707, ECLI:NL:RBAMS:2017:7304 en ECLI:NL:RBAMS:2018:1675).

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7, van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
the Regional Court of Debrecen(Hongarije) ten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.