4.4.5.Aangetroffen goederen bij verdachte thuis en in zijn box
4.4.5.1. Op 10 november 2015 heeft in de woning van verdachte en in de bijbehorende box een doorzoeking plaatsgevonden. In deze box zijn goederen aangetroffen die gestolen zijn bij verschillende inbraken waarvan verdachte wordt beschuldigd en die door de aangevers zijn herkend als hun eigendom of tot hen zijn te herleiden. Zo heeft [slachtoffer feit 1] haar schoenen herkend die zijn gestolen bij de inbraak in haar woning op het adres [plaats delict 1] (zaaksdossier 1) en heeft de eigenaar van [naam kledingbedrijf] kleding en riemen herkend die alleen door zijn bedrijf worden verkocht (waaronder van het merk [naam merk] ) die bij zijn bedrijf zijn gestolen. Een van de riemen die exclusief door [naam kledingbedrijf] worden verkocht, is in de woning van verdachte teruggevonden (zaaksdossier 7). In de box van verdachte lag verder de iPad van [slachtoffer zaaksdossier 8] die was gestolen bij een inbraak op haar adres [adres 1] te [plaats 2] (zaaksdossier 8). Ten slotte is in de box ook nog een paspoort gevonden dat is gestolen bij de inbraak op het adres [plaats delict zaaksdossier 10] te [plaats 2] (zaaksdossier 10).
4.4.5.2. In de box maar ook in de woning zijn daarnaast (slotenmakers)gereedschap en apparatuur aangetroffen. Het ging onder meer om mechanische slotentrekkers, een elektronische slotentrekker (‘gun’) met opzetstukken, speciale sleutels en detectieapparatuur. Na onderzoek door de politie is gebleken dat de gereedschappen in de aangetroffen samenstelling veelvuldig gebruikt worden door inbrekers. De rechtbank voegt daaraan toe dat het gereedschap past bij de wijze waarop telkens is ingebroken, te weten door het afbreken of verwijderen van het cilinderslot van de voordeur, de zogenoemde Bulgaarse methode.
4.4.5.3. Verdachte heeft verklaard dat het gereedschap en de apparatuur van hem is, dat dit bij elke doe-het-zelfzaak te koop is, dat hij de slotentrekkers gebruikt om auto’s uit te deuken en dat de elektrische slotentrekker een boormachine is. Met betrekking tot de overige (gestolen) goederen heeft hij verklaard niet te weten wie die in zijn box heeft neergelegd: hij gebruikt zijn box niet en heeft de sleutels heeft uitgeleend aan personen van wie hij de naam niet wil noemen. Om in de box te komen zijn twee verschillende sleutels nodig. De raadsman heeft aangevoerd dat de box niet exclusief bij verdachte in gebruik was en dat hetgeen daar is aangetroffen dus niet tegen verdachte kan worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Zij stelt voorop dat verdachte, die, zoals hij zelf heeft verklaard, de enige bewoner van de woning [adres verdachte] was, in beginsel verantwoordelijk is voor wat zich in die woning en in de bijbehorende afgesloten berging of box bevindt. Verdachte heeft geen namen willen noemen van degenen aan wie hij zijn sleutels van het portiek en de box zegt te hebben gegeven en heeft het alternatieve scenario dat anderen gebruik maakten van de box op geen enkele wijze onderbouwd. Zijn verklaring is daarmee niet verifieerbaar. Zij is ook ongeloofwaardig, omdat verdachte enerzijds heeft verklaard de box niet te gebruiken maar anderzijds zegt dat het gereedschap dat daar ligt wel van hem is en dat hij dit gebruikt bij het klussen aan auto’s.
De rechtbank gaat dus voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij geen weet had van de gestolen goederen in zijn box en rekent op grond van het voorgaande al hetgeen in de box is aangetroffen aan verdachte toe.
4.4.7.Nadere bewijsoverwegingen per ten laste gelegd feit
De rechtbank zal hieronder telkens overwegen op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wat hem is ten laste gelegd.
4.4.7.1.
Feit 1. [plaats delict 1]
Bij de inbraak in de woning aan de [plaats delict 1] te [plaats 2] op 22 september 2015 is het cilinderslot in de voordeur van deze woning verwijderd. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de inbraak waarschijnlijk is gepleegd door meer dan één persoon. Weggenomen zijn onder meer diverse kledingstukken en schoenen. In de woning van verdachte zijn schoenen van het merk Yves Saint Laurent aangetroffen die door aangeefster [slachtoffer feit 1] als haar schoenen zijn herkend. De (voor het eerst ter terechtzitting) door verdachte afgelegde verklaring dat deze schoenen van hemzelf zijn, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Bij medeverdachte [naam medeverdachte 2] zijn in diens woning T-shirts aangetroffen die door aangeefster eveneens zijn herkend als de hare. Verder is sprake van een tapgesprek op 15 oktober 2015 waarin verdachte (als gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2] ), na een uitzending van het programma Bureau 020 op 14 oktober 2015 met beelden van de inbraak, tegen zijn gesprekspartner zegt: “
Het is al op de buis (…). Ze laten de films zien. Hoe wij lopen en dat soort dingen”.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander (medeverdachte [naam medeverdachte 2] ) schuldig heeft gemaakt aan deze inbraak.
4.4.7.2.
Feit 2. [plaats delict 2]
De woninginbraak op het adres [plaats delict 2] te [plaats 2] heeft plaatsgevonden tussen 14 augustus 2015 te 20.00 uur en 15 augustus 2015 te 00.10 uur. Het cilinderslot was uit de voordeur verwijderd en weggenomen zijn onder meer diverse schoenen, kledingstukken en een toilettas van het merk Louis Vuitton.
Medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft op 14 augustus 2015 om 22.21 uur telefonisch contact met verdachte (op nummer [telefoonnummer 2] ). Hij vraagt aan verdachte of hij een bahco heeft en zegt vervolgens dat hij deze komt ophalen bij verdachte. [naam medeverdachte 3] zegt dat hij “
de portiekdeur gaat openwippen”. De telefoon van [naam medeverdachte 3] straalt op dat moment zendmasten aan in de nabijheid van de woning aan de [plaats delict 2] . De telefoon van verdachte straalt even later, om 23.06 uur, eveneens een zendmast in de omgeving van de woning aan de [plaats delict 2] aan. Om 23.23 uur verzendt [naam medeverdachte 3] via zijn telefoon een foto van een Louis Vuitton-toilettas. De toilettas op de foto lijkt erg op de toilettas die bij de inbraak is weggenomen. Om 00.30 uur, nadat de inbraak is ontdekt, is er opnieuw telefonisch contact tussen verdachte en [naam medeverdachte 3] . Tijdens dit gesprek vraagt verdachte aan [naam medeverdachte 3] : “
He, heb ik een pakje sigaretten in de auto achtergelaten? (…) Is die andere man al weg? Bel hem en vraag het aan hem want anders dan heb ik het in de klote woning achtergelaten.
Dan is het in de woning gevallen”. Verdachte heeft geen uitleg aan dit telefoongesprek willen geven. De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat verdachte kort daarvoor in de woning aan de [plaats delict 2] is geweest.
Alle voornoemde omstandigheden in onderling verband beschouwd leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte tezamen met een ander deze inbraak heeft gepleegd.
4.4.7.3.
Feit 3. [plaats delict 3] (poging)
De poging tot inbraak op het adres [plaats delict 3] te [plaats 2] heeft plaatsgevonden op 5 november 2015 tussen 13.00 en 15.30 uur. Uit de aangifte blijkt dat het cilinderslot uit de voordeur van de woning is verwijderd. In gesprekken van verdachte ( [telefoonnummer 2] ) met medeverdachte [naam medeverdacht 4] , gevoerd op 5 november 2015 vanaf 11.09 uur, wordt onder meer gezegd dat de schroef krom was en verdachte een nieuwe heeft gehaald, dat [naam medeverdacht 4] moet kijken waar die blanke man met zijn vrouw naartoe gaan, dat verdachte nog een keer gaat aanbellen en [naam medeverdacht 4] dan moet luisteren of hij de bel bij de deur hoort. [naam medeverdacht 4] zegt dat ‘jullie’ even de deur moeten komen open maken. Op 5 november 2015 te 14.46 uur belt verdachte met medeverdachte [naam medeverdachte 2] en zegt: “
Ik heb de boor nodig”.
Op beelden van een beveiligingscamera is te zien dat op 5 november 2015 rond 15.22 uur drie mannen in de nabijheid van het appartementencomplex [plaats delict 3] lopen. Op grond van de signalementen heeft een verbalisant het vermoeden dat het om verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdacht 4] gaat. Een buurvrouw, getuige [getuige] , zag voordat zij de melding deed in de hal drie donkere mannen lopen. De melding is gedaan om 15.25 uur. Het leek of de mannen uit de woning van haar buurman op nummer [huisnummer] kwamen.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoons van verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdacht 4] rond dit tijdstip zendmasten in de omgeving van de [plaats delict 3] aanstraalden.
Verdachte heeft geen uitleg willen geven over het aanstralen van genoemde zendmasten dan wel de door hem met zijn medeverdachten gevoerde telefoongesprekken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat zij in de gesprekken spreken over de inbraak, die immers plaatsvindt op een tijdstip waarop alle drie de telefoons de zendmasten in de omgeving aanstralen. De rechtbank houdt uitdrukkelijk ook rekening met de hiervoor omschreven modus operandi en de omstandigheid dat wordt gesproken over schroeven, terwijl bij de aanhouding van verdachte schroeven onder hem zijn aangetroffen en schroeven een belangrijk hulpmiddel zijn bij het verwijderen van een cilinderslot.
4.4.7.4.
Feit 4. [plaats delict 4] , [plaats 1]
Op 21 oktober 2015 om 13.39 uur krijgt aangeefster [slachtoffer feit 4] een melding van het alarmbedrijf dat in haar woning [plaats delict 4] te [plaats 1] een alarm afgaat. Zij is op dat moment in (speelparadijs) [naam speelparadijs 2] waar zij het feestje van haar dochter viert. Als zij even later thuiskomt, blijkt dat het slot uit de voordeur is verwijderd en dat de keukenkasten en vier slaapkamers zijn doorzocht. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de inbraak kort voor het tijdstip van de alarmmelding heeft plaatsgevonden.
Uit onderzoek naar de telefonische verkeersgegevens is gebleken dat verdachte op 20 oktober 2015, de dag voor de inbraak, een telefoontje heeft gekregen. Uit hetgeen hem wordt verteld, valt op te maken dat de volgende dag tussen 13.00 en 16.00 uur niemand thuis zal zijn omdat de dochter van ‘die man’ jarig is en de kinderen naar (speelparadijs) [naam speelparadijs 1] worden gebracht. Op 21 oktober 2015 om 13.15 uur belt [naam beller] , die gebruik maakte van het telefoonnummer dqat eindigt op [telefoonnummer 5] , naar verdachte. [naam beller] zegt tegen verdachte dat ‘die man’ een alarm heeft, maar dat hij niet weet of er binnen ook een alarm is. Hij zegt dat verdachte kan gaan en dat hij direct naar boven moet gaan. Hij is samen met die man in ‘ [naam speelparadijs 1] ’ en zal verdachte bellen als die man een alarmmelding krijgt en naar huis wil gaan. [naam beller] zal verdachte dan bellen maar niets zeggen. Om 13.48 uur wordt verdachte gebeld door [naam beller] , er wordt geen gesprek gevoerd, er is alleen herrie op de achtergrond te horen. De telefoon van [naam beller] straalt op dat moment de zendmast aan op de [adres 2] te [plaats 1] waar [naam speelparadijs 2] is gevestigd. [naam beller] heeft bij de politie verklaard dat hij op de dag van de woninginbraak bij [voornaam echtgenoot aangeefster feit 4] op een kinderfeestje bij ‘ [naam speelparadijs 1] of zo’n speelding was’ en dat [voornaam echtgenoot aangeefster feit 4] en zijn vrouw daar ook waren en dat [voornaam echtgenoot aangeefster feit 4] een telefoontje of melding kreeg dat er iets met zijn woning was. Tijdens deze telefoontjes straalt de telefoon van verdachte zendmasten in omgeving van de [plaats delict 4] in [plaats 1] aan.
Uit voornoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die de inbraak heeft gepleegd. Daarbij wordt opnieuw rekening gehouden met voornoemde modus operandi.
Dat verdachte de inbraak niet alleen heeft gepleegd, blijkt uit de telefoongesprekken die verdachte op 16 oktober 2015 heeft gevoerd onder anderen met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] op het nummer [telefoonnummer 3] . Om 10.56 uur die dag zegt [naam medeverdachte 2] dat hij met de auto onderweg is naar verdachte. Uit de gesprekken die verdachte anderhalf later uur voert, blijkt dat hij niet alleen is. Het lijkt er sterk op dat er op deze dag een voorverkenning plaatsvindt. Terwijl de telefoon van verdachte zendmasten in de omgeving van de [plaats delict 4] aanstraalt, wordt over de telefoon gesproken over observeren, naar binnen gluren en over een garage. Dit laatste is relevant, omdat op [plaats delict 4] in [plaats 1] een garagebedrijf gevestigd is. Op 21 oktober 2015, de datum van de inbraak, straalt ook de telefoon van [naam medeverdachte 2] met het nummer [telefoonnummer 3] , tussen 13.04 uur en 13.46 uur, zendmasten in de omgeving van de [plaats delict 4] in [plaats 1] aan.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband bezien, concludeert de rechtbank dan ook dat het niet anders kan dan dat [naam medeverdachte 2] als medepleger bij de inbraak betrokken was. Dat brengt mee dat ook ten aanzien van verdachte het medeplegen bewezen kan worden.
4.4.7.5.
Feit 8. [plaats delict 5]
De bedrijfsinbraak op het adres [plaats delict 5] te [plaats 2] is volgens de aangifte gepleegd tussen 16 oktober 2015 om 18.00 uur en 18 oktober 2015 om 12.00 uur. De centrale toegangsdeur van het bedrijfsverzamelgebouw is opengebroken en vervolgens is de voordeur van het bedrijf [naam kledingbedrijf] geopend door het cilinderslot eruit te trekken. Weggenomen zijn onder meer 40 spijkerbroeken van het merk [naam merk] , dames- en herenkleding en accessoires van diverse exclusieve merken. Het bedrijf van aangever is van die merken de enige leverancier en importeur in Nederland. Er waren veel spullen omgegooid en doorzocht, dozen waren opengescheurd en een deur in de bedrijfsruimte was met grof geweld open gebroken.
Uit de historische verkeersgegevens is gebleken dat zowel de telefoon van verdachte (nummer [telefoonnummer 2] ) als de telefoon van [naam medeverdachte 2] (nummer [telefoonnummer 3] ) op 17 oktober 2015 om 21.38 uur een zendmast in de buurt van het bedrijf aanstraalt. Uit het dossier blijkt dat verdachten elkaar op dit tijdstip hebben gebeld.
In de box behorend bij de woning van verdachte zijn kledingstukken aangetroffen die gelet op de merken gestolen moeten zijn bij [naam kledingbedrijf] . De kledingstukken zijn door de eigenaar herkend, onder meer aan het handschrift op de handgeschreven prijskaartjes aan de kledingstukken. Opvallend daarbij is dat op enkele prijskaartjes 139 euro staat. In een tapgesprek over het verkopen van broeken en de prijs van die broeken wordt op 22 oktober 2015 tegen verdachte gezegd: “Ga maar even op het kaartje kijken, 150 euro kost eentje”. Verdachte zegt dan dat hij er eentje van 139 heeft.
In de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] is eveneens kleding aangetroffen van onder meer het merk [naam merk] . De combinatie van aangetroffen kledingstukken in de woning van [naam medeverdachte 2] is dermate opvallend en in overeenstemming met de in de aangifte genoemde goederen dat de rechtbank concludeert dat deze van de inbraak afkomstig moeten zijn.
Op grond van het vorenstaande en bij het ontbreken van enige aannemelijke verklaring voor het uitpeilen van de telefoon van verdachte in de omgeving van het bedrijf ten tijde van de inbraak in combinatie met de aanwezigheid van de gestolen goederen in de woning en box van verdachte en in de woning van [naam medeverdachte 2] concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] zich tezamen en in vereniging hebben schuldig gemaakt aan deze bedrijfsinbraak.
4.4.7.6.
Feit 5. Het voorhanden hebben van een revolver
In de box van verdachte is een revolver van het merk Pietta, type Colt 1872 aangetroffen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, vereist is dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan (HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1193). Aangezien het wapen is aangetroffen in de box die hoort bij de woning waar alleen verdachte woont, is de rechtbank van oordeel dat van de verdachte daarvoor een redelijke verklaring mag worden verlangd. De verklaring van verdachte komt er in het kort op neer dat hij niet wist dat de gevonden revolver in zijn box lag en dat deze er door degene moet zijn neergelegd die ook over de sleutel van de box beschikt maar wiens naam hij niet wil noemen. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig en schuift zij deze terzijde. Zij houdt verdachte daarom verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de revolver in zijn box en is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate van die aanwezigheid bewust moet zijn geweest. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde, te weten dat verdachte een (zwartkruit) revolver voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft nog naar voren gebracht dat het om een revolver van het merk Pietta type Colt uit 1872 gaat en het wapen derhalve een antiek schietijzer betreft en niet, zoals vermeld in de tenlastelegging, een wapen uit 1982. Hoewel in de tenlastelegging staat dat het gaat om type Colt 1982, blijkt uit het wapenrapport dat het gaat om een revolver type Colt 1872. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de bewezenverklaring in de weg. Uit het wapenrapport blijkt immers dat de revolver, gelet op de aanwezige proefbankmerken en de inscriptie “Black Powder Only”, niet is vervaardigd vóór 1 januari 1945. Het wapen is dus geen antiek schietijzer zoals de raadsman stelt. Het lijkt antiek maar is het niet. 4.4.7.7.
Feit 6. Witwassen
Aan verdachte is het witwassen van kledingstukken, sieraden en een geldbedrag van 19.500 euro ten laste gelegd. De rechtbank begrijpt dat het hier gaat om de kleding, sieraden, zilveren munten en het geld dat is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van verdachte en de bijbehorende box op 10 november 2015.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp of geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en/of geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp of geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of geldbedrag.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp of geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp of geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp of geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194). De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af. Op 10 november 2015 is in de woning van verdachte onder meer 19.500 euro contant geld aangetroffen. Van dit bedrag zat 19.100 euro in een bundeltje bankbiljetten in een zak van een jas die in de slaapkamer hing. Verdachte was, ook naar eigen zeggen, de enige bewoner van de bewuste woning. Hij heeft zich in elk geval in de periode van 14 augustus 2015 tot zijn aanhouding op 10 november 2015 op professionele wijze beziggehouden met woning- en bedrijfsinbraken. Niet is gebleken dat verdachte over een aantoonbaar legaal inkomen beschikte of de afgelopen jaren heeft beschikt. Gelet op het feit dat het bepaald niet gebruikelijk en evenmin zonder risico is om meer dan 19.000 euro aan contanten in een jas te bewaren en verdachte geen aantoonbaar legaal inkomen heeft, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het in de tenlastelegging genoemde totaalbedrag uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte is bij zijn vierde verhoor op 20 januari 2016 gevraagd welke inkomsten hij vanaf 1 januari 2011 heeft ontvangen, of hij een bankrekening heeft, hoe de huur van zijn woning wordt bekostigd, hoeveel contant geld er in zijn woning lag en ten slotte hoe hij aan het geldbedrag van 19.100,00 euro is gekomen. Verdachte heeft zich echter telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Ook ter terechtzitting heeft hij geen verklaring willen geven voor de herkomst van het geld. Dat zijn raadsman (ter terechtzitting bij pleidooi) heeft verklaard dat hij dit geld heeft verdiend met online pokeren of gokken dan wel zijn werk als personal coach maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Uit het dossier is immers gebleken dat verdachte in elk geval een deel van de door hem gestolen goederen heeft verkocht. In zoverre gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrag ten minste gedeeltelijk afkomstig is van de verkoop van gestolen goederen en dat er aldus een omzettingshandeling heeft plaatsgevonden. Er is dus sprake van witwassen.