ECLI:NL:RBAMS:2017:2323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
13/684586-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor beroepsinbreker

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere inbraken en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in Suriname, betrokken was bij een reeks woninginbraken en een bedrijfsinbraak, waarbij hij samen met medeverdachten opereerde. De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van inbraken op verschillende adressen in Amsterdam, het voorhanden hebben van een revolver en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. Tijdens de zittingen op 13 en 14 februari en 6 maart 2017 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging voerde aan dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, onderbouwd door telefoontaps en aangetroffen inbrekersgereedschap. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twintig maanden op, waarvan elf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een verplicht reclasseringscontact. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbraken en het gevaar van het voorhanden hebben van een vuurwapen, en oordeelde dat de verdachte een beroepsinbreker was die aanzienlijke schade had veroorzaakt bij de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684586-15
Datum uitspraak: 16 maart 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen en verblijvende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 en 14 februari 2017 en 6 maart 2017.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak met parketnummer 13/689077-16 (zaaksdossier 8, 9 en 10), die op de terechtzitting van 29 april 2016 bij deze zaak is gevoegd, na het requisitoir van deze zaak gesplitst en zal in die zaak vandaag ook uitspraak doen.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Mannen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.P.M. van Gerven, naar voren hebben gebracht.
1.4.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [naam medeverdachte 1] (13/680213-15), [naam medeverdachte 2] (13/684587-15), [naam medeverdachte 3] (13/650578-15) en [naam medeverdacht 4] (13/684588-15).
2. Tenlastelegging
2.1.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 13 februari 2017, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
medeplegen van de woninginbraak op het adres [plaats delict 1] te [plaats 2] op 22 september 2015 (zaaksdossier 1);
medeplegen van de woninginbraak op het adres [plaats delict 2] te [plaats 2] in de periode van 14 tot en met 15 augustus 2015 (zaaksdossier 4);
medeplegen van de poging tot woninginbraak op het adres [plaats delict 3] te [plaats 2] op 5 november 2015 (zaaksdossier 5);
medeplegen van de woninginbraak op het adres [plaats delict 4] te [plaats 1] op 21 oktober 2015 (zaaksdossier 6);
voorhanden hebben van een revolver op 10 november 2015 (zaaksdossier 3);
witwassen van kleding, sieraden, zilveren munten en/of 19.500 euro op 10 november 2015 te Amsterdam;
8. medeplegen van de bedrijfsinbraak op het adres [plaats delict 5] te
[plaats 2] in de periode van 16 tot en met 18 oktober 2015 subsidiair heling
(zaaksdossier 7).
2.2.
De rechtbank stelt vast dat een feit 7 op de dagvaarding ontbreekt.
2.3.
De de integrale tekst van (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Verdachte is een van de verdachten in het onderzoek 13Hilaria. In dat onderzoek zijn technische acties aangesloten op telefoonnummers. De politie heeft op basis van de afgeluisterde telefoongesprekken het vermoeden dat de gesprekken onder meer betrekking hebben op in vereniging gepleegde inbraken. Verdachte wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn bij een aantal woninginbraken, bedrijfsinbraken en een poging tot woninginbraak.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 8 primair ten laste gelegde.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geschied, dat de daarop volgende doorzoeking van de woning en de daarbij behorende box van verdachte daarom ook niet had mogen plaatsvinden en dat de resultaten daarvan om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat door de onrechtmatige aanhouding van verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat dit tot gevolg moet hebben dat het bewijs dat nadien is verkregen, moet worden uitgesloten, geldt het volgende. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag van de verdediging die een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren, wordt aangegeven tot welk in hetzelfde artikel omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De enkele stelling dat in de onderhavige zaak sprake is van een vormverzuim met betrekking tot de aanhouding van verdachte en dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting is ontoereikend. Aangezien het verweer onvoldoende is onderbouwd, behoeft het naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking, nog daargelaten dat dit verweer slechts had kunnen worden verworpen, omdat de doorzoeking van de woning van verdachte niet het directe gevolg is geweest van de aanhouding van verdachte en de doorzoeking volgens de wettelijke regels en onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
4.4.2.
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 tot en met 8 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals in rubriek 5 (bewezenverklaring) is uitgewerkt. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.4.3.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht, steunt naast de processen-verbaal van aangifte in belangrijke mate op de inhoud van de telefoongesprekken die zijn gevoerd met de telefoonnummers die aan verdachte en aan zijn medeverdachten worden toegeschreven en de met die nummers samenhangende historische verkeersgegevens (het aanstralen van zendmasten). Verder is een van de pijlers waarop de bewezenverklaring rust het resultaat van de doorzoekingen van de woningen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Aan het bewijs wordt voorts bijgedragen door de modus operandi. De rechtbank overweegt ten aanzien van het voorgaande in het bijzonder het volgende.
4.4.4.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ( [telefoonnummer 2] )
De verdenkingen jegens verdachte zijn ontstaan na de start van het opsporingsonderzoek 13Hilaria, dat zich richtte op medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Tijdens het onderzoek bleek dat [naam medeverdachte 3] veelvuldig telefonisch contact had met medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Er zijn vervolgens technische acties gestart op de telefoonnummers in gebruik bij [naam medeverdachte 1] : [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 1] . Tevens bleek tijdens het onderzoek dat zowel [naam medeverdachte 3] als [naam medeverdachte 1] veelvuldig telefonisch contact had met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna verder aangeduid als [telefoonnummer 2] ). Op dat nummer is ook een technische actie gestart. Uit het onderzoek (onder meer uit tapgesprekken) bleek dat de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] vermoedelijk betrokken was bij woninginbraken dan wel pogingen daartoe.
Verdachte heeft desgevraagd ter zitting geantwoord dat het zou kunnen dat [telefoonnummer 2] zijn telefoonnummer is geweest. Na zijn aanhouding is bij verdachte een telefoon met daarin een simkaart met dit telefoonnummer aangetroffen. Voor de rechtbank is op grond van het proces-verbaal van bevindingen “ [naam verdachte] is vermoedelijk gebruiker telefoonnummer [telefoonnummer 2] ” met nummer [procesverbaalnummer] (documentcode 5794763) van 22 oktober 2015 boven redelijke twijfel verheven dat verdachte inderdaad de gebruiker is geweest van het nummer dat eindigt op [telefoonnummer 2] . Aangezien verdachte niet heeft gesteld dat zijn telefoon ook door anderen werd gebruikt en zulks ook niet is gebleken, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ook degene is geweest die de op [telefoonnummer 2] afgeluisterde telefoongesprekken heeft gevoerd die in het dossier zitten. De rechtbank gaat om dezelfde redenen ervan uit dat verdachte telkens in de buurt was van de zendmasten die door zijn telefoon werden aangestraald.
4.4.5.
Aangetroffen goederen bij verdachte thuis en in zijn box
4.4.5.1. Op 10 november 2015 heeft in de woning van verdachte en in de bijbehorende box een doorzoeking plaatsgevonden. In deze box zijn goederen aangetroffen die gestolen zijn bij verschillende inbraken waarvan verdachte wordt beschuldigd en die door de aangevers zijn herkend als hun eigendom of tot hen zijn te herleiden. Zo heeft [slachtoffer feit 1] haar schoenen herkend die zijn gestolen bij de inbraak in haar woning op het adres [plaats delict 1] (zaaksdossier 1) en heeft de eigenaar van [naam kledingbedrijf] kleding en riemen herkend die alleen door zijn bedrijf worden verkocht (waaronder van het merk [naam merk] ) die bij zijn bedrijf zijn gestolen. Een van de riemen die exclusief door [naam kledingbedrijf] worden verkocht, is in de woning van verdachte teruggevonden (zaaksdossier 7). In de box van verdachte lag verder de iPad van [slachtoffer zaaksdossier 8] die was gestolen bij een inbraak op haar adres [adres 1] te [plaats 2] (zaaksdossier 8). Ten slotte is in de box ook nog een paspoort gevonden dat is gestolen bij de inbraak op het adres [plaats delict zaaksdossier 10] te [plaats 2] (zaaksdossier 10).
4.4.5.2. In de box maar ook in de woning zijn daarnaast (slotenmakers)gereedschap en apparatuur aangetroffen. Het ging onder meer om mechanische slotentrekkers, een elektronische slotentrekker (‘gun’) met opzetstukken, speciale sleutels en detectieapparatuur. Na onderzoek door de politie is gebleken dat de gereedschappen in de aangetroffen samenstelling veelvuldig gebruikt worden door inbrekers. De rechtbank voegt daaraan toe dat het gereedschap past bij de wijze waarop telkens is ingebroken, te weten door het afbreken of verwijderen van het cilinderslot van de voordeur, de zogenoemde Bulgaarse methode.
4.4.5.3. Verdachte heeft verklaard dat het gereedschap en de apparatuur van hem is, dat dit bij elke doe-het-zelfzaak te koop is, dat hij de slotentrekkers gebruikt om auto’s uit te deuken en dat de elektrische slotentrekker een boormachine is. Met betrekking tot de overige (gestolen) goederen heeft hij verklaard niet te weten wie die in zijn box heeft neergelegd: hij gebruikt zijn box niet en heeft de sleutels heeft uitgeleend aan personen van wie hij de naam niet wil noemen. Om in de box te komen zijn twee verschillende sleutels nodig. De raadsman heeft aangevoerd dat de box niet exclusief bij verdachte in gebruik was en dat hetgeen daar is aangetroffen dus niet tegen verdachte kan worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Zij stelt voorop dat verdachte, die, zoals hij zelf heeft verklaard, de enige bewoner van de woning [adres verdachte] was, in beginsel verantwoordelijk is voor wat zich in die woning en in de bijbehorende afgesloten berging of box bevindt. Verdachte heeft geen namen willen noemen van degenen aan wie hij zijn sleutels van het portiek en de box zegt te hebben gegeven en heeft het alternatieve scenario dat anderen gebruik maakten van de box op geen enkele wijze onderbouwd. Zijn verklaring is daarmee niet verifieerbaar. Zij is ook ongeloofwaardig, omdat verdachte enerzijds heeft verklaard de box niet te gebruiken maar anderzijds zegt dat het gereedschap dat daar ligt wel van hem is en dat hij dit gebruikt bij het klussen aan auto’s.
De rechtbank gaat dus voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij geen weet had van de gestolen goederen in zijn box en rekent op grond van het voorgaande al hetgeen in de box is aangetroffen aan verdachte toe.
4.4.6.
Modus Operandi
Uit de verschillende aangiftes van inbraak blijkt dat de inbrekers naar binnen zijn gekomen door het cilinderslot van de toegangsdeur af te breken of te verwijderen, oftewel door de “Bulgaarse methode”. Uit het dossier is voorts af te leiden dat verdachte telkens samen met een of meer van de medeverdachten heeft ingebroken, waarbij zij niet bij een willekeurige woning naar binnen zijn gegaan, maar kennelijk steeds tevoren een geschikte woning en/of een geschikt moment – wanneer de bewoners niet thuis zijn – hebben uitgekozen. Rondom het tijdstip van de inbraak was er telefonisch contact tussen een of meer van de verdachten. Wat daarnaast opvalt, is dat telkens de hele woning is doorzocht en een enorme puinhoop is achtergelaten.
Verdachte had thuis, zoals hiervoor overwogen, een grote hoeveelheid slotenmakersgereedschap waarbij met name de slotentrekkers en onderdelen daarvan in het oog springen. Daar komt bij dat na de aanhouding van verdachte een aantal kruiskopschroeven in zijn fouillering is aangetroffen. Kruiskopschroeven worden onder meer gebruikt bij de zogenoemde kerntrekmethode, waarbij een schroef in een cilinderslot wordt gedraaid en de schroef met daaraan het slot vervolgens met behulp van een slotentrekker uit de behuizing wordt getrokken.
4.4.7.
Nadere bewijsoverwegingen per ten laste gelegd feit
De rechtbank zal hieronder telkens overwegen op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wat hem is ten laste gelegd.
4.4.7.1.
Feit 1. [plaats delict 1]
Bij de inbraak in de woning aan de [plaats delict 1] te [plaats 2] op 22 september 2015 is het cilinderslot in de voordeur van deze woning verwijderd. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de inbraak waarschijnlijk is gepleegd door meer dan één persoon. Weggenomen zijn onder meer diverse kledingstukken en schoenen. In de woning van verdachte zijn schoenen van het merk Yves Saint Laurent aangetroffen die door aangeefster [slachtoffer feit 1] als haar schoenen zijn herkend. De (voor het eerst ter terechtzitting) door verdachte afgelegde verklaring dat deze schoenen van hemzelf zijn, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Bij medeverdachte [naam medeverdachte 2] zijn in diens woning T-shirts aangetroffen die door aangeefster eveneens zijn herkend als de hare. Verder is sprake van een tapgesprek op 15 oktober 2015 waarin verdachte (als gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2] ), na een uitzending van het programma Bureau 020 op 14 oktober 2015 met beelden van de inbraak, tegen zijn gesprekspartner zegt: “
Het is al op de buis (…). Ze laten de films zien. Hoe wij lopen en dat soort dingen”.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander (medeverdachte [naam medeverdachte 2] ) schuldig heeft gemaakt aan deze inbraak.
4.4.7.2.
Feit 2. [plaats delict 2]
De woninginbraak op het adres [plaats delict 2] te [plaats 2] heeft plaatsgevonden tussen 14 augustus 2015 te 20.00 uur en 15 augustus 2015 te 00.10 uur. Het cilinderslot was uit de voordeur verwijderd en weggenomen zijn onder meer diverse schoenen, kledingstukken en een toilettas van het merk Louis Vuitton.
Medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft op 14 augustus 2015 om 22.21 uur telefonisch contact met verdachte (op nummer [telefoonnummer 2] ). Hij vraagt aan verdachte of hij een bahco heeft en zegt vervolgens dat hij deze komt ophalen bij verdachte. [naam medeverdachte 3] zegt dat hij “
de portiekdeur gaat openwippen”. De telefoon van [naam medeverdachte 3] straalt op dat moment zendmasten aan in de nabijheid van de woning aan de [plaats delict 2] . De telefoon van verdachte straalt even later, om 23.06 uur, eveneens een zendmast in de omgeving van de woning aan de [plaats delict 2] aan. Om 23.23 uur verzendt [naam medeverdachte 3] via zijn telefoon een foto van een Louis Vuitton-toilettas. De toilettas op de foto lijkt erg op de toilettas die bij de inbraak is weggenomen. Om 00.30 uur, nadat de inbraak is ontdekt, is er opnieuw telefonisch contact tussen verdachte en [naam medeverdachte 3] . Tijdens dit gesprek vraagt verdachte aan [naam medeverdachte 3] : “
He, heb ik een pakje sigaretten in de auto achtergelaten? (…) Is die andere man al weg? Bel hem en vraag het aan hem want anders dan heb ik het in de klote woning achtergelaten.
Dan is het in de woning gevallen”. Verdachte heeft geen uitleg aan dit telefoongesprek willen geven. De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat verdachte kort daarvoor in de woning aan de [plaats delict 2] is geweest.
Alle voornoemde omstandigheden in onderling verband beschouwd leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte tezamen met een ander deze inbraak heeft gepleegd.
4.4.7.3.
Feit 3. [plaats delict 3] (poging)
De poging tot inbraak op het adres [plaats delict 3] te [plaats 2] heeft plaatsgevonden op 5 november 2015 tussen 13.00 en 15.30 uur. Uit de aangifte blijkt dat het cilinderslot uit de voordeur van de woning is verwijderd. In gesprekken van verdachte ( [telefoonnummer 2] ) met medeverdachte [naam medeverdacht 4] , gevoerd op 5 november 2015 vanaf 11.09 uur, wordt onder meer gezegd dat de schroef krom was en verdachte een nieuwe heeft gehaald, dat [naam medeverdacht 4] moet kijken waar die blanke man met zijn vrouw naartoe gaan, dat verdachte nog een keer gaat aanbellen en [naam medeverdacht 4] dan moet luisteren of hij de bel bij de deur hoort. [naam medeverdacht 4] zegt dat ‘jullie’ even de deur moeten komen open maken. Op 5 november 2015 te 14.46 uur belt verdachte met medeverdachte [naam medeverdachte 2] en zegt: “
Ik heb de boor nodig”.
Op beelden van een beveiligingscamera is te zien dat op 5 november 2015 rond 15.22 uur drie mannen in de nabijheid van het appartementencomplex [plaats delict 3] lopen. Op grond van de signalementen heeft een verbalisant het vermoeden dat het om verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdacht 4] gaat. Een buurvrouw, getuige [getuige] , zag voordat zij de melding deed in de hal drie donkere mannen lopen. De melding is gedaan om 15.25 uur. Het leek of de mannen uit de woning van haar buurman op nummer [huisnummer] kwamen.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoons van verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdacht 4] rond dit tijdstip zendmasten in de omgeving van de [plaats delict 3] aanstraalden.
Verdachte heeft geen uitleg willen geven over het aanstralen van genoemde zendmasten dan wel de door hem met zijn medeverdachten gevoerde telefoongesprekken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat zij in de gesprekken spreken over de inbraak, die immers plaatsvindt op een tijdstip waarop alle drie de telefoons de zendmasten in de omgeving aanstralen. De rechtbank houdt uitdrukkelijk ook rekening met de hiervoor omschreven modus operandi en de omstandigheid dat wordt gesproken over schroeven, terwijl bij de aanhouding van verdachte schroeven onder hem zijn aangetroffen en schroeven een belangrijk hulpmiddel zijn bij het verwijderen van een cilinderslot.
4.4.7.4.
Feit 4. [plaats delict 4] , [plaats 1]
Op 21 oktober 2015 om 13.39 uur krijgt aangeefster [slachtoffer feit 4] een melding van het alarmbedrijf dat in haar woning [plaats delict 4] te [plaats 1] een alarm afgaat. Zij is op dat moment in (speelparadijs) [naam speelparadijs 2] waar zij het feestje van haar dochter viert. Als zij even later thuiskomt, blijkt dat het slot uit de voordeur is verwijderd en dat de keukenkasten en vier slaapkamers zijn doorzocht. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de inbraak kort voor het tijdstip van de alarmmelding heeft plaatsgevonden.
Uit onderzoek naar de telefonische verkeersgegevens is gebleken dat verdachte op 20 oktober 2015, de dag voor de inbraak, een telefoontje heeft gekregen. Uit hetgeen hem wordt verteld, valt op te maken dat de volgende dag tussen 13.00 en 16.00 uur niemand thuis zal zijn omdat de dochter van ‘die man’ jarig is en de kinderen naar (speelparadijs) [naam speelparadijs 1] worden gebracht. Op 21 oktober 2015 om 13.15 uur belt [naam beller] , die gebruik maakte van het telefoonnummer dqat eindigt op [telefoonnummer 5] , naar verdachte. [naam beller] zegt tegen verdachte dat ‘die man’ een alarm heeft, maar dat hij niet weet of er binnen ook een alarm is. Hij zegt dat verdachte kan gaan en dat hij direct naar boven moet gaan. Hij is samen met die man in ‘ [naam speelparadijs 1] ’ en zal verdachte bellen als die man een alarmmelding krijgt en naar huis wil gaan. [naam beller] zal verdachte dan bellen maar niets zeggen. Om 13.48 uur wordt verdachte gebeld door [naam beller] , er wordt geen gesprek gevoerd, er is alleen herrie op de achtergrond te horen. De telefoon van [naam beller] straalt op dat moment de zendmast aan op de [adres 2] te [plaats 1] waar [naam speelparadijs 2] is gevestigd. [naam beller] heeft bij de politie verklaard dat hij op de dag van de woninginbraak bij [voornaam echtgenoot aangeefster feit 4] op een kinderfeestje bij ‘ [naam speelparadijs 1] of zo’n speelding was’ en dat [voornaam echtgenoot aangeefster feit 4] en zijn vrouw daar ook waren en dat [voornaam echtgenoot aangeefster feit 4] een telefoontje of melding kreeg dat er iets met zijn woning was. Tijdens deze telefoontjes straalt de telefoon van verdachte zendmasten in omgeving van de [plaats delict 4] in [plaats 1] aan.
Uit voornoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die de inbraak heeft gepleegd. Daarbij wordt opnieuw rekening gehouden met voornoemde modus operandi.
Dat verdachte de inbraak niet alleen heeft gepleegd, blijkt uit de telefoongesprekken die verdachte op 16 oktober 2015 heeft gevoerd onder anderen met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] op het nummer [telefoonnummer 3] . Om 10.56 uur die dag zegt [naam medeverdachte 2] dat hij met de auto onderweg is naar verdachte. Uit de gesprekken die verdachte anderhalf later uur voert, blijkt dat hij niet alleen is. Het lijkt er sterk op dat er op deze dag een voorverkenning plaatsvindt. Terwijl de telefoon van verdachte zendmasten in de omgeving van de [plaats delict 4] aanstraalt, wordt over de telefoon gesproken over observeren, naar binnen gluren en over een garage. Dit laatste is relevant, omdat op [plaats delict 4] in [plaats 1] een garagebedrijf gevestigd is. Op 21 oktober 2015, de datum van de inbraak, straalt ook de telefoon van [naam medeverdachte 2] met het nummer [telefoonnummer 3] , tussen 13.04 uur en 13.46 uur, zendmasten in de omgeving van de [plaats delict 4] in [plaats 1] aan.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband bezien, concludeert de rechtbank dan ook dat het niet anders kan dan dat [naam medeverdachte 2] als medepleger bij de inbraak betrokken was. Dat brengt mee dat ook ten aanzien van verdachte het medeplegen bewezen kan worden.
4.4.7.5.
Feit 8. [plaats delict 5]
De bedrijfsinbraak op het adres [plaats delict 5] te [plaats 2] is volgens de aangifte gepleegd tussen 16 oktober 2015 om 18.00 uur en 18 oktober 2015 om 12.00 uur. De centrale toegangsdeur van het bedrijfsverzamelgebouw is opengebroken en vervolgens is de voordeur van het bedrijf [naam kledingbedrijf] geopend door het cilinderslot eruit te trekken. Weggenomen zijn onder meer 40 spijkerbroeken van het merk [naam merk] , dames- en herenkleding en accessoires van diverse exclusieve merken. Het bedrijf van aangever is van die merken de enige leverancier en importeur in Nederland. Er waren veel spullen omgegooid en doorzocht, dozen waren opengescheurd en een deur in de bedrijfsruimte was met grof geweld open gebroken.
Uit de historische verkeersgegevens is gebleken dat zowel de telefoon van verdachte (nummer [telefoonnummer 2] ) als de telefoon van [naam medeverdachte 2] (nummer [telefoonnummer 3] ) op 17 oktober 2015 om 21.38 uur een zendmast in de buurt van het bedrijf aanstraalt. Uit het dossier blijkt dat verdachten elkaar op dit tijdstip hebben gebeld.
In de box behorend bij de woning van verdachte zijn kledingstukken aangetroffen die gelet op de merken gestolen moeten zijn bij [naam kledingbedrijf] . De kledingstukken zijn door de eigenaar herkend, onder meer aan het handschrift op de handgeschreven prijskaartjes aan de kledingstukken. Opvallend daarbij is dat op enkele prijskaartjes 139 euro staat. In een tapgesprek over het verkopen van broeken en de prijs van die broeken wordt op 22 oktober 2015 tegen verdachte gezegd: “Ga maar even op het kaartje kijken, 150 euro kost eentje”. Verdachte zegt dan dat hij er eentje van 139 heeft.
In de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] is eveneens kleding aangetroffen van onder meer het merk [naam merk] . De combinatie van aangetroffen kledingstukken in de woning van [naam medeverdachte 2] is dermate opvallend en in overeenstemming met de in de aangifte genoemde goederen dat de rechtbank concludeert dat deze van de inbraak afkomstig moeten zijn.
Op grond van het vorenstaande en bij het ontbreken van enige aannemelijke verklaring voor het uitpeilen van de telefoon van verdachte in de omgeving van het bedrijf ten tijde van de inbraak in combinatie met de aanwezigheid van de gestolen goederen in de woning en box van verdachte en in de woning van [naam medeverdachte 2] concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] zich tezamen en in vereniging hebben schuldig gemaakt aan deze bedrijfsinbraak.
4.4.7.6.
Feit 5. Het voorhanden hebben van een revolver
In de box van verdachte is een revolver van het merk Pietta, type Colt 1872 aangetroffen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, vereist is dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan (HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1193). Aangezien het wapen is aangetroffen in de box die hoort bij de woning waar alleen verdachte woont, is de rechtbank van oordeel dat van de verdachte daarvoor een redelijke verklaring mag worden verlangd. De verklaring van verdachte komt er in het kort op neer dat hij niet wist dat de gevonden revolver in zijn box lag en dat deze er door degene moet zijn neergelegd die ook over de sleutel van de box beschikt maar wiens naam hij niet wil noemen. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig en schuift zij deze terzijde. Zij houdt verdachte daarom verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de revolver in zijn box en is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate van die aanwezigheid bewust moet zijn geweest. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde, te weten dat verdachte een (zwartkruit) revolver voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft nog naar voren gebracht dat het om een revolver van het merk Pietta type Colt uit 1872 gaat en het wapen derhalve een antiek schietijzer betreft en niet, zoals vermeld in de tenlastelegging, een wapen uit 1982. Hoewel in de tenlastelegging staat dat het gaat om type Colt 1982, blijkt uit het wapenrapport dat het gaat om een revolver type Colt 1872. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de bewezenverklaring in de weg. Uit het wapenrapport blijkt immers dat de revolver, gelet op de aanwezige proefbankmerken en de inscriptie “Black Powder Only”, niet is vervaardigd vóór 1 januari 1945. Het wapen is dus geen antiek schietijzer zoals de raadsman stelt. Het lijkt antiek maar is het niet.
4.4.7.7.
Feit 6. Witwassen
Aan verdachte is het witwassen van kledingstukken, sieraden en een geldbedrag van 19.500 euro ten laste gelegd. De rechtbank begrijpt dat het hier gaat om de kleding, sieraden, zilveren munten en het geld dat is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van verdachte en de bijbehorende box op 10 november 2015.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp of geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en/of geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp of geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of geldbedrag.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp of geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp of geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp of geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af. Op 10 november 2015 is in de woning van verdachte onder meer 19.500 euro contant geld aangetroffen. Van dit bedrag zat 19.100 euro in een bundeltje bankbiljetten in een zak van een jas die in de slaapkamer hing. Verdachte was, ook naar eigen zeggen, de enige bewoner van de bewuste woning. Hij heeft zich in elk geval in de periode van 14 augustus 2015 tot zijn aanhouding op 10 november 2015 op professionele wijze beziggehouden met woning- en bedrijfsinbraken. Niet is gebleken dat verdachte over een aantoonbaar legaal inkomen beschikte of de afgelopen jaren heeft beschikt. Gelet op het feit dat het bepaald niet gebruikelijk en evenmin zonder risico is om meer dan 19.000 euro aan contanten in een jas te bewaren en verdachte geen aantoonbaar legaal inkomen heeft, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het in de tenlastelegging genoemde totaalbedrag uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte is bij zijn vierde verhoor op 20 januari 2016 gevraagd welke inkomsten hij vanaf 1 januari 2011 heeft ontvangen, of hij een bankrekening heeft, hoe de huur van zijn woning wordt bekostigd, hoeveel contant geld er in zijn woning lag en ten slotte hoe hij aan het geldbedrag van 19.100,00 euro is gekomen. Verdachte heeft zich echter telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Ook ter terechtzitting heeft hij geen verklaring willen geven voor de herkomst van het geld. Dat zijn raadsman (ter terechtzitting bij pleidooi) heeft verklaard dat hij dit geld heeft verdiend met online pokeren of gokken dan wel zijn werk als personal coach maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Uit het dossier is immers gebleken dat verdachte in elk geval een deel van de door hem gestolen goederen heeft verkocht. In zoverre gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrag ten minste gedeeltelijk afkomstig is van de verkoop van gestolen goederen en dat er aldus een omzettingshandeling heeft plaatsgevonden. Er is dus sprake van witwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. op 22 september 2015 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [plaats delict 1] , heeft weggenomen
  • kledingstukken en
  • flessen parfum en
  • een tablet (merk Samsung) en
  • een Playstation 4 en
  • 2500 euro,
toebehorende aan [slachtoffer feit 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een toegangsdeur van voornoemde woning;
2. in de periode van 14 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2015 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [plaats delict 2] , heeft weggenomen
  • 6 designerschoenen en
  • een televisie (merk Samsung) en
  • een geldbedrag van 5000 euro en
  • 4 winterjassen (merk Zara en Canada Goose en Woolrich) en
  • een toilettas (merk Louis Vuitton) en
  • paspoorten ten name van [slachtoffers feit 2] ,
toebehorend aan [slachtoffers feit 2] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak op een slot van een deur van voornoemde woning;
3. op 5 november 2015 te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [plaats delict 3] , weg te nemen een of meer geldbedrag(en) en/of goed(eren) van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders (door middel van de zogenaamde 'Bulgaarse methode') een cilinder uit het slot van een deur van voornoemde woning hebben verwijderd;
4. op 21 oktober 2015 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [plaats delict 4] , heeft weggenomen
  • gouden sieraden en
  • een geldbedrag van 1850 euro en
  • een iPad (merk Apple),
toebehorend aan [slachtoffer feit 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader, waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak op een slot van een deur van voornoemde woning;
5. op 10 november 2015 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een zwartkruit revolver (merk Pietta, type Colt) voorhanden heeft gehad;
6. op 10 november 2015, te Amsterdam, voorwerpen en een geldbedrag, te weten
  • gouden sieraden en
  • kledingstukken en
  • een geldbedrag van 19.500 euro en
  • zilveren munten,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
8. op 17 oktober 2015 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijf, gelegen aan de [plaats delict 5] , heeft weggenomen
  • iMacs en
  • notebooks en
  • kledingstukken (waaronder de merken Ted Baker en [naam merk] ),
toebehorend aan [naam kledingbedrijf] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader, zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak op
  • een toegangsdeur van het trappenhuis behorende bij voornoemd bedrijf en
  • een toegangsdeur van voornoemd bedrijf;

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezen verklaarde onder 6 ten aanzien van de kleding, sieraden en zilveren munten het volgende. De rechtbank stelt voorop dat de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440; HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449; HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001).
6.1.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de onder 6 ten laste gelegde voorwerpen (sieraden, kledingstukken en zilveren munten) afkomstig zijn uit een of meer door de verdachte zelf begane misdrijven en bewezen verklaard dat verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig waren. Zij heeft echter niet kunnen vaststellen dat de verdachte een of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen, aangezien uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte de voorwerpen voorhanden heeft gehad. Dit betekent dat het onder 6 bewezenverklaarde – met uitzondering van het daar genoemde geldbedrag – niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ter zake van die onderdelen van het bewezenverklaarde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Hetgeen overigens onder 6 is bewezen verklaard en de overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet wel strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de gevangenisstraf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan elf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De officier van justitie heeft in de afgesplitste zaak een taakstraf van honderdtachtig uur gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bezig is met een opleiding, al 295 dagen in voorarrest heeft gezeten en daarna van 1 september 2016 tot en met 27 oktober 2016 onder elektronisch toezicht heeft gestaan en dus al lang genoeg heeft vastgezeten. De raadsman heeft verzocht het advies te volgen dat de reclassering in haar rapport van 1 februari 2017 heeft gegeven, te weten een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een meldplicht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft in de onderzochte periode van minder dan drie maanden minstens zeven keer ingebroken waarvan vijf keer in een woning en twee keer in een bedrijfspand. Het gaat in deze zaak naast het witwassen en het voorhanden hebben van een wapen, om drie woninginbraken en een poging daartoe en een inbraak in een bedrijfspand. Verdachte had geen reguliere inkomsten en bij hem is een verzameling (professionele) inbrekersgereedschappen aangetroffen alsmede een grote som contant geld. De conclusie is dan ook dat verdachte een beroepsinbreker is. Bij de bewezen verklaarde inbraken zijn verdachte en zijn mededaders grof te werk gegaan. Zij hebben de aangevers opgezadeld met grote schadeposten. Inbraken, in het bijzonder woninginbraken, zijn ernstige misdrijven. Iedereen zou zich veilig moeten weten in zijn eigen woning en zijn bezittingen veilig achter kunnen laten als de woning wordt verlaten. De ervaring leert dat dit veiligheidsgevoel na een inbraak lange tijd niet meer aanwezig is. Bij woninginbraken worden vaak ook spullen gestolen die emotionele waarde hebben of heel belangrijk zijn voor de eigenaar zoals computers en telefoons, sieraden en zelfs paspoorten. Een inbraak levert naast schade ook veel (administratieve) rompslomp op; er moet aangifte worden gedaan, verzekeringspapieren moeten worden ingevuld en documenten moeten opnieuw worden aangevraagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor een inbraak een gevangenisstraf van drie tot zeven maanden zoals aangegeven in de LOVS-oriëntatiepunten gerechtvaardigd is.
Verdachte heeft daarnaast een zwartkruit revolver voorhanden gehad die er wellicht niet modern uitziet maar daarom nog niet ongevaarlijk is. Het is een wapen waarmee gedreigd en geschoten kan worden. Het bezit van een vuurwapen verdient ook strenge bestraffing. Ten slotte heeft verdachte, die kennelijk van zijn criminele activiteiten kan leven, bijna 20.000 euro witgewassen.
8.3.3.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2017 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij reeds vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen ter zake van gekwalificeerde inbraak. Zij zal dit ten nadele van verdachte laten meewegen.
8.3.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 1 februari 2017 dat is opgemaakt door D.J. Rose, reclasseringswerker. In het rapport staat over het toezicht dat de reclassering moest houden tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, dat verdachte zijn afspraken keurig is nagekomen en motivatie en initiatief toont om zijn leven op orde te brengen, dat hij regelmatig contact onderhoudt met Humanitas, Civic Amsterdam schuldhulpverlening en DWI voor financiële en werkgerelateerde zaken en dat hij sinds november 2016 bezig is met een onlinecursus tot personal trainer. De reclassering heeft de indruk dat verdachte op een serieuze wijze bezig is om zijn leven een positieve wending te geven. De reclassering adviseert verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Reclassering Nederland.
8.3.5.
Verdachte, die heeft ontkend schuldig te zijn, heeft verklaard zich in het advies van de reclassering te kunnen vinden. Zijn welwillende houding ten opzichte van de reclassering lijkt te zijn ingegeven doordat hij op twee paarden wedt: vrijspraak of een straf die inhoudt dat hij niet terug hoeft naar de gevangenis.
8.3.6.
Hoewel het goed is dat verdachte zich positief heeft opgesteld bij de reclassering stelt de rechtbank vast dat hij, anders dan twee van zijn medeverdachten, tijdens het schorsingstoezicht dat ongeveer zes maanden heeft geduurd, niet verder is gekomen dan dat contact met de reclassering. Hoewel een van de belangrijkste schorsingsvoorwaarden het vinden van een zinvolle dagbesteding was, heeft verdachte zich naar eigen zeggen alleen ingeschreven voor een onlinecursus tot personal coach. Een bewijs van inschrijving heeft hij niet kunnen overleggen; het enige waarover de rechtbank kan beschikken is een uitgeprinte inhoudsopgave van de lesstof. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte zich berekenend lijkt op te stellen ten opzichte van het contact met de reclassering en het vinden van een dagbesteding. In zoverre heeft de rechtbank weinig vertrouwen in de recidive beperkende voorwaarde van het opleggen van reclasseringstoezicht. Daar komt bij dat, hoewel het ongetwijfeld goed zou zijn als verdachte contact houdt met de reclassering, ook een passende sanctie moet volgen op de misdrijven die verdachte heeft gepleegd. Het gegeven dat verdachte is geschorst maakt dat niet anders. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht onvoldoende recht doet aan de hoeveelheid en ernst van de feiten die zij bewezen acht.
8.3.7.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de eis van de officier van justitie in de gevoegde zaken (een gevangenisstraf van twintig maanden waarvan elf maanden voorwaardelijk en een taakstraf van honderdtachtig uur), gelet op het bepaalde in artikel 9, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de zaken tegen verdachte gesplitst om wat betreft mogelijke strafmodaliteiten alle opties open te houden, waarna de officier van justitie twee aparte strafeisen heeft geformuleerd. Indien de rechtbank de zaken gevoegd zou hebben gelaten, zou zij zijn gekomen tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden. Zij zal verdachte in deze zaak veroordelen tot een gevangenisstraf van twintig maanden en in de andere, afgesplitste zaak, tot een gevangenisstraf van tien maanden. Gelet op het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht ligt het in de rede dat deze straffen aaneensluitend ten uitvoer gelegd zullen worden en dat deze straffen als één vrijheidsstraf worden aangemerkt waarop de regeling betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling van toepassing is. In het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan verdachte alsnog een verplicht reclasseringscontact worden opgelegd en kan hij voortgaan op de goede weg die hij volgens de reclassering is ingeslagen.
8.3.8.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding het bevel tot voorlopige hechtenis dat tot de dag van de uitspraak was geschorst opnieuw te schorsen hetgeen betekent dat verdachte vanaf heden weer in voorlopige hechtenis zit.
8.3.8.
De rechtbank zal ten slotte, zoals zij hierna zal overwegen, het geld dat verdachte heeft witgewassen en zijn (inbrekers)gereedschap verbeurd verklaren en de revolver onttrekken aan het verkeer.

9.De lijst met in beslag genomen voorwerpen

Bij verdachte zijn de volgende geldbedragen en voorwerpen in beslag genomen.
1. euro in jas in slaapkamer (5081252);
2. 200,00 euro in een paspoort (5081257)
3. 200,00 euro (5081268)
4. 163,76 euro in vaas in de woonkamer (5082020);
5. 774,11 euro in stoffen zak in de slaapkamer (5082014)
6. 45,02 euro muntgeld uit box (5084277);
8. 1 pistool (de rechtbank begrijpt: revolver) Pietta Colt 1872 (5081301);
9. 1 boorhamer; drilboor met Rothenbergen-box (5085770);
10. 1 groene slijpmachine (5085772)
11. detectieapparatuur (5085688);
12. 4 zwarte kabels (5085776)
13. 1 zwart elektrisch baken (5081483);
14. 1 zwarte videocamera (5085783);
15. 1 gps-tracker (5085799);
16. 1 Kingston-memorykaart (5084867);
17. 1 zwartkleurig baken (5081475);
18. 2 zwarte videocamera’s (5085780);
19. 1 telefoon (5080812);
20. 1 45 d motion detection wireless dvr (5085794);
21. 52 Sleutels (5084996);
22. 14 sleutels (5085906);
23. 1 zwartkleurige videocamera (5085757);
24. 1 GWK-creditcard (5084962);
25. 1 goudkleurige ring (5084983);
26. 1 leren armband met zilver (5084990);
27. 1 gouden ring (5084993);
28. 1 gouden ring in doosje met steentjes (5085793);
29. 5 edelsteen/ diamant in doosje (5085798);
30. 1 gouden ring (5085828);
31. 1 gouden hanger (5085832);
32. 1 gouden ring (5085835);
33. 1 gouden ring met steentjes (5085839);
34. 1 gouden ring (5085846);
35. 1 gouden ring (5085854);
36. 2 gouden oorbellen (5085858);
37. 1 gouden armband (5085861);
38. 1 gouden oorbel (5084997);
39. 1 sieraadonderdeel (sieraad voorzien van steentjes) (5207580).
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 tot en met 3 genoemde geldbedragen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en daarvoor vatbaar zijn, aangezien met betrekking tot die geldbedragen het onder 6 bewezen geachte witwassen is begaan. Het gereedschap en de andere voorwerpen genoemd onder 9, 10, 11, 13, 15, 17, 20, 21 en 22, die aan verdachte toebehoren, worden eveneens verbeurd verklaard omdat zij tot inbreken zijn bestemd zoals de politie heeft geconcludeerd.
De in beslag genomen en niet teruggegeven revolver dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 5 bewezengeachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De onder 12 en 19 genoemde voorwerpen zullen aan verdachte worden teruggegeven. De overige voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 57, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 8 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 4 onder 6 bewezene voor zover het betreft de sieraden, kledingstukken en zilveren munten niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8 primair levert respectievelijk op:
Ten aanzien van het onder 1, 2, 4, en 8 primair bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde voor zover het betrekking heeft op het geldbedrag:
Witwassen.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. euro in jas in slaapkamer (5081252);
2. 200,00 euro in een paspoort (5081257)
3. 200,00 euro (5081268);
9. 1 boorhamer drilboor met Rothenbergerbox(5085770);
10. 1 groene slijpmachine (5085772)
11. detectieapparatuur (5085688);
13. 1 zwart baken (5081483);
15. 1 gps-tracker (5085799);
17. 1 zwartkleurig baken (5081475);
20. 1 45 d motion detection wireless dvr (5085794);
21. 52 Sleutels (5084996);
22. 14 sleutels (5085906).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
12. 4 zwarte kabels (5085776)
19. 1 telefoon (5080812);
Onttrekt aan het verkeer:
8. 1 revolver (Pietta Colt 1872) (5081301);
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende:
4. 163,76 euro in vaas in de woonkamer (5082020);
5. 774,11 euro in stoffen zak de slaapkamer (5082014)
6. 45,02 euro muntgeld uit box (5084277);
14. 1 zwarte videocamera (5085783);
16. 1 Kingston-memorykaart (5084867);
18. 2 zwarte videocamera’s (5085780);
23.1
zwartkleurige videocamera (5085757);
24. 1 GWK-creditcard (50849620);
25. 1 goudkleurige ring (5084983);
26. 1 leren armband met zilver (5084990);
27. 1 gouden ring (5084993);
28. 1 gouden ring in doosje met steentjes (5085793);
29. 5 edelsteen/ diamant in doosje (5085798);
30. 1 gouden ring (5085828);
31. 1 gouden hanger (5085832);
32. 1 gouden ring (5085835);
33. 1 gouden ring met steentjes (5085839);
34. 1 gouden ring (5085846);
34. 1 gouden ring (5085854);
35. 2 gouden oorbellen (5085858);
36. 1 gouden armband (5085861);
37. 1 gouden oorbel (5084997);
39. 1 sieraadonderdeel (sieraad voorzien van steentjes) (5207580).
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2017.