Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2017 in de zaak tussen
de vennootschap onder firma [bedrijf] , te Amsterdam, eiseres
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Ik krijg de opdracht van [de persoon] (fonetisch), de baas.” Volgens haar is de tolk dan ook geen goede tolk en kan ook daarom niet met zekerheid worden uitgegaan van de juistheid van de opgeschreven verklaring. In dit verband verwijst eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 april 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:2214). Hier komt bij dat de verklaring van de vreemdeling haaks staat op de verklaringen van de vennoten en vier reguliere klanten van eiseres dat de vreemdeling vermoedelijk dakloos was en hij door de vennoten van eiseres werd geholpen. Verweerder hecht ten onrechte geen waarde aan de verklaringen van de vennoten en de klanten. Verder voert eiseres aan dat het aantal benodigde werkuren om de ondernemingen aan [adres 1] en [adres 2] draaiende te houden op 70,5 uur per week uitkomt. In totaal zijn vier personen werkzaam voor eiseres en met hun inzet is de benodigde bezetting zonder enig probleem te realiseren. Voorts voert eiseres aan dat zij ten onrechte dubbel wordt gestraft, omdat ook een boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van € 8.000,- is opgelegd. Dit is onevenredig, disproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Het is van belang dat voorkomen wordt dat een werkgever die geen medewerking verleent aan een controle – en derhalve ook geen gegevens overlegt of een dienstbetrekking ontkent – daarmee de controle in het kader van de Wmm en eventuele sancties wegens onderbetaling van zijn werknemers ontloopt. Daardoor wordt naar het oordeel van de regering niet een te zware bewijslast op de werkgever gelegd, omdat deze, indien daadwerkelijk geen sprake zou zijn van een dienstbetrekking, dit zal kunnen weerleggen. Tegenbewijs door de werkgever is derhalve uitdrukkelijk mogelijk. […]
( ) Ik heb dit formulier doorgelezen en bevestig de juistheid van de inhoud zonder enig voorbehoud.” is doorgestreept, is “
( ) Nadat de inhoud van dit formulier aan de gehoorde was voorgelezen, verklaarde hij daarbij te volharden.” aangekruist. Hierin verschilt deze zaak van die in de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 april 2015. De enkele stelling van eiseres dat zij weet dat de vreemdeling de [taal] slechts matig beheerst en alleen het dialect uit de streek waar [de man] vandaan komt spreekt, is onvoldoende om te oordelen dat de vreemdeling de taal onvoldoende beheerste om de hem gestelde vragen te beantwoorden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de vreemdeling bij aanvang van het gehoor heeft verklaard dat hij de tolk goed kan begrijpen en verstaan en dat uit de verklaring niet kan worden opgemaakt dat tussen de vreemdeling en de tolk sprake was van een taalbarrière of moeilijkheden in de vertaling. Daarnaast maakt de verklaring: “
Ik krijg de opdracht van [de persoon] (fonetisch), de baas.” niet dat de opgetekende verklaring een onjuiste weergave vormt van hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Veeleer duidt deze passage op een aanvankelijke spraakverwarring die in het verdere verloop van het gehoor werd opgehelderd. De vreemdeling werd immers vervolgens geconfronteerd met het feit dat in zijn paspoort staat dat hij [de persoon] heet, waarop hij heeft verklaard: “
De eigenaar heet geen [de persoon] maar hij heet [naam] (fonetisch).” Gelet op het verloop van het gehoor komt dit de rechtbank niet vreemd voor. Dat de tolk op het moment van het gehoor bijna twee jaar niet meer in het Rbtv stond ingeschreven, maakt ook niet dat niet van de juistheid van de weergave van de verklaring kan worden uitgegaan. In artikel 28, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wbtv is bepaald dat in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht de politie uitsluitend gebruik maakt van beëdigde tolken of vertalers. Eiseres is niet gehoord door een politieambtenaar, maar door inspecteurs met behulp van een tolk. Artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) is hierdoor niet van toepassing en daarom was niet verplicht dat de tolk beëdigd was en in het Rbtv stond ingeschreven. De rechtbank verwijst in dit kader naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013. Voorts zijn ook de verklaringen van de vennoten van 17 december 2015 en de verklaringen van vier reguliere klanten van eiseres onvoldoende om te twijfelen aan de verklaring van de vreemdeling. Allen beschrijven weliswaar een [man] en lijkt het erop dat zij het over dezelfde man hebben, maar of zij daadwerkelijk de vreemdeling bedoelen is onvoldoende duidelijk. Niet is gebleken dat bijvoorbeeld met behulp van een foto is gevraagd of het de vreemdeling is die deze klanten in de onderneming hebben gezien. Voor zover de verklaringen wel zien op de vreemdeling, sluiten die verklaringen bovendien niet uit dat de vreemdeling in de eerste week van november 2015 arbeid heeft verricht. Dat vier klanten hem niet aan het werk hebben gezien, betekent nog niet dat de vreemdeling niet op een ander moment of buiten hun gezichtsveld werkzaam kan zijn geweest. Verweerder heeft aan deze verklaringen dan ook niet de waarde hoeven hechten die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.
Beslissing
.