ECLI:NL:RVS:2016:2391

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
201508397/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin een boete van € 24.000,00 is opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister had op 20 oktober 2014 een boete opgelegd aan [appellante] omdat twee vreemdelingen van Chinese nationaliteit op 10 juli 2014 in haar restaurant arbeid hadden verricht zonder de benodigde tewerkstellingsvergunningen.

Na het besluit van de minister om het bezwaar van [appellante] ongegrond te verklaren, heeft de rechtbank op 5 oktober 2015 het beroep van [appellante] tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. [appellante] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 augustus 2016 heeft de minister zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A.A.M. Zwagemakers.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht heeft gehandeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vreemdelingen feitelijk arbeid hebben verricht voor [appellante], ondanks de stellingen van [appellante] dat de vreemdelingen niet voor haar werkten. De verklaringen van de vreemdelingen en de kok zijn in dit verband van belang. De rechtbank heeft de verklaringen van [appellante] niet geloofwaardig geacht en bevestigd dat de minister de boete terecht heeft opgelegd.

Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201508397/1/V6.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 oktober 2015 in zaak nr. 15/807 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2014 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 24.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 11 februari 2015 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. G.A.A.M. Zwagemakers, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
Overwegingen
1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 juli 2015.
2. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtseed opgemaakte boeterapport van 10 september 2014 (hierna: het boeterapport) houdt in dat twee vreemdelingen van Chinese nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) op 10 juli 2014 in de keuken van het door [appellante] gedreven restaurant arbeid hebben verricht, zonder dat het UWV Werkbedrijf daarvoor tewerkstellingsvergunningen heeft verleend.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister haar ten onrechte heeft beboet. Zij voert daartoe aan dat uit de bij het boeterapport gevoegde verklaringen van de vreemdelingen en [vennoot] van [appellante], blijkt dat de vreemdelingen niet voor het restaurant van [appellante] werkzaam waren, maar voor zichzelf eten bereidden. De bij het boeterapport gevoegde verklaring van de kok van het restaurant, [kok], die inhoudt dat de vreemdelingen twee of drie keer per week naar het restaurant kwamen om hun eigen eten te bereiden en te nuttigen en dat zij op de dag van de controle gedurende vijf of zes uur zouden helpen, is volgens [appellante] onjuist. Zij voert aan dat de arbeidsverhouding tussen de kok en zijn baas niet optimaal was en dat hij om die reden een onjuiste verklaring heeft afgelegd.
3.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en daarmee te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Het bestaan van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Dat een vreemdeling in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid heeft verricht is voor het aannemen van feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94 23 574, nr. 5, blz. 2).
3.2. De minister mag, behoudens bijzondere omstandigheden, uitgaan van de juistheid van de inhoud van een ten overstaan van een arbeidsinspecteur afgelegde en ondertekende verklaring en van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport. In het boeterapport zijn de volgende waarnemingen van de arbeidsinspecteurs opgenomen:
"Wij, arbeidsinspecteurs Ramschie, Kosir, Maas, Van Riemsdijk en Segers, traden de restaurantkeuken binnen via zowel de achterzijde cq achterdeur van de restaurantkeuken als via de voorzijde. In de restaurantkeuken werden drie personen werkend aangetroffen. Vreemdeling 1 was aan het werk met een hakbijltje. Wij inspecteurs Maas en Segers zagen dat hij vlees aan het snijden was. Dat was vlees van behoorlijke hoeveelheid. Ongeveer 2 kg. Hij was gekleed in een grijs hemd, een grijze broek en zwarte werkschoenen. Gehele kledij inclusief schoenen waren besmeurd met vet. Handen waren vettig. Vreemdeling 2 zat voor drie brandende wokpannen gevuld met deegwaren op een omgekeerde emmer. […]"
3.3. [vreemdeling A], in het boeterapport aangeduid als vreemdeling 1, heeft ten overstaan van de arbeidsinspecteurs verklaard dat hij niet aan het werk, maar op visite was, eten voor zichzelf bereidde en op de dag van de controle, die omstreeks 17.30 uur plaatsvond, vanaf 12.00 uur daarmee bezig was. [vreemdeling B] in het boeterapport aangeduid als vreemdeling 2, heeft verklaard dat hij in het restaurant een handje helpt in ruil voor eten, dat de dag van de controle de tweede dag was dat hij hielp, dat hij is begonnen met werken om 16.00 uur en dat hij wel "een soort van" betaald wil krijgen van de baas van het restaurant. De kok heeft ten overstaan van de arbeidsinspecteurs verklaard dat de vreemdelingen op de dag van de controle om 14.00 zijn begonnen met helpen, dat zij wel vaker - twee of drie keer die week - hebben geholpen, dat zij weten wat zij moeten doen en op de dag van de controle gedurende vijf á zes uren zouden blijven om te helpen. De vennoot heeft verklaard dat hij de vreemdelingen kent van de gokhal in de buurt, dat zij weleens bij hem eten, dat zij dan hun eigen eten maken, maar dat zij niet voor hem werken.
3.4. Gelet op de in 3.2 weergegeven waarnemingen van de arbeidsinspecteurs, bezien in samenhang met de in 3.3 weergegeven verklaringen van [vreemdeling B] en de kok, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdelingen ten behoeve van het restaurant van [appellante] arbeid hebben verricht. [appellante] heeft haar stelling, dat de kok uit frustratie een onjuiste verklaring heeft afgelegd, niet gestaafd. Gelet hierop en nu de kok zijn verklaring heeft ondertekend en ten overstaan van de arbeidsinspecteurs heeft verklaard daarin te volharden, biedt die stelling geen grond voor het oordeel dat de minister ten onrechte van de juistheid van deze verklaring is uitgegaan.
De verklaring van [vreemdeling A], die inhoudt dat hij slechts voor zichzelf eten aan het bereiden was, strookt niet met de verklaring van de kok, die heeft verklaard dat de vreemdelingen meerdere keren per week helpen en dat het vlees en de groente die zij aan het snijden waren, bestemd waren voor consumptie door klanten. Zijn verklaring strookt ook niet met de door de arbeidsinspecteurs waargenomen hoeveelheid vlees die hij aan het snijden was en het aantal uren dat hij naar eigen zeggen op de dag van de controle in de keuken van het restaurant van [appellante] heeft doorgebracht. Gelet hierop heeft de rechtbank aan de verklaring van [vreemdeling A] en de verklaring van de vennoot, die dezelfde strekking heeft, terecht niet de waarde toegekend die [appellante] daaraan toegekend wil zien.
Gelet op het vorenstaande en nu niet in geschil is dat [appellante] voor de tewerkstelling van de vreemdelingen niet over de benodigde tewerkstellingsvergunningen beschikte, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister [appellante] terecht heeft beboet.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
670.