Overwegingen
Feiten, omstandigheden en standpunten van partijen
1. Mr. H.P. Olthof (hierna: de gemachtigde) heeft op 27 december 2013 namens eiser bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) verzocht om toezending van documenten die betrekking hebben op een verkeersovertreding die door eiser op 4 juli 2013 zou zijn begaan. De gemachtigde heeft daarbij een machtiging verstrekt (hierna: de machtiging), waarin onder meer het volgende staat:
Hierbij machtig ik [naam] (…) mr. H.P. Olthof, Olthof Consultancy en alle hieronder vallende handelsnamen en door deze gemachtigde medewerkers, gevestigd te Zoeterwoude (hierna: Opdrachtnemer), om zich te laten vertegenwoordigen in procedures tegen boetes, parkeerbelasting, gemeentelijke belastingen en woz-aanslagen. Ondergetekende machtigt Opdrachtnemer om alle handelingen te ondernemen die Opdrachtnemer hiertoe nodig acht. (Bijvoorbeeld. het uitvoeren van informatieverzoek in het kader van de Wob, Wpg, Wbp, etc.). De machtiging strekt tot het doen van alle nodige aanvragen, bezwaren en beroepen bij alle Nederlandse gerechtelijke instanties en bestuursorganen. (…).
2. Bij besluit van 17 januari 2014 heeft het CVOM het zaakoverzicht verstrekt en eisers verzoek daarnaast doorgestuurd naar Politie Amsterdam-Amstelland.
3. Na ontvangst van het doorgezonden verzoek heeft verweerder bij het primaire besluit de documenten waarover hij beschikt aan de gemachtigde gezonden. Tegen dit besluit heeft de gemachtigde op 16 maart 2014 bezwaar gemaakt.
4. Bij brief van 17 juni 2014 heeft verweerder aan de gemachtigde meegedeeld dat de machtiging onvoldoende specifiek is. De gemachtigde is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een machtiging te overleggen die voldoende specifiek is ten aanzien van onderhavig bezwaarschrift. De gemachtigde heeft hier niet op gereageerd.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat niet genoegzaam blijkt dat de gemachtigde bevoegd is om namens eiser bezwaar in te stellen. De machtiging is zodanig ruim geformuleerd dat daaruit op geen enkele wijze blijkt dat de gemachtigde eiser in deze specifieke zaak vertegenwoordigt, aldus verweerder.
6. In beroep voert de gemachtigde aan dat in het bestreden besluit ten onrechte is overwogen dat hij niet bevoegd was bezwaar te maken namens eiser. Een algemeen karakter van een procesmachtiging maakt niet dat geen sprake is van een deugdelijke machtiging. Daarbij verwijst de gemachtigde onder meer naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN5739) en 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:328) en van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:840) en 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:446). Daarnaast, zo stelt de gemachtigde, is de hoorplicht geschonden. 7. Verweerder stelt zich in beroep op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De machtiging is onvoldoende specifiek, terwijl de gemachtigde in beroep evenmin een specifieke machtiging heeft overgelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar uitspraken van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:1219) en van de rechtbank Overijssel van 30 januari 2014 (ECLI:NL:RBOVE:2014:446) en 27 mei 2014 (ECLI:NL:RBOVE:2014:2871). Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het ernstige vermoeden bestaat dat eiser niet op de hoogte is van het feit dat de gemachtigde deze procedure voert. Verweerder meent dat daarom sprake is van misbruik van procesrecht. 8. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
9. In artikel 8:24, eerste lid, van de Awb is bepaald dat partijen in een procedure bij de bestuursrechter zich kunnen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Beoordeling
10. In haar uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4665) heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 8:24 van de Awb noch enige andere rechtsregel in de weg staat aan het verlenen van een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging tot het voeren van procedures en het in verband daarmee verrichten van alle noodzakelijk geachte handelingen. Een machtiging dient wel voldoende specifiek te zijn om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank geldt deze maatstaf eveneens voor een machtiging in het verkeer met bestuursorganen. 11. Niet in geschil is dat de machtiging blijkens de bewoordingen mede strekt tot het maken van bezwaar. Een dergelijke handeling wordt zodoende bestreken door de machtiging. In geschil is of de machtiging voldoende specifiek is voor wat betreft het onderwerp waarop deze betrekking heeft. In de machtiging is in algemene zin omschreven dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid betrekking heeft op “procedures tegen boetes, parkeerbelasting, gemeentelijke belastingen en woz-aanslagen”. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omschrijving voldoende specifiek om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. Niet vereist is dat in het bijzonder de aan eiser opgelegde boete ter zake van de door hem op 4 juli 2013 gepleegde verkeersovertreding wordt genoemd. Voldoende duidelijk is dat die boete valt binnen de reikwijdte van de in de machtiging omschreven vertegenwoordigingsbevoegdheid. Anders dan verweerder stelt, is ten slotte niet van belang of eiser daadwerkelijk op de hoogte is van deze bezwaar- en beroepsprocedure, omdat eventuele onbekendheid geen verandering brengt in de door eiser aan de gemachtigde verleende machtiging.
12. Dit betekent dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de gemachtigde niet bevoegd was namens eiser bezwaar te maken en dat verweerder ten onrechte op deze grond het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft bij deze uitkomst geen bespreking.
13. Verweerder heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die zijn voor het eerst ter zitting ingenomen stelling dat in deze zaak sprake is van misbruik van procesrecht, kunnen onderbouwen. Dit verweer kan daarom niet slagen.
14. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid voor finale beslechting van het geschil en acht toepassing van de bestuurlijke lus in dit geval niet aangewezen, omdat het geschil tot nu toe beperkt was tot de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
15. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Voorts bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 490,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, € 490,- per punt, wegingsfactor 1).