12.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de uitbuiting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 3]. Dit feit is naar het oordeel van de rechtbank begaan in eendaadse samenloop met de uitbuiting van [slachtoffer 3].
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn genomen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Mensenhandel en het voordeeltrekken uit uitbuiting zijn ernstige strafbare feiten.
Verdachte heeft samen met zijn echtgenote (en hun zoon) misbruik gemaakt van twee kwetsbare jonge vrouwen. Ten aanzien van [slachtoffer 3] gedurende een periode van ongeveer twaalf maanden en ten aanzien van [slachtoffer 4] gedurende een periode van enkele dagen. De rechtbank overweegt evenwel dat de omstandigheid dat de periode dat verdachte [slachtoffer 4] heeft uitgebuit beperkt is gebleven, geenszins aan verdachte te danken is. Korte tijd nadat [slachtoffer 4] in [plaats] was gearriveerd en gehuisvest vond immers een inval van de politie plaats, waardoor de uitbuiting van [slachtoffer 4] in Nederland is beëindigd.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 3] het echtpaar [verdachte en medeverdachte 4] heeft ontmoet toen zij, zoals zij zelf verklaard, in een kwetsbare positie zat. Ze was jong, haar vader was aan de drank en het gezin had niet voldoende inkomen om van rond te komen. [slachtoffer 3] had de neiging verkeerd gezelschap op te zoeken en liet zich makkelijk tot dingen overhalen. Hierdoor had ze problemen met haar ouders en ze was een keer van school gestuurd. Verdachte en haar echtgenoot hebben misbruik gemaakt van die kwetsbare positie door haar voor te houden dat ze in de prostitutie veel geld kon verdienen en daarmee haar ouders kon helpen. Ze spiegelden haar voor dat zij tot hun familie behoorde. De eerste paar maanden nadat [slachtoffer 3] de familie leerde kennen, had zij nog contact met haar eigen familie, maar daarna heeft ze, op initiatief van de familie [ familie verdachte en medeverdachten 4 en 5], aan haar ouders verteld dat ze een relatie had met [medeverdachte 5] en in een hotel zou gaan werken, terwijl zij in werkelijkheid in Zwitserland en later Nederland in de prostitutie ging werken.
Verdachte, zijn echtgenote en hun zoon hebben [slachtoffer 3] vervolgens gedwongen in de prostitutie te (blijven) werken en haar verdiensten aan hen af te staan door haar, onder meer, te controleren en haar uit te schelden en te slaan als ze niet genoeg verdiende. Toen [slachtoffer 3] was weggelopen, hebben verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] haar teruggehaald. In aanwezigheid van hun zoon en anderen hebben verdachte en zijn echtgenote [slachtoffer 3] dusdanig mishandeld dat zij daar een blauw oog aan overhield.
[slachtoffer 3] bevond zich in landen waarvan ze de taal niet spraken de weg niet kende.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 4] de familie [ familie verdachte en medeverdachten 4 en 5] ook heeft ontmoet toen zij, zoals zij zelf heeft verklaard, in een kwetsbare positie zat. [slachtoffer 4] had financiële problemen en wilde korte tijd in de prostitutie werken om uit die problemen te komen. Verdachte en zijn echtgenote hebben misbruik gemaakt van die kwetsbare positie. Zij hebben haar voorgespiegeld dat ze veel zou kunnen verdienen in Nederland en dat zij al haar geld zelf zou mogen houden. Nadat [slachtoffer 4] in Nederland was gearriveerd en gehuisvest, moest ook zij op de Wallen als raamprostituee werken en gedwongen haar geld afstaan. [slachtoffer 4] is weliswaar niet geslagen door verdachte en zijn echtgenote, maar zij is wel getuige geweest van het geweld dat jegens [slachtoffer 3] werd aangewend. [slachtoffer 4] werd hierdoor zo bang dat zij is blijven werken als prostituee.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus te handelen welbewust misbruik heeft gemaakt van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Hij heeft geen respect getoond voor hun fundamentele waarden, namelijk de individuele vrijheid en lichamelijke integriteit. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit winstbejag. Verdachte en zijn echtgenote hebben het initiatief genomen voor de uitbuiting en die (bijna) volledig uitgevoerd, daarin bijgestaan door hun zoon. Verdachte heeft op geen enkele manier ervan blijk gegeven dat hij zich bewust is van de ernst van zijn gedragingen.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin met name meegewogen dat geweld is gebruikt, dat er sprake is van meerdere slachtoffers en dat verdachte opereerde in een vergaande samenwerking met anderen.
Voor mensenhandel zijn door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken geen oriëntatiepunten vastgesteld. Bij het bepalen van de straf en de hoogte hiervan heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die tot uitdrukking komen in de strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten in de afgelopen jaren door de hoven en rechtbanken zijn opgelegd.
Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het feit dat verdachte samen met zijn echtgenote inmiddels een eigen zaak heeft in Hongarije. De rechtbank ziet in deze omstandigheden evenwel geen aanleiding om te bepalen dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest dient te worden opgelegd. Daarvoor acht de rechtbank de bewezenverklaarde feiten te ernstig.
De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte inwisselbaar is met de rol van zijn echtgenote. Ten aanzien van [slachtoffer 3] vervulde zijn zoon een weliswaar onmisbare, maar ondersteunende rol. De rechtbank ziet in deze taakverdeling geen aanleiding onderscheid te maken in de strafmaat tussen [verdachte en medeverdachte 4].
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, ondanks het feit dat zij komt tot vrijspraken voor feiten die de officier van justitie wel bewezen acht, een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht een passende reactie.
Ten aanzien van de termijn waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg moet worden berecht geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak binnen twee jaar met een eindvonnis moet zijn afgerond nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Voor de gevallen waarin verdachte in verband met de zaak voorlopig gehecht is geldt een uitzondering. In zulke gevallen behoort de zaak in eerste aanleg binnen 16 maanden te zijn afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Als bijzondere omstandigheden worden onder meer aangemerkt de ingewikkeldheid van de zaak. Te denken valt aan de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede het belang van een gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 3 januari 2013. Verdachte is op die datum namelijk in Hongarije in hechtenis genomen op basis van een op 11 december 2012 door Nederland uitgevaardigd Europees Aanhoudingsbevel. Dit betekent dat de duur van het strafproces in eerste aanleg op het moment waarop de rechtbank haar eindvonnis wijst, ruim 26 maanden bedraagt.
Verdachte heeft in de onderhavige strafzaak van 3 januari 2013 tot 25 juni 2014, ruim zeventien maanden, in voorarrest gezeten. Daarna is het bevel voorlopige hechtenis door de rechtbank geschorst omdat de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen verdachte is uitgesteld. Nu de rechtbank de voorlopige hechtenis heeft geschorst in verband met het feit dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in april 2014 werd aangehouden, wegens omstandigheden die niet aan verdachte te wijten waren, gaat de rechtbank van een termijn van twee jaren uit. Derhalve zou de rechtbank in beginsel op 11 januari 2015 een eindvonnis hebben moeten wijzen. De termijn van twee jaren is dan ook met ruim twee maanden overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak voorts sprake van bijzondere omstandigheden, te weten de ingewikkeldheid van de zaak en de omvang van het onderzoek. Het onderzoek zag op zes verdachten en vijf aangeefsters, allen met de Hongaarse nationaliteit en niet in Nederland woonachtig, en het traceren en horen van aangeefsters/getuigen in het buitenland heeft tijd gekost. Ook is van belang dat de berechting van de zes verdachten gelijktijdig zou plaatsvinden, hetgeen eveneens aan een snelle afhandeling van de zaak in de weg stond. De rechtbank houdt hiermee rekening bij haar oordeel over het overschrijden van de redelijke termijn.
Nu de overschrijding van de termijn van twee jaar gering is en er zich bijzondere omstandigheden voor hebben gedaan is de rechtbank van oordeel dat de berechting in eerste aanleg binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen vanwege de duur van de berechting.
Opheffing schorsing voorlopige hechtenis
De rechtbank is na een langdurige procedure gekomen tot het oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hiervoor genoemde strafbare feiten. Het gaat hier om ernstige strafbare feiten. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte nu zonder uitstel zijn straf dient te ondergaan. De rechtbank wijst dan ook het verzoek van de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen toe. De rechtbank ziet in het bestaan van een procedure van overlevering door middel van een Europees arrestatiebevel en het feit dat verdachte wellicht zijn straf in Hongarije zal mogen ondergaan geen aanleiding om hier anders over te denken