AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Medeplegen van gekwalificeerde diefstal en doodslag met vuurwapen in Caribische context
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1995, betrokken bij een gewelddadige overval op twee mannen in Curaçao, waarbij hij samen met medeverdachten een plan heeft opgevat om te stelen. De overval vond plaats op 7 mei 2019, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten gewapend waren met vuurwapens. Tijdens de overval werd een van de slachtoffers, [slachtoffer], dodelijk verwond door een schot van een medeverdachte. De verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba veroordeeld voor medeplegen van gekwalificeerde diefstal en doodslag. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, die klaagt dat de bewezenverklaring van het oogmerk niet kan volgen uit de gebruikte bewijsmiddelen. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot strafvermindering vanwege overschrijding van de redelijke termijn en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken verduidelijkt dat voor medeplegen van doodslag het opzet op de dood van een ander vereist is, en dat dit ook geldt voor het bijkomend oogmerk dat in de delictsomschrijving is opgenomen. De zaak benadrukt de noodzaak van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en de rol van voorwaardelijk opzet in de beoordeling van de strafbaarheid.
Voetnoten
1.Noyon/Langermeijer/Remmelink (NLR), Het Wetboek van Strafrecht, art. 288, aant. 1 (bewerkt door prof. mr. A.J. Machielse; bijgewerkt t/m 21 maart 2006.
4.Voetnoot 6: “J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer 2015, zesde druk, p. 253, met verwijzing naar (onder meer HR 21 februari 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6202, NJ 1978/384 m.nt. Van Veen.” 6.Voetnoot 8: “C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, zesde druk, bewerkt door F. de Jong, Deventer 2016, p. 251.”
7.Voetnoot 9: “G. Knigge en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, vijftiende druk, Deventer 2015, p. 131.”
8.Voetnoot 10: “A.w., p. 128. Zie P.J.H.M. Brouns, Opzet in het Wetboek van Strafrecht, Arnhem 1988, p. 169 e.v..”
9.Voetnoot 11: “A.w., p. 131.”
11.Voetnoot 13: “A.w., p. 255.”
12.Voetnoot 14: “Vgl. A. Postma, Opzet en toerekening bij medeplegen. Een rechtsvergelijkend onderzoek, WLP 2014, p. 25-26; Knigge en Wolswijk, a.w., p. 262.”
13.Voetnoot 15: “J.M. Reijntjes, ‘Criteria voor toerekening’, in: B.F. Keulen e.a. (red.), Pet af: liber amicorum D.H. de Jong, Nijmegen 2007, p. 407-408.”
14.Voetnoot 16: “Zo begrijp ik ook Postma, a.w., p. 316-317. Het delictsopzet van de medepleger moet daarbij – aldus Postma – wel worden beperkt tot de delictsbestanddelen (p. 311).”
15.Voetnoot 17: “Bij de voorbedachte raad wilde Reijntjes, zo blijkt uit zijn afscheidsrede, eerder wel aan de bestaande benadering vasthouden (Een afrekening. Over het toerekenen van gedrag aan daders en mededaders, Deventer 2005, p. 12 noot 31.”
16.Voetnoot 18: “Vgl. De Hullu, a.w., p. 259; Brouns, a.w., p. 234-241. Vgl. ook HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:581, NJ 2017/301 m.nt. Rozemond.” 17.AG Hofstee geeft in één van de Staatsliedenbuurt-zaken blijk van een andere benadering, vgl. conclusie AG Hofstee 20 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:392. Onder verwijzing naar Machielse (Noyon/Langemeijer/Remmelink (NLR), Het Wetboek van Strafrecht, art. 288, aant. 2 (bewerkt door prof. mr. A.J. Machielse; bijgewerkt t/m 21 maart 2006) stelt hij zich op het standpunt dat voor een gekwalificeerde doodslag ook kan worden veroordeeld degene die zelf het, in de delictsomschrijving genoemde, bijkomend oogmerk niet had. “De medepleger die voorwaardelijk opzet heeft op de doodslag door de pleger, dus door degene met wie hij de daaraan voorafgaande delicten heeft gepleegd en met wie hij op de vlucht is geslagen, maakt zich schuldig aan gekwalificeerde doodslag”, aldus Hofstee. Machielse baseert zich op HR 4 mei 1993, DD 93.400, ECLI:NL:HR:1993:ZC9280, nr. 94.011. Met Keulen (noot 32 bij voornoemde conclusie) meen ik dat die conclusie niet uit dat arrest kan worden afgeleid. 18.De verdachte is preventief gedetineerd in de onderhavige zaak, zodat de redelijke termijn in cassatie 16 maanden bedraagt.