2.4Voldoende is dat de feiten en omstandigheden waarop de rechter de hoogte van de in mindering te brengen kosten baseert, uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat de rechter de hoogte van die kosten uitsluitend aan wettige bewijsmiddelen mag ontlenen, is onjuist. Het middel faalt in zoverre.’
11. Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag is gelegd dat het hof alleen aan wettige bewijsmiddelen kon ontlenen dat het aankoopbedrag van een hennepstek € 1,00 bedroeg, faalt het derhalve, omdat het uitgaat van een eis die het recht niet kent. Daar komt bij dat de door het hof gehanteerde inkoopprijs per hennepstek van € 1,00 wel degelijk blijkt uit de bewijsmiddelen, namelijk uit de in de aanvulling opgenomen passages uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (bewijsmiddel 1). Daarin staat onder het kopje ‘kosten’ dat in de notitie ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepstekkerij’ van het Functioneel Parket Afpakken is vermeld ‘dat in het geval dat een stekkenkweker zijn stekken verkoopt aan een tussenhandelaar, zoals bijvoorbeeld ook in dit geval een growshop, de gemiddelde kosten per hennepstekje van € 1,- reëel lijken.’
12. Het hof heeft onder het kopje ‘Kosten’ overwogen dat niet is vastgesteld dat de betrokkene en zijn medeplegers zich bezig hielden met het telen van de hennepstekken en dat het hof er daarom van uitgaat dat [A] als een tussenhandelaar zoals bedoeld in de notitie dient te worden beschouwd. Dat is, alleen al in het licht van het tot het bewijs gebezigde rapport, geen ontoelaatbare verrassingsbeslissing; het hof was niet gehouden de keuze voor deze inkoopprijs ter terechtzitting aan de orde te stellen. Dat wordt niet anders in het licht van de beslissing van de rechtbank. De rechtbank geeft ook aan dat in de notitie staat vermeld ‘dat in het geval dat een stekkenkweker zijn stekken verkoopt aan een tussenhandelaar, zoals bijvoorbeeld ook in dit geval aan een growshop, de gemiddelde kosten per hennepstekje van € 1,- reëel lijken’, maar heeft de berekening gebaseerd op een andere passage in de notitie, inhoudend ‘dat de tussenhandelaar zijn inkoopprijs verdubbelt’.De rechtbank geeft aan dat deze keuze in ‘het voordeel van de betrokkene’ is, maar geeft voor de keuze geen argumenten. Ook tegen die achtergrond was het hof niet gehouden argumenten te geven voor de andere keuze.
13. Ik wijs er nog op dat uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota niet volgt dat enig verweer is gevoerd met betrekking tot deze kostenpost of zelfs de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zodat het hof ook in zoverre niet gehouden was tot een nadere motivering.
14. Het middel faalt.
Het tweede middel
15. Het tweede middel behelst eveneens de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 29.120,00. Het hof zou onvoldoende hebben gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs moet worden toegerekend omdat uit het dossier volgt dat de handel in hennepstekken niet van betrokkene maar van medeveroordeelde [betrokkene 1] was.
16. Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.Indien de verdediging ter terechtzitting een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inneemt inzake de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient de rechter, indien de beslissing daarvan afwijkt, op grond van artikel 511e, eerste lid, Sv en artikel 511g, tweede lid, Sv in verbinding met artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv in zijn uitspraak in het bijzonder de redenen op te geven die tot afwijking van dat standpunt hebben geleid.Van een standpunt dat de verplichting tot beantwoording schept kan slechts sprake zijn indien dat standpunt ‘duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie’ aan het hof is voorgelegd.De motivering van de verwerping van het standpunt kan ook besloten liggen in gebezigde bewijsmiddelen of in een aanvullende motivering in de bestreden uitspraak.
17. De pleitnotities houden inzake het (meer subsidiair aangevoerde) standpunt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs moet worden toegerekend, slechts in dat als het hof ‘toch tot enige toerekening komt, (…) het WVV geschat (dient) te worden op een vierde deel van € 39.621,22, zijnde € 9.905,30’. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is naar het mij voorkomt geen sprake. Een argumentatie voor deze verdeelsleutel ontbreekt.
18. Daar komt bij dat het hof op deze stellingname heeft gereageerd. Het hof heeft onder het kopje ‘Toerekening’ overwogen dat het niet meegaat ‘in het standpunt van de verdediging dat slechts een vierde deel van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene zou moeten worden toegerekend.’ Het hof geeft vervolgens aan waarom het niet meegaat in dit standpunt. Dat de betrokkene door zijn medewerkers geholpen werd bij de handel in hennepstekken, doet er – aldus het hof – niet aan af ‘dat hij de omzet van deze handel volledig incasseerde en hen als medewerkers, maar niet meer dan dat, betaalde’. Met die kosten heeft het hof rekening gehouden door de opbrengst na aftrek van de kosten van de stekken te halveren. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
19. Het middel faalt.
20. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve wijs ik erop dat het cassatieberoep op 3 juli 2023 is ingesteld en dat Uw Raad meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM wordt overschreden. Nu ook in de hoofdzaak (nr. 23/02549) cassatie is ingesteld en de redelijke termijn ook in die zaak is overschreden, kan in de hoofdzaak worden beoordeeld of deze overschrijding tot compensatie moet leiden en kan in de onderhavige zaak worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.Ook voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden