Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het verloop van de zaak
datvoornoemd registergoed blijkens de betekende exploot en de hypotheekakte toebehoort en op naam staat van klaagster (
bijlagen);
endie ander dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden;
IV. Standpunt Openbaar Ministerie
bijlage 2bijgevoegd.
[verdachte] van ongeveer 60 jaar oud uit [plaats] , heeft voor de dood van de onlangs geliquideerde [betrokkene 4] , aan [betrokkene 4] 2 miljoen euro gegeven. [betrokkene 4] moest dit geld voor [verdachte] witwassen. [betrokkene 4] zou onroerend goed aankopen en zou hiervoor de besloten vennootschap gebruiken die ook is gebruikt om de woning van [verdachte] te regelen waar zijn ex-vrouw nog in woont.
Voorts blijkt uit deze bankafschriften dat op 2 september 1996 een bedrag van fl. 282.645,- is bijgestort, welk bedrag afkomstig is van [C] Ltd. onder de naam “Transactie [plaats] ”. Op 29 juli 1996 wordt op de rekening van [C] een bedrag van fl. 287.646,16 bijgeboekt onder vermelding “Verkoop van [b-straat 1] [plaats] ”. Uit nader onderzoek naar deze transactie is gebleken dat op 15 augustus 1995 dat pand is aangekocht door [C] Ltd. voor fl. 409.114,-. De aankoopsom is geheel in contanten voldaan via stortingen op de bankrekening van de notaris en de verkoper in totaal is fl. 425.000,- per kas voldaan. [C] Ltd. verkoopt het pand op 26 juli 1996. Na aftrek van kosten resteert een bedrag van fl. 282.645,-. De omstandigheid dat de financiering van het pand geheel in contanten is voldaan in aanmerking nemende, lijkt het aannemelijk dat dit bedrag afkomstig is van de veroordeelde en de medeveroordeelde [betrokkene 3] , nu een andere bron niet aannemelijk is gemaakt.
Primair; geen situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv
Disproportionaliteit en subsidiariteit
3.2 Anderbeslag
bijlage 2 in bijlage 07.2, bij verweerschrift 21/1212) dat alle aandelen in [A] BV feitelijk toebehoorden aan verdachte. In oktober 1996 heeft [betrokkene 2] / [A] BV (lees: verdachte) de aandelen van [klaagster] NV aan [betrokkene 1] verkocht. Maar eigenlijk heeft verdachte die aandelen dus aan zichzelf verkocht. [betrokkene 1] kocht die aandelen immers met 100.000 gulden (van de 125.000 gulden) die zij van verdachte had ontvangen.
zie bijlage 5 - ontnemingsrapportage [verdachte]). Anders dan klaagster stelt is de waarde van de woning derhalve niet hoger dan het te ontnemen bedrag.
bijlage 8 - mail LBA aan raadsman d.d. 20 augustus 2022). Daarin heeft de LBA aan de raadsman onder meer bericht:
een recent taxatierapport van het onroerend registergoed;
de koopovereenkomst (inclusief de personalia van de kopende partij);
(concept)nota van afrekening van u als notaris;
royementsvolmacht tot doorhaling van het beslag van u als notaris.
bijlage 9 - mail raadsman aan LBA d.d. 23 augustus 2022) meegedeeld dat de woning niet te koop staat. De raadsman vond de claim van het Openbaar Ministerie onduidelijk. Hij heeft onder meer geschreven:
gehele overwaarde(verkoopopbrengst minus hetgeen aan hypotheekhouders toekomt (in ieder geval de Belastingdienst, zo begrijpt het OM)) naar het Openbaar Ministerie wordt overgemaakt in het kader van zekerheidsstelling ex artikel 118a Sv ten behoeve van de ontnemingsprocedure tegen [verdachte] .
ongegrondis.”
Primair; onrechtmatigheid beslag
in casu: klaagster) zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van deze voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen
endie ander dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden.
derde lid, Sv – door de wetgever geïntroduceerd om zogeheten schijnconstructies tegen te kunnen gaan. Voor de inwerkingtreding van deze wetsbepaling was effectieve bestrijding van dergelijke constructies namelijk niet mogelijk.
voordie invoering op 1 september 2003 was conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken simpelweg niet mogelijk, hetgeen door de wetgever zelf wordt bevestigd in de Memorie van Toelichting.
vooraf aanwezigebepaling. De aankoop van de woning heeft plaatsgevonden in 1996, op welk moment er volgens de wetgever nog geen grondslag was voor strafvorderlijk conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken. Het nu, zo veel jaren later, strafvorderlijk optreden door het Openbaar Ministerie op grond van een na de aankoop ingevoerde wetsbepaling is dan ook in strijd met het legaliteitsbeginsel en – de facto – onrechtmatig.
ten tweede male’ beslag gelegd op de woning aan [a-straat 1] te [vestigingsplaats] . Het eerste beslag is door de officier van justitie, mr. [officier van justitie 1] , opgeheven – brief van 20 juli 2005 (
bijlage 1). Daartoe heeft zij beslist naar aanleiding van een brief van mr. C.F. Korvinus van 3 mei 2005 (
bijlage 2). Toegegeven, er is in casu dus geen sprake van gerechtelijke beslissing dat het eerdere beslag disproportioneel was. Echter, de eigen beslissing van de officier van justitie om het beslag op te heffen is wat de verdediging betreft verdergaand dan dat. Immers; de officier van justitie was – op basis van de voorhanden zijnde informatie – van mening dat voortduring van het beslag geen belang meer diende/disproportioneel was.
bijlage 3).
tijd is geld’ is wat de verdediging betreft dan ook zonder meer toepasselijk, ten nadele van klaagster.
bijlagen).
[A-G: ik begrijp vandaan]is gekomen, maar het restant kwam van de rekening van [klaagster] . In eerste instantie zijn de aandelen van [A] en van [klaagster] in opdracht van [verdachte] gekocht door [betrokkene 2] . Hij was toen al feitelijk eigenaar van de aandelen en [betrokkene 2] bleek de stroman. Vervolgens verkocht [A] die aandelen van [klaagster] aan [betrokkene 1] . Zij is bestuurder en 100 procent aandeelhouder. Vervolgens hebben [betrokkene 1] en [verdachte] vier jaar lang in de woning aan [a-straat ] gewoond en hebben zij in die periode geen huur betaald. Daarnaast wijs ik op de TCI-informatie en het tapgesprek. De kern staat ook toegelicht op pagina 5 van de reactie van 7 juli 2023 onder verhaalsfrustratie.
Het standpunt van klaagster
De beoordeling
3.Het middel
eerste deelklacht(vervat in punt 2.3 van de schriftuur) wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat de klaagster (een rechtspersoon) en [betrokkene 1] (een natuurlijk persoon) kunnen worden vereenzelvigd zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Daartoe volstaat volgens de steller van het middel niet (zonder meer) i) dat [betrokkene 1] al jaren geen huur heeft betaald aan de klaagster voor het huren van de in beslag genomen woning, ii) dat [betrokkene 1] vanaf haar privérekening kosten, zoals vennootschapsbelasting, voor de klaagster heeft betaald en iii) dat [betrokkene 1] op enig moment op eigen naam een bankrekening heeft geopend voor de klaagster, omdat het te lang zou duren voordat de daarvoor benodigde documenten uit de Antillen zouden worden verkregen.
tweede deelklacht(punt 2.5 uit de schriftuur) wordt geklaagd dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – wel is betwist dat het geldbedrag van ƒ 100.000 waarmee [betrokkene 1] in 1996 aandelen in de klaagster heeft gekocht (middellijk) van [verdachte] afkomstig is. De steller van het middel wijst in dit verband erop dat namens de klaagster is aangevoerd dat het geldbedrag afkomstig was van [betrokkene 3] en dat er geen enkele bemoeienis was van [verdachte] . [verdachte] heeft als belanghebbende aangevoerd dat [betrokkene 3] het geldbedrag heeft betaald van een fors geldbedrag dat [betrokkene 3] terugkreeg van de Belastingdienst.
derde deelklacht(opgenomen in punt 2.6 van de schriftuur) wordt geklaagd dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom de aandelenconstructie onzakelijk zou zijn enkel en alleen omdat een geldbedrag van ƒ 100.000 van [verdachte] afkomstig zou zijn.
vierde deelklacht(punt 2.7 van de schriftuur) wordt geklaagd dat uit de door de rechtbank vastgestelde feiten niet (zonder meer) volgt – en niet (zonder meer) kan volgen – dat voldoende aanwijzingen bestaan dat sprake is van, kort gezegd, een schijnconstructie met het kennelijke doel de uitwinning van de woning ten behoeve van [verdachte] (in de toekomst) te bemoeilijken of te verhinderen. De overweging dat aannemelijk is dat de woning slechts bedoeld is geweest voor privédoeleinden van [betrokkene 1] en [verdachte] is bovendien met dat oordeel in strijd. Als de woning slechts bedoeld was voor privédoeleinden van [betrokkene 1] en [verdachte] , kan niet tegelijkertijd worden volgehouden dat de woning aan [betrokkene 1] is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning daarvan in de toekomst te bemoeilijken of te verhinderen.
woonruimteen dat [betrokkene 1] en [verdachte] de woning van de klaagster huurden voor (omgerekend) € 1.850,- per maand. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen het Openbaar Ministerie hieromtrent naar voren heeft gebracht, is het oordeel van de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de constructie waarmee [betrokkene 1] aandelen heeft gekocht in de klaagster en de klaagster vervolgens de in beslag genomen woning heeft aangeschaft, een schijnconstructie is geweest met het kennelijke doel de uitwinning van de woning ten behoeve van [verdachte] (in de toekomst) te bemoeilijken of te verhinderen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
de klaagsterde woning heeft aangeschaft en niet (ook) dat de woning aan
[betrokkene 1]is gaan toebehoren.
vijfde deelklacht(punt 2.9 van de schriftuur) wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat [betrokkene 1] niet in staat was om de aandelen in de klaagster zelfstandig te verwerven onvoldoende is gemotiveerd aangezien de rechtbank ongemotiveerd is voorbijgegaan aan het onderbouwde standpunt dat [betrokkene 1] haar eigen zakelijke leven had met een sportschool en een videotheek en dat zij een groot geldbedrag heeft ontvangen als uitkering van een verzekeringsmaatschappij.
zesde deelklacht (punt 2.10 van de schriftuur)wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat de klaagster wist dat de woning in 1996 is aangeschaft met het kennelijke doel om de uitwinning van die woning te bemoeilijken of te verhinderen onbegrijpelijk is. Die wetenschap kan niet worden afgeleid uit de onzakelijkheid van de transactie of de opmerking van de rechtbank over (het gebrek aan) inkomsten van [betrokkene 1] . Die omstandigheden kunnen namelijk met evenveel recht leiden tot andersluidende conclusies, bijvoorbeeld dat de klaagster een slechte transactie is aangegaan of dat zij tevergeefs heeft geprobeerd een vastgoedportefeuille op te bouwen, aldus de steller van het middel.
zevende deelklacht(vervat in punt 2.11 van de schriftuur) wordt geklaagd dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat de klaagster in 1996 wist dat het kennelijke doel was de uitwinning van de woning ten behoeve van [verdachte] in de verre toekomst te bemoeilijken of te verhinderen. Dat de wetgever in 2003, te weten 7 jaren na de aanschaf van de woning, in art. 94a lid 4 Sv heeft voorzien in de mogelijkheid dat, kort gezegd, een aan een derde toebehorend vermogensbestanddeel onder bepaalde voorwaarden conservatoir in beslag kan worden genomen, betekent niet dat de klaagster in 1996 wetenschap had van zo’n mogelijke doelstelling en die wetenschap kan niet uit de door de rechtbank vastgestelde omstandigheden worden afgeleid.