ECLI:NL:HR:2023:727

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
22/00529
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag op geldbedragen in woning van klaagster t.l.v. ander t.z.v. verdenking van gekwalificeerde diefstal en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar een ander, geconfronteerd werd met conservatoir beslag op geldbedragen in haar woning. De rechtbank had eerder het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het inbeslaggenomene verbeurd zou verklaren. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank niet de juiste maatstaven had toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak werden herhaald, waarbij de Hoge Raad benadrukte dat de rechtbank had moeten vaststellen of buiten redelijke twijfel de klaagster als eigenaar van de inbeslaggenomen voorwerpen kon worden aangemerkt. Aangezien de rechtbank deze maatstaven niet had aangelegd, was haar beschikking ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de geldbedragen uit de drie spaarpotten en de portemonnee van de klaagster, en wees de zaak terug naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00529 B
Datum30 mei 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2022, nummer RK 21/018263, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van de klacht van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Deze stukken houden voor zover hier van belang het volgende in:
- in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] ter zake van verdenking van gekwalificeerde diefstal, (een gewoonte maken van) opzetheling en deelneming aan een criminele organisatie is op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder de klaagster conservatoir beslag gelegd op drie spaarpotten (met geldbedragen van € 274,92, € 1.477,78 en € 335,77) en een portemonnee (met een geldbedrag van € 750), tot verhaal van een op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de klaagster heeft een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van de gelegde beslagen en teruggave aan haar van de geldbedragen. Daartoe heeft de klaagster onder meer aangevoerd dat zij eigenaar is van het geldbedrag in de portemonnee en dat haar minderjarige kinderen eigenaar zijn van de geldbedragen in de spaarpotten.
2.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard ten aanzien van de hiervoor bedoelde inbeslaggenomen geldbedragen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken.
Uit de woning van klaagster zijn op 12 november 2019 een tweetal enveloppen inhoudende geld met als opschrift de namen [naam 1] en [naam 2] , een drietal spaarpotten inhoudende geld, een enveloppe met als inhoud een bedrag van 600 euro met als opschrift kinderbijslag en een geldbedrag van 750 euro uit de portemonnee van klaagster inbeslaggenomen.
Namens klaagster stelt haar raadsvrouw in het klaagschrift dat de geldbedragen in de enveloppen met als opschrift [naam 1] en [naam 2] spaargeld van de 2 minderjarige zonen van klaagster betreft, de drie potten inhoudende bedragen van 274,92 euro, 1.477,78 euro en 335,77 euro spaargeld voor de 2 kinderen betreft afkomstig van verjaardagen, rapporten, etc. De enveloppe inhoudende 600 euro betreft blijkens het opschrift kinderbijslag en het bedrag van 750 euro in de portemonnee van klaagster betreft eveneens geld van kinderbijslag afkomstig.
De officier van justitie heeft zich als reactie op het klaagschrift op het standpunt gesteld voornemens te zijn de twee enveloppen met de opschriften [naam 1] en [naam 2] inhoudende geldbedragen van 2.275 euro en 575 euro aan klaagster terug te geven.
Voor de overige inbeslaggenomen geldbedragen is het Openbaar Ministerie van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
Bij de mondelinge behandeling van het klaagschrift ter zitting is gebleken dat de twee enveloppen met de opschriften [naam 1] en [naam 2] reeds aan klaagster zijn teruggegeven.
De rechtbank zal klaagster voor dit deel van het klaagschrift dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de enveloppe met opschrift kinderbijslag inhoudende 600 euro eveneens aan klaagster moet worden teruggegeven en zal het klaagschrift voor dit deel gegrond worden verklaard.
Alle omstandigheden, voor de overige in het klaagschrift genoemde geldbedragen, in aanmerking genomen acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde zal oordelen, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van de strafvordering zich dan ook tegen teruggave op dit moment, zodat de rechtbank het klaagschrift voor deze geldbedragen ongegrond zal verklaren.”
2.4
Artikel 94a Sv luidt:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
2.5
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval waarin op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter moet daarvan in zijn beslissing blijk geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 Sv voordoet. (Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144.)
2.6
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Dit betekent dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
2.7
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze het geld uit de drie (spaar)potten inhoudende bedragen van € 274,92, € 1.477,78 en € 335,77 en het bedrag van € 750 in de portemonnee van klaagster betreft;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2023.