3.4.1.Vrijspraak van de verkoop van 3.600 kilogram cocaïne?
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de veroordeelde in de strafzaak partieel is vrijgesproken voor de verkoop van 3.600 kilogram cocaïne.
Uit het arrest Geerings/Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 1 maart 2007) en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden zich verzet tegen het ontnemen van voordeel verkregen door feiten waarvan een veroordeelde al dan niet gedeeltelijk is vrijgesproken.
Relevant in die beoordeling zijn de volgende arresten van de Hoge Raad. In het arrest van 14 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:31) is door de Hoge Raad geoordeeld dat ten onrechte het aan een partiële vrijspraak gerelateerde voordeel is betrokken bij de beoordeling van de ontnemingsvordering. Voor de gronden van dit oordeel is onder meer verwezen naar de volgende overweging van de AG: ‘‘14. In de bewezenverklaring in de hoofdzaak zijn de ten laste gelegde onderdelen “485 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan” doorgestreept. Uit de bewijsoverweging van de politierechter volgt dat de politierechter is uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte, inhoudende “dat er ongeveer 150 planten stonden”. De door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen wijzen ook op een aantal van 150 planten. Met de steller van het middel meen ik dat het vonnis van de politierechter in het licht van de bewijsvoering bezwaarlijk anders kan worden uitgelegd dan dat de politierechter de betrokkene partieel heeft vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, te weten voor zover hem werd verweten dat hij meer dan 150 hennepplanten heeft geteeld. De enkele omstandigheid dat in de bewezenverklaring geen concreet aantal hennepplanten wordt genoemd, maar enkel wordt gesproken van “een aantal hennepplanten” maakt dat, mede gelet op de onder 6 geciteerde bewijsoverweging, niet anders.’’
In het arrest van 18 april 2023 (ECLI:NL:HR:2023:631) was sprake van vergelijkbare omstandigheden en is door de Hoge Raad het volgende overwogen: ‘‘2.3.2. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het bewezenverklaarde feit en op ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene dit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit onder meer verkoop van cocaïne in de periode van 22 december 2015 tot en met 19 april 2016. Daarmee is het hof uitgegaan van de in de strafzaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode. Het hof is er bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel verder van uitgegaan dat de betrokkene en zijn mededader in die periode de beschikking hadden over een partij van 201 kilo cocaïne. Het hof heeft, op grond van een OVC-gesprek en de PGP-administratie, vastgesteld dat de betrokkene en zijn mededader van deze partij in totaal 55 kilo cocaïne hebben verkocht. In de strafzaak is echter ten aanzien van dezelfde partij (het medeplegen van) de verkoop van een hoeveelheid van in totaal 41 kilo bewezenverklaard, waarbij de betrokkene is vrijgesproken van verkoop van de overige in de tenlastelegging aangeduide hoeveelheden, voor zover die het genoemde totaal van 41 kilo te boven gaan. In zoverre heeft het hof bij de beoordeling van de ontnemingsvordering ten onrechte gedragingen betrokken waarvan de betrokkene – partieel – is vrijgesproken (vgl. EHRM 1 maart 2007, nr. 30810/03 (Geerings/Nederland)).’’
Aan de veroordeelde is in de aan de ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak, voor zover hier van belang, ten laste gelegd dat:
‘‘1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en
met 16 september 2020 te Den Bosch, Landsmeer, Den Haag, Uithoorn, Randwijk en/of
één of meer (andere) plaatsen in Nederland en/of één of meer plaatsen in Spanje en/of
België tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens)
opzettelijk
a. a) 4600 kilo, althans een grote hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
- binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of
- heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of
- ( daar een deel van) heeft afgeleverd, verstrekt en/of verkocht (in elk geval 30 kilo aan A. Biba en/of 1000 kilo aan NN)’’
In het vonnis van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overwogen dat zij wettig en overtuigend bewezen verklaart dat Piet Schneider samen met anderen 4.600 kilogram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland en dat hij 1.000 kilogram cocaïne heeft verkocht aan een onbekend gebleven persoon.
De bewezenverklaring luidt:
‘‘1. hij in de periode van 1 november 2016 tot en met 16 september 2020 te in Nederland en/of Spanje tezamen en in vereniging met één of meer anderen, (telkens) opzettelijk
a. a) 4600 kilo van een materiaal bevattende cocaïne,
zijndeeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of
- ( daar een deel van) heeft afgeleverd, verstrekt en/of verkocht’’
Daarmee heeft de rechtbank enerzijds bewezenverklaard dat de veroordeelde 1.000 kilogram cocaïne heeft verkocht en anderzijds impliciet vrijgesproken van de verkoop van de overige in de tenlastelegging aangeduide hoeveelheden, die de genoemde hoeveelheid van 1.000 kilogram te boven gaan. Die impliciete partiële vrijspraak staat eraan in de weg dat de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede wordt gebaseerd op de verkoop van 3.600 kilogram cocaïne.
3.4.2.Bewijsmiddelen
1. De gebruikte bewijsmiddelen en overwegingen in het vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde van 12 oktober 2023 ten aanzien van 5.5.3.4.1 B1.2 [naam 1] 4.600 kilo cocaïne, B1 4.4.10 Mei t/m oktober 2017 [naam 1] 4.600 kilo cocaïne en 13 Rosasiet, B1 4.4.11 Januari t/m oktober 2017 Restinformatie onderzoek Pollino, B1 4.4.11.1 Aanvulling AMB.3468, B1 4.4.11.2 Aanvulling AMB.4405 en 5.9 Getuige [getuige] , de overwegingen onder 5.5.4.6.3.5. [bedrijfsnaam] en het Amigo S bestand en het bewijsmiddel AMB.4288 zoals op p. 438 – 440 opgenomen in bijlage 2 bij het strafvonnis. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak;
2. Het ontnemingsrapport voor zover het betrekking heeft op de verkoop van 1.000 kilogram cocaïne en de kasopstelling (p. 10-15);
3. De overige bewijsmiddelen, te weten AMB.3106, AMB.3609, AMB.2501 en AMB.688, voor zover opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3.4.3.Wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van 1000 kilo cocaïne (36e, eerste lid, Sr)
Verkoopprijs cocaïne
In haar vonnis van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank de bewezenverklaring van de invoer van 4.600 kilogram cocaïne en de verkoop van 1.000 kilogram daarvan gegrond op twee verschillende bronnen die beide hebben gesproken over de invoer van 4.600 kilogram cocaïne en de verkoop van 1.000 kilogram door de veroordeelde. Die twee bronnen hebben verkoopprijzen genoemd die enigszins van elkaar afwijken. [naam 2] en [getuige] spraken in PGP-berichten ten aanzien van de verkoop van 1.000 kilogram cocaïne over een verkoopprijs van € 25.000,- per kilogram cocaïne. [naam 3] sprak in een gesprek met een onbekend gebleven persoon over diezelfde verkoop met een onbekend gebleven persoon over een verkoopprijs van € 25.750,- per kilogram cocaïne.
Gelet op deze bewijsmiddelen is er geen aanleiding om het primaire standpunt van de verdediging te volgen dat op grond van TCI-informatie maximaal een verkoopprijs van € 20.000,-- kan worden gehanteerd. Wel volgt de rechtbank de raadsman in zijn subsidiaire standpunt dat in het voordeel van de verdachte dient te worden uitgegaan van de laagste van de twee prijzen, dus van een verkoopprijs per kilogram cocaïne van € 25.000,--.
De kosten
Aannemelijk is dat de veroordeelde de navolgende kosten heeft gemaakt bij de invoer van 4.600 kilogram en verkoop van 1.000 kilogram cocaïne.
Kosten omkoping douaniers
In bovengenoemd gesprek tussen [naam 3] en een onbekend gebleven persoon over de verkoop van de 1.000 kilogram cocaïne kwam aan de orde dat [naam 1] € 3.500.000,-- aan de veroordeelde heeft betaald voor de uitvoer bij de douane. De raadsman heeft aan de hand van dat gesprek bepleit dat de betaling aan de douane niet € 3.500.000,-- betrof, maar € 4.500.000,--. De raadsman heeft erop gewezen dat, nadat werd gesproken over de betaling van € 3.500.000,--, ook werd gesproken over een bedrag van € 1.500.000,-- voor degene die het rooster maakt en het dubbele hiervan voor de douane.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het gesprek over de betaling van € 3.500.000,-- van [naam 1] aan de veroordeelde voor de douane specifiek ziet op deze invoer van 4.600 kilogram. De rechtbank ziet de opmerking daarna als een algemene uitleg dat een roostermaker € 1.500.000,-- krijgt en dat de douane het dubbele daarvan zou krijgen. In het algemeen kon de douane dus worden omgekocht voor een bedrag van – ongeveer –
€ 4.500.000,--. Er zijn in dit geval evenwel geen concrete aanwijzingen dat voor
dezeinvoer méér dan € 3.500.000,-- is betaald aan douaniers. De kosten voor het omkopen van douaniers komen daarmee uit op een bedrag van (3.500.000 gedeeld door 4.600 kilogram =) € 760,87 per kilogram cocaïne.
Inkoopprijs per kilogram
De rechtbank volgt de officier van justitie in haar standpunt dat kan worden uitgegaan van een inkoopprijs van € 1.600,-- per kilogram cocaïne op grond van het Prijzenoverzicht drugs & (Pre-)Precursoren, opgesteld door het specialistische team Synthetische Drugs Intel & Expertise. In dit rapport is opgemerkt dat de inkoopprijs van cocaïne gebaseerd is op één bron. Gezien de aard van het prijsoverzicht dat door experts is opgemaakt, hoeft het gegeven dat sprake is van één bron niet te betekenen dat daar niet van kan worden uitgegaan. Dat er andere bronnen zijn, zoals de raadsman heeft aangevoerd, waaruit een inkoopprijs van
€ 5.000,-- per kilogram zou kunnen worden gedestilleerd, maakt dat niet anders. Dit zijn immers algemene bronnen zoals krantenartikelen waaruit de herkomst van die informatie niet blijkt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om voor het vaststellen van de inkoopprijs uit te gaan van deze bronnen en hanteert een inkoopprijs van € 1.600,-- per kilogram cocaïne.
Overige kosten
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overige kosten zijn vast te stellen op een bedrag van € 3.639,13 per kilogram cocaïne.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman heeft de rechtbank geen reden een contante betaling van € 750.000,-- en een horloge ter waarde van € 100.000,-- die de veroordeelde aan [naam 1] zou hebben gegeven aan te merken als kosten. De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 oktober 2023 overwogen dat uit een gesprek tussen [naam 1] en [naam 3] kan worden afgeleid dat [naam 1] geen geld had ontvangen voor de verkoop van 30 kilogram cocaïne (broden) waar hij wel recht op had. De veroordeelde heeft hierover verklaard dat hij met [naam 1] naar Amsterdam was gegaan om te regelen dat [naam 1] € 750.000,-- kreeg en dat hij, de veroordeelde, als bedankje hiervoor een auto kreeg van [naam 1] . De rechtbank heeft de veroordeelde in de strafzaak vrijgesproken van het verstrekken van 30 kilogram cocaïne aan [naam 1] . De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij niet kon vaststellen of de veroordeelde 30 kilogram cocaïne aan [naam 1] had gegeven of dat hij slechts had bemiddeld. De bedragen van € 750.000,-- en € 100.000,-- kunnen dan ook niet in rechtstreeks verband worden gebracht met de verkoop van deze 1.000 kilogram cocaïne en de rechtbank zal deze bedragen daarom niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van 1.000 x (€ 25.000,-- minus € 760,87 minus € 1.600,-- minus € 3.639,13 =) € 19.000.000,--. Dit voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit in de strafzaak. De grondslag voor ontneming van dit voordeel is daarom een veroordeling als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.4.4.Wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling (36e, derde lid, Sr)
Legale inkomsten?
In het vonnis van 12 oktober 2023 is vastgesteld dat de veroordeelde over de jaren 2012 tot en met 2018 geen inkomen heeft opgegeven bij de belastingdienst. De veroordeelde heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij op legale wijze niet bij de belastingdienst bekende inkomsten heeft verworven. Vaststaat derhalve in de ontnemingsprocedure dat de veroordeelde in april 2014 niet beschikte over een legale bron van inkomsten. Het beginsaldo aan contanten bedroeg nul euro.
Amigo S
In het vonnis van 12 oktober 2023 is vastgesteld dat de tweede tabel op het tabblad Amigo S een registratie bevat van 10 contante bedragen van in totaal € 478.500,-- die veroordeelde aan [naam 4] heeft gegeven om uitgaven voor hem te doen. In het ontnemingsrapport is de periode van 26 augustus 2016 tot en met 12 september 2017 gehanteerd om dubbeltellingen met de opbrengst van de verkoop van de cocaïne te voorkomen.
Het eerste van die tien bedragen is een bedrag van € 3.500,- dat de veroordeelde in die periode heeft verstrekt.
In het vonnis van 12 oktober 2023 is voorts vastgesteld dat [naam 4] van veroordeelde onder meer een bedrag van € 24.500,-- in contanten heeft ontvangen voor werkzaamheden in het appartement aan de Koningin Wilhelminahaven in Vlaardingen. Dit bedrag heeft de veroordeelde in bovengenoemde periode verstrekt.
De rechtbank heeft vrijgesproken van het witwassen van bedragen die op het tabblad Amigo S zijn aangeduid met ‘afgeboekt op Hbeek’. Gelet op deze vrijspraak is een bedrag van
€ 6.500,-- dat tussen 26 augustus 2016 tot en met 12 september 2017 is afgeboekt ten onrechte meegenomen in de kasopstelling.
De rechtbank concludeert dat de veroordeelde in de periode van 26 augustus 2016 tot en met 12 september 2017 een contant bedrag van € 28.000,-- heeft gegeven aan [naam 4] .
Uitgaven [naam 5]
Uit de overzichten van de bankrekeningen van [naam 5] blijkt dat in de periode van 16 mei 2014 tot en met 12 september 2017, anders dan het bedrag van € 56.395 dat in het ontnemingsrapport is opgenomen en waarvan de officier van justitie uitgaat, voor een totaalbedrag van € 54.395,-- aan contante stortingen is gedaan. Telkens werd een bedrag van (ongeveer) € 1.500,-- gestort. Uit de bankgegevens blijkt verder dat tussen 5 maart 2019 en 25 maart 2020 tien keer een bedrag van € 1.500,-- is overgeschreven van een bankrekening ten name van de veroordeelde op een bankrekening ten name van [naam 5] . De veroordeelde heeft verklaard dat hij [naam 5] € 1.500,-- per maand gaf en dat hij dat per bank deed vanaf het moment dat hij een bankrekening had.
Op grond van dit alles acht de rechtbank aannemelijk dat de veroordeelde vóórdat hij over een bankrekening beschikte (ongeveer) € 1.500,-- per maand contant aan [naam 5] heeft gegeven. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk dat de veroordeelde aan [naam 5] het bedrag van in totaal € 54.395,-- contant heeft gegeven en dat dit bedrag in de periode van 16 mei 2014 tot en met 12 september 2017 contant op haar rekening is gestort.
Uitgaven kostprijs € 6.000,-- voor 3.600 kilogram cocaïne
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 oktober 2024 bij repliek het standpunt ingenomen dat de kostprijs per kilogram cocaïne van € 6.000,-- aan de kasopstelling dient te worden toegevoegd in het geval geen rekening wordt gehouden met de verkoop van 3.600 kilogram cocaïne. Dit zou neerkomen op een toename van de contante uitgaven door de veroordeelde van € 21.600.000,--.
De rechtbank betrekt dit bedrag echter niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde is weliswaar veroordeeld voor de invoer van 4.600 kilogram cocaïne, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de veroordeelde deze partij, althans een gedeelte van 3.600 kilogram, als enige contant heeft ingekocht.
Conclusie
De rechtbank beschouwt de contante uitgaven van € 28.000,-- en € 54.395,--, dus in totaal € 82.395,--, als wederrechtelijk verkregen voordeel. Niet is gebleken dat de voornoemde uitgaven zijn gedaan uit een legale bron en de rechtbank acht aannemelijk dat het geld is verkregen uit strafbare feiten. Welke strafbare feiten dat zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet worden geconcretiseerd. De grondslag voor ontneming van dit gedeelte van wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom ‘een veroordeling wegens een misdrijf’ als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij merkt de rechtbank op dat de veroordeling van 12 oktober 2023 mede misdrijven betreft waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat het gaat om uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan binnen een periode van zes jaren voorafgaande aan en tijdens het plegen van die feiten.
3.4.5.De conclusie
Concluderend gaat de rechtbank uit van de volgende berekening:
Wederrechtelijk verkregen voordeel verkoop van 1000 kilogram cocaïne
Inkoopkosten per kilogram cocaïne: € 1.600,--
Douane kosten per kilogram cocaïne: € 760,87
Overige kosten per kilogram cocaïne:
€ 3.639,13 +
Totale kostprijs per kilogram cocaïne: € 6.000,--
Opbrengst per kilogram cocaïne: € 25.000,--
Totaal:
1.000 x (€ 25.000,-- minus € 6.000,-- =) € 19.000.000,--.
Wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van de kasopstelling
Kasopstelling: € 82.395,--
Totale wederrechtelijk verkregen voordeel
Verkoop 1000 kilogram cocaïne: € 19.000.000,--
Kasopstelling: € 82.395,--
Totaal: € 19.082.395,--
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 19.082.395,--.