ECLI:NL:PHR:2025:85

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
23/00429
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstek verleende uitspraak wegens ongeldige betekening van oproeping in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte bij verstek niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep. De verdachte was niet verschenen op de zitting van 29 december 2022, omdat de oproeping niet geldig aan hem was betekend. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie gesteld dat de oproeping niet in persoon aan de verdachte is uitgereikt, wat in strijd is met het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de akte van uitreiking niet voldoet aan de vereisten van de wet, omdat er geen bewijs is dat de oproeping daadwerkelijk aan de verdachte is overhandigd. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. Daarnaast is er ook geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen van de verdachte terecht zijn voorgesteld en dat de zaak opnieuw moet worden behandeld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00429
Zitting21 januari 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 29 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij verstek met toepassing van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 oktober 2020.
1.2
Het cassatieberoep is op 6 februari 2023 ingesteld namens de verdachte. Mr. J.C. Reisinger, advocaat in Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend en de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, waardoor zijn aanwezigheidsrecht is geschonden. In het tweede middel wordt geklaagd over schending van de inzendtermijn.
2. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1
In de cassatieschriftuur wordt betoogd dat het cassatieberoep – hoewel niet binnen veertien dagen na de einduitspraak ingesteld – desalniettemin tijdig is ingesteld, nu ten onrechte in het proces-verbaal ter terechtzitting van 29 december 2022 is opgenomen dat de dagvaarding voor die zitting in persoon is uitgereikt op 9 november 2022. Om die reden is volgens de steller van het middel sprake van een situatie zoals bedoeld in art. 432 lid 2 Sv. De verdachte is eerst op de hoogte geraakt van het arrest door een brief van Reclassering Nederland van 19 januari 2023. Pas op dat moment was sprake van een omstandigheid waaruit voortvloeit dat het arrest aan de verdachte bekend is.
3.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 december 2022 staat:
“De verdachte genaamd:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [postcode] [plaats] , [a-straat 1] ,
is niet verschenen.
De voorzitter deelt mee de dagvaarding voor de zitting van heden in persoon is uitgereikt op 9 november 2022.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vordert dat het hof de verdachte, zonder verder onderzoek van de zaak, niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, nu de verdachte geen grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken voor beraad in raadkamer.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van
het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.”
3.3
Vooropgesteld moet worden dat aan een klacht in cassatie over de betekening van een dagvaarding of oproeping in feitelijke aanleg slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld. [1]
3.4
Namens de verdachte is in cassatie gesteld dat de oproeping om op de terechtzitting in hoger beroep van 29 december 2022 te verschijnen niet aan hem in persoon is uitgereikt, dat hij de oproeping niet heeft ontvangen en dat hij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Gewezen wordt op een in de cassatieschriftuur opgenomen fotokopie van de handtekening van de verdachte op een “akte van uitreiking aan gedetineerde” van 31 december 2019, een in de schriftuur opgenomen fotokopie van de handtekening van de verdachte op een “akte van uitreiking van een bevel verlening gevangenhouding” van 13 januari 2020 en een in de schriftuur opgenomen fotokopie van de handtekening van de verdachte op een ten name van de verdachte gesteld rijbewijs. De aktes waarvan een fotokopie is opgenomen in de cassatieschriftuur bevinden zich bij de door het hof aan de Hoge Raad verzonden stukken van het geding. Aan de herkomst en betrouwbaarheid van de in cassatie overgelegde fotokopie van het rijbewijs van de verdachte behoeft in redelijkheid niet te worden getwijfeld.
3.5
In het arrest HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8787 werd geklaagd dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd had geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was betekend. Bij de stukken bevonden zich (i) een door de verdachte en de griffier ondertekende “akte rechtsmiddel”, inhoudende dat de verdachte hoger beroep instelt tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam en (ii) een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het hof, welke inhoudt dat die dagvaarding is uitgereikt aan de verdachte in persoon. Deze akte is onder “Handtekening voor ontvangst” voorzien van een handtekening. De Hoge Raad oordeelde dat deze stukken niets behelzen wat het hof aanleiding had behoren te geven tot twijfel omtrent de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De omstandigheid dat de handtekening op de onder (ii) vermelde akte van uitreiking geen of onvoldoende gelijkenis vertoont met de handtekening op de onder (i) vermelde akte, is volgens de Hoge Raad niet zonder meer voldoende om die bedoelde twijfel te wekken. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat in cassatie geen stukken zijn overgelegd op grond waarvan als vaststaand kan worden aangenomen dat het niet de verdachte is geweest die heeft getekend voor ontvangst van de appeldagvaarding. [2]
3.6
In het arrest in de ontnemingszaak HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2745, was namens de betrokkene in cassatie gesteld dat de oproeping om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep niet aan hem in persoon was uitgereikt en dat hij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend. De Hoge Raad stelde vast dat de op het overgelegde identiteitsbewijs en rijbewijs geplaatste handtekeningen overeenkomen met de handtekening die de betrokkene blijkens de daarvan opgemaakte akte heeft gezet op de uitreiking van de aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv, maar niet met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde vervolgens dat het aannemelijk is dat de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep niet in persoon is uitgereikt aan de betrokkene, hetgeen meebrengt dat deze oproeping niet geldig is betekend.
3.7
Ik wijs ten slotte op HR 12 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8808,
NJ2004/644. De handtekening die onder “Handtekening voor ontvangst” op de akte was geplaatst, was een andere dan die op het identiteitsbewijs van de verdachte stond. Ook kwam het nummer dat bij de handtekening stond niet overeen met het nummer op het identiteitsbewijs van de verdachte. De op het identiteitsbewijs geplaatste handtekening kwam wel overeen met een handtekening die de verdachte op een proces-verbaal van de politie had gezet onder haar verklaring. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte geldig had geacht. [3]
3.8
Terug naar de onderhavige zaak. De akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de oproeping van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 29 december 2022, houdt in dat de oproeping op 9 november 2022 is uitgereikt op het adres “ [a-straat 1] , [plaats] ”. Als geadresseerde wordt “ [verdachte] , [a-straat 1] , [postcode] [plaats] ” vermeld. Op de akte is aangekruist dat deze is uitgereikt “Aan de geadresseerde”. De akte is onder “Handtekening ontvanger” voorzien van een handtekening. Onder “Voorletters en naam ontvanger” is met pen geschreven “ [verdachte] ”. Onder “Identiteitsbewijs soort + nr” is niets ingevuld. In de linker bovenhoek van de akte is in voorgedrukte letters vermeld “NP” en “Niet in persoon”.
3.9
De handtekeningen van de verdachte op de hiervoor onder 3.4 bedoelde aktes en het rijbewijs komen met elkaar overeen, maar komen niet overeen met de handtekening op de akte van uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 december 2022. [4] Reeds gelet hierop en op het hiervoor onder 3.6 besproken arrest van de Hoge Raad van 9 september 2014 is het aannemelijk dat de oproeping van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2022 niet in persoon aan de verdachte is uitgereikt. Daar komt bovendien nog bij (i) dat op de akte uitreiking niet het soort identiteitsbewijs en het identiteitsbewijsnummer van de verdachte is ingevuld en (ii) dat op de akte is vermeld “NP” en “Niet in persoon”, terwijl de akte inhoudt dat deze is uitgereikt “aan de geadresseerde”. Ten slotte blijkt uit de akte ook niet of de op het juiste adres aangeboden oproeping is uitgereikt aan een persoon die heeft beloofd de brief onmiddellijk aan de geadresseerde te geven. Dit alles leidt tot de conclusie dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 december 2022 niet geldig is betekend. [5]
3.1
Het cassatieberoep is niet binnen veertien dagen na de einduitspraak ingesteld. Nu de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 december 2022 niet geldig, laat staan in persoon, is betekend en de verdachte niet op die zitting is verschenen, terwijl ook niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in art. 432 lid 1, aanhef en onder c, Sv heeft voorgedaan en evenmin blijkt dat de verdachte niet binnen veertien dagen nadat zij met de bestreden uitspraak bekend was geworden cassatieberoep heeft ingesteld, dient de verdachte te worden ontvangen in het cassatieberoep. [6]

4.Het eerste middel

4.1
In het middel wordt geklaagd dat art. 280 Sv en het recht van de verdachte op een eerlijk proces, in het bijzonder zijn aanwezigheidsrecht in de zin van onder meer art. 6 EVRM, is geschonden, doordat het hof verstek heeft verleend tegen de verdachte, die niet was verschenen, en heeft bevolen dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan, waarna het hof de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2
Gelet op hetgeen hiervoor in de conclusie onder het kopje “De ontvankelijkheid van het cassatieberoep” is geconcludeerd, is het oordeel van het hof dat de oproeping in persoon is uitgereikt, achteraf bezien, onjuist. Datzelfde geldt voor het daarin besloten liggende oordeel dat de oproeping rechtsgeldig is betekend. [7] Gelet daarop en op de omstandigheid dat ter terechtzitting geen raadsman van de verdachte aanwezig was, heeft het hof ten onrechte verstek verleend aan de verdachte en heeft het ten onrechte bevolen dat met de behandeling zal worden voortgegaan.
4.3
In het middel wordt hierover terecht geklaagd.

5.Het tweede middel

5.1
In het middel wordt geklaagd dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
5.2
Namens de verdachte is op 6 februari 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 22 november 2023 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim een maand is overschreden. In het middel wordt daarover terecht geklaagd. Een voortvarende afdoening door de Hoge Raad behoort inmiddels niet meer tot de mogelijkheden.
5.3
Indien de Hoge Raad het bestreden arrest casseert op de grond die als het eerste middel is voorgesteld, zal de rechter naar wie de zaak wordt teruggewezen of verwezen over deze schending van de redelijke termijn in de cassatiefase moeten oordelen en kan de Hoge Raad het tweede middel onbesproken laten.

6.Slotsom

6.1
De middelen zijn terecht voorgesteld.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
2.In de conclusie voorafgaande aan HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:967 (HR: art. 81.1 RO) merkt A-G Knigge over dit arrest op: “De verklaring voor die terughoudendheid is mogelijk dat het feit dat de handtekening afwijkt van een andere handtekening nog niets zegt over de vraag welke van de twee handtekeningen de juiste is en dat ervoor gewaakt moet worden dat het gebruikmaken van verschillende handtekeningen een strategie oplevert die in cassatie wordt beloond” (randnr. 4.9). Vgl. ook HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1703 (HR: art. 81.1 RO). In respons op het verweer van de verdediging dat de handtekening op de akte van uitreiking niet van de verdachte is, had het hof geoordeeld dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de vraag of de appeldagvaarding in persoon is uitgereikt aan de verdachte. Daartoe overwoog het hof onder meer dat de verdachte, gelet op verschillende handtekeningen van de verdachte in het dossier, kennelijk verschillende handtekeningen gebruikt.
3.Vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3713, rov. 2.5 en 2.6.
4.In het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevinden zich bovendien meerdere stukken waarop een handtekening van de verdachte is geplaatst, welke handtekening overeenkomt met de handtekeningen op de drie stukken waarop in cassatie een beroep wordt gedaan, maar afwijkt van de op de akte van uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting van 29 december 2022 geplaatste handtekening.
5.Vgl. HR 12 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8808,
6.Vgl. HR 12 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8808,
7.Vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3713, rov. 2.6.