ECLI:NL:HR:2004:AQ8808

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02070/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van de appèldagvaarding en ontvankelijkheid van het cassatieberoep

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de appèldagvaarding en de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De verdachte, geboren in 1974 in Somalië, was niet verschenen op de terechtzitting van het Hof op 7 januari 2002, waar verstek werd verleend. De appèldagvaarding zou volgens de verdachte niet in persoon zijn uitgereikt, wat zij onderbouwde met een kopie van haar identiteitsbewijs en de akte van uitreiking. De Hoge Raad oordeelt dat de appèldagvaarding niet geldig is betekend, omdat de verdachte niet in persoon is uitgereikt. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte ontvankelijk is in haar cassatieberoep. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat de verdachte eerder had vrijgesproken van mishandeling en bedreiging, maar haar wel had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete. De Hoge Raad heeft de zaak op 12 oktober 2004 behandeld en de uitspraak is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

12 oktober 2004
Strafkamer
nr. 02070/03
EdK/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 januari 2002, nummer 22/002182-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Somalia) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 10 april 2000 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 1. "mishandeling gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" en 2. "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 220,--, subsidiair vier dagen hechtenis met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afgewezen en de vordering van [slachtoffer 2] toegewezen in voege als in het arrest vermeld. Aan de verdachte is tevens een betalingsverplichting opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. In de schriftuur wordt betoogd dat het Hof ten onrechte de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep geldig heeft geacht.
3.2. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich de akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Hof van 7 januari 2002, welke inhoudt dat de dagvaarding op 22 november 2001 is uitgereikt aan de verdachte in persoon. Deze akte is onder 'Handtekening voor ontvangst' voorzien van een handtekening en de vermelding "[001]".
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 januari 2002 houdt onder meer in:
"De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (Somalia)
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
(...)
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
3.4. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie tegen de bestreden uitspraak ingesteld op 17 april 2003.
3.5. Namens de verdachte is in cassatie gesteld dat de dagvaarding in hoger beroep niet aan de verdachte in persoon is uitgereikt, dat zij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend en dat haar identiteitsbewijs een ander nummer heeft. Daartoe is een kopie van een ten name van de verdachte gesteld identiteitsbewijs met nummer [002] overgelegd. De op dit identiteitsbewijs geplaatste handtekening komt overeen met de handtekening die de verdachte blijkens het proces-verbaal van politie heeft gezet onder haar tegenover de politie afgelegde verklaring, maar niet met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de appèldagvaarding.
3.6. Op grond van het voorgaande acht de Hoge Raad het aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon is uitgereikt aan de verdachte. Dit brengt mee dat deze dagvaarding niet geldig betekend is. Nu de verdachte niet op de terechtzitting van het Hof is verschenen, terwijl niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in art. 432, eerste lid aanhef en onder c, Sv heeft voorgedaan en evenmin blijkt dat de verdachte niet binnen veertien dagen nadat zij met de bestreden uitspraak bekend was geworden cassatieberoep heeft ingesteld, dient de verdachte te worden ontvangen in het cassatieberoep.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte geldig heeft geacht.
4.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het middel terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 oktober 2004.