ECLI:NL:PHR:2025:778

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
24/02037
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie over de zwemmoord in Marum met betrekking tot medeplegen van uitlokking en moord

In deze zaak, die draait om de moord op een persoon genaamd [slachtoffer] op 10 juli 2012 in Marum, zijn meerdere verdachten betrokken, waaronder [betrokkene 1], [betrokkene 2], en [medeverdachte 1]. De verdachte, geboren in 1965, wordt beschuldigd van het medeplegen van uitlokking van moord. De zaak is complex en omvat verschillende klachten over de bewijsvoering, waaronder de betrouwbaarheid van de kroongetuige [betrokkene 2]. De Hoge Raad heeft op 15 mei 2024 geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van de moord, waarbij hij een cruciale rol heeft gespeeld in het aansteken van de moordplannen. De verdachte heeft [betrokkene 2] in contact gebracht met [medeverdachte 2], terwijl hij wist dat deze op zoek was naar iemand om zijn zwager te vermoorden. De rol van de verdachte wordt als essentieel beschouwd, omdat hij belangrijke informatie heeft verstrekt die leidde tot de uitvoering van de moord. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, en de bewijsvoering is als voldoende gemotiveerd beschouwd. De zaak is onderdeel van een breder onderzoek naar georganiseerde misdaad, en de betrokkenheid van de kroongetuige heeft geleid tot een complexe juridische discussie over de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/02037
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte
Inleiding
De procedure in cassatie
1. De verdachte is bij arrest van 15 mei 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens
“medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. B.Th. Nooitgedagt, advocaat in Amsterdam, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. Deze strafzaak maakt – tezamen met de samenhangende zaken 24/02049, 24/01961 en 24/02050, waarin ik vandaag ook concludeer – deel uit het van het onderzoek met de naam ‘Druppel’.
4. De opbouw van deze conclusie is als volgt. Eerst schets ik de achtergrond van de zaak. Daarna beschrijf ik (beknopt) de vijf voorgestelde middelen van cassatie. Vervolgens geef ik de bewezenverklaring en de relevante overwegingen uit het bestreden arrest weer. Tot slot bespreek ik achtereenvolgens de vijf middelen.
De achtergrond van de zaak
5. Op 10 juli 2012 rond 7.00 uur is het slachtoffer ( [slachtoffer] ) vlak bij het zwembad aan de Langestraat in [plaats] doodgeschoten. [1] Het onderzoek dat vervolgens is gestart, genaamd ‘TGO Langestraat’, heeft geleid tot de aanhouding van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . [betrokkene 1] heeft al snel nadat hij als getuige in het onderzoek Langestraat werd gehoord, bekend dat hij [slachtoffer] tegen betaling heeft doodgeschoten, op verzoek van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] heeft in zijn verhoren bij de politie in 2012 en ook tijdens de behandeling van zijn strafzaak ter zitting van de rechtbank op 26 september 2013 en 10 oktober 2013 en bij het hof op 12 juni 2014 iedere betrokkenheid bij de moord ontkend. [betrokkene 1] is in 2014 voor het medeplegen van moord op [slachtoffer] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. [betrokkene 2] is voor datzelfde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van (na cassatie) negentien jaar en zeven maanden. Deze veroordeling is in 2016 onherroepelijk geworden.
6. In de loop van het onderzoek Langestraat zijn ook [medeverdachte 1] (de toenmalige partner van het slachtoffer) en haar broer [medeverdachte 2] als verdachten aangemerkt. Zij zijn aangehouden en uitgebreid verhoord, maar hun zaken zijn eind 2012 bij gebrek aan bewijs geseponeerd. Vervolgens heeft [betrokkene 2] in 2016, na het onherroepelijk worden van zijn eigen zaak, contact gezocht met politie en justitie en aangegeven bereid te zijn om openheid van zaken te geven over de moord op [slachtoffer] . Dit heeft in 2020 geleid tot de totstandkoming van een kroongetuigeovereenkomst met justitie in ruil voor een positief advies van de officier van justitie op een gratieverzoek van [betrokkene 2] , neerkomend op dertig procent strafkorting. [2]
7. Begin 2021 is naar aanleiding van de verklaringen van [betrokkene 2] door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een nieuw onderzoek naar de moord op [slachtoffer] ingesteld, deze keer onder de naam ‘Druppel’. Dit onderzoek heeft in juli 2021 (opnieuw) tot de aanhouding en vervolging van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geleid en daarnaast ook tot de aanhouding en vervolging van hun moeder, [medeverdachte 3] , en een vierde verdachte, [verdachte] . [3]
8. De thans voorliggende zaak draait om deze vier verdachten.
De middelen van cassatie
9. Vooropgesteld zij dat in de inleiding van de schriftuur staat vermeld dat het belang van de verdachte (bij cassatie en een nieuwe behandeling door de feitenrechter) voortvloeit uit de inhoud van de in de schriftuur opgenomen middelen en de toelichting daarop. [4] Naar deze toelichting heb ik tussen de aan de Hoge Raad verzonden stukken, echter tevergeefs gezocht.
10. Het
eerstemiddel klaagt over (de ontoereikende motiveringen van) de bewezenverklaring en de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreffende de (on)betrouwbaarheid van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen.
11. Het
tweedemiddel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
“medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord”. In het bijzonder wordt geklaagd dat uit de bewijsvoering niet (zonder meer) kan volgen dat de verdachte in het kader van de moord op het slachtoffer (a) feitelijke handelingen heeft verricht, en/of (b) een voor medeplegen vereiste
substantiële bijdrageaan de uitlokking van de medegepleegde moord heeft geleverd.
12. Het
derdemiddel houdt in dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het geen kennis hoefde te nemen van het verzoek tot het horen van een getuige, dat zij heeft gedaan kort voor het sluiten van het onderzoek.
13. Het
vierdemiddel keert zich tegen de afwijzing van een tweetal (voorwaardelijke) verzoeken, te weten (i) tot het horen van de ‘runners’ van de verdachte in zijn hoedanigheid als informant van de TCI, en (ii) tot het verlenen van inzage in, althans het verstrekken van, de stukken betreffende zijn rol als informant.
14. In het
vijfdemiddel wordt geklaagd over de overschrijding van de inzendtermijn in de cassatiefase.
De bewezenverklaring
15. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“ [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , op 10 juli 2012, te [plaats] , tezamen en in vereniging opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] , van het leven hebben beroofd, door, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in de borstkas van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] begaan strafbaar feit, hij, verdachte, in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 juli 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft uitgelokt door beloften, en door het verschaffen van inlichtingen, door opzettelijk
- het plan op te vatten en te bespreken om een persoon, [slachtoffer] , om het leven te (laten) brengen, en
- die [betrokkene 2] te benaderen en vervolgens aan die [betrokkene 2] (zakelijk weergegeven) mee te delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en aan die [betrokkene 2] te vragen die [slachtoffer] te doden en
- de concrete uitvoering van dat plan om [slachtoffer] om het leven te brengen te bedenken en te bespreken met die [betrokkene 2] , en
- aan die [betrokkene 2] mee te delen dat die [slachtoffer] zijn partner, [medeverdachte 2] , mishandelde en dat die [medeverdachte 2] een "schijnaangifte"/melding had gedaan bij de politie, om de politie na de moord op een dwaalspoor te zetten, en
- die [betrokkene 2] 30.000 euro, in het vooruitzicht te stellen, en uit te betalen, en
- foto's van die [slachtoffer] aan die [betrokkene 2] te verstrekken, en
- vuurwapens en munitie voor die vuurwapens te verstrekken aan die [betrokkene 2] en
- aan die [betrokkene 2] informatie te verstrekken over het uiterlijk, de kleding, de verblijfplaats, locatie en de gang naar het zwembad in [plaats] van die [slachtoffer] .”
16. Deze bewezenverklaring berust op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, die in een bijlage bij het bestreden arrest d.d. 15 mei 2024 zijn opgenomen. Ik verwijs naar de inhoud van die bijlage.
De bewijsverweren
17. Voor een beter begrip van de klachten die in de middelen zijn geformuleerd, geef ik hierna ‘s hofs overwegingen met betrekking tot het bewijs weer. [5]
De overwegingen met betrekking tot het bewijs
18. Het gerechtshof heeft in de bewijsmotivering uiteengezet op welke gronden het bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
“medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord”.Het hof heeft daarbij, voor zover relevant, het volgende in aanmerking genomen (met overname van de voetnoten):

1. Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte integraal van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaring van kroongetuige [betrokkene 2] om meerdere redenen niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Zijn verklaring wordt bovendien niet gesteund door voldoende ander bewijs. De verklaring die verdachte zelf heeft afgelegd, vindt daarentegen wel steun in het dossier. Uit die verklaringen blijkt dat verdachte geen opzet heeft gehad op (de uitlokking van) moord. Sterker nog: hij heeft getracht de moord te voorkomen door de medeverdachten daarop aan te spreken, het vuurwapen dat via hem ter zelfbescherming was geleverd aan [medeverdachte 2] terug te krijgen en te trachten de CRI te informeren.

2.Standpunt Openbaar Ministerie

De advocaten-generaal hebben zich overeenkomstig het oordeel van de rechtbank op het standpunt gesteld dat het feit dat [betrokkene 2] op een onderdeel heeft gelogen, niet betekent dat alle door de kroongetuige afgelegde verklaringen onbruikbaar zijn voor het bewijs. De verklaringen van [betrokkene 2] zijn volgens de advocaten-generaal voldoende ingekaderd en verankerd in ander bewijsmateriaal, bestaande uit de verklaringen van [betrokkene 1] , de resultaten van de ruisstrategie in juli 2021, sms-berichten tussen [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] uit 2016, sms-berichten en telefonische contacten tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de periode maart - april 2012, de verklaringen van [verdachte] zelf en de verklaring van de getuige [betrokkene 6] . Op grond van die bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van de door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] uitgevoerde moord op [slachtoffer] . De bijdrage van verdachte heeft eruit bestaan dat hij [betrokkene 2] heeft verteld over de uit te voeren moord, dat hij de verbinding heeft gelegd tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] en het vuurwapen heeft geleverd waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten.

3.Juridisch kader

Het hof zal in deze zaak moeten onderzoeken of het op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomt dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Net als bij de formele verweren, speelt de verklaring van kroongetuige [betrokkene 2] ook bij de bewijsverweren een grote rol. Eén van de centrale vragen die het hof dient te beantwoorden is of, en zo ja, in hoeverre de verklaring van [betrokkene 2] bruikbaar is voor het bewijs, nu hij op een belangrijk onderdeel aantoonbaar heeft gelogen en zelfs onherroepelijk voor meineed veroordeeld is.
Voordat het hof inhoudelijk ingaat op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] , worden eerst opmerkingen gemaakt over de bruikbaarheid van verklaringen van kroongetuigen in het algemeen. Daarna volgt het juridische kader omtrent uitlokking, omdat dat de deelnemingsvorm is die in de onderhavige zaak is ten laste gelegd.
3.1.
Bruikbaarheid verklaring kroongetuigen voor het bewijs
Uit rechtspraak van de Hoge Raad [6] is af te leiden dat ook in zaken waarin een verklaring van een kroongetuige bij de processtukken is gevoegd, geldt dat het is voorbehouden aan de (zittings)rechter die over de feiten oordeelt om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.
Op grond van art. 360, tweede en vierde lid, Sv behoort de rechter, indien hij de verklaring van de getuige met wie op grond van art. 226h, derde lid, Sv een afspraak is gemaakt voor het bewijs gebruikt, dat gebruik nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter ervan blijk dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring te hebben onderzocht.
Voorts is van belang dat de rechter volgens art. 344a, vierde lid, Sv, het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan aannemen op grond van verklaringen van getuigen met wie een afspraak op grond van (onder meer) art. 226h, derde lid, Sv is gemaakt. Het vierde lid van art. 344a Sv verzet zich er niet tegen dat de bewezenverklaring in beslissende mate wordt aangenomen op grond van de verklaring van een getuige met wie een dergelijke afspraak is gemaakt.
Ten slotte zijn de volgende overwegingen van het gerechtshof Amsterdam in de Passage-zaak van belang:
(…)
Zoals in voornoemde overwegingen treffend is verwoord, en zoals ook al bleek uit de eerder aangehaalde jurisprudentie van het EHRM, dient het hof bij verklaringen van een kroongetuige extra alert te zijn op het risico dat onware verklaringen worden afgelegd. De verklaringen van een kroongetuige moeten kritisch worden bekeken en kunnen alleen met de nodige behoedzaamheid voor het bewijs worden gebruikt.
Anders dan de verdediging heeft bepleit brengt de enkele omstandigheid dat reeds is komen vast te staan dat de kroongetuige in de onderhavige zaak op een (weliswaar belangrijk) onderdeel heeft gelogen, niet automatisch mee dat de gehele verklaring terzijde moet worden geschoven. Het hof gaat hier bij de bespreking van de verklaring van [betrokkene 2] nader op in.
3.2.
Uitlokking
Verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van uitlokken van medeplegen van moord.
Uitlokking is een zogenoemde deelnemingsvorm, een bepaalde manier van deelname aan een misdrijf dat door het Wetboek van Strafrecht strafbaar wordt gesteld. Op grond van artikel 47 Sr worden als daders van een strafbaar feit namelijk ook gezien, zij die het feit opzettelijk uitlokken door een zogenoemd ‘uitlokkingsmiddel’. Artikel 47 Sr noemt de volgende uitlokkings-middelen:- giften,
- beloften,
- misbruik van gezag,
- geweld,
- bedreiging,
- misleiding, en
- het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen.
Bij uitlokking gaat het erom dat de uitgelokte door de uitlokker met gebruikmaking van één of meer van deze uitlokkingsmiddelen is aangezet tot het plegen van een strafbaar feit.
Voor een bewezenverklaring van uitlokking moet dus vast komen te staan dat:
- de uitlokker de uitgelokte heeft aangezet het delict te plegen;
- de uitlokker opzet heeft gehad op de uitlokking én op het delict waartoe de ander is aangezet;
- de uitlokker daartoe gebruik heeft gemaakt van een of meer van de uitlokkings-middelen die in de wet worden genoemd, en
- het uitgelokte delict is uitgevoerd.
De wettekst spreekt over het uitlokken van een feit en niet over het uitlokken van een bepaald persoon. Niet is vereist dat de uitlokker en de uitgelokte elkaar kennen of rechtstreeks contact hebben gehad. Uitlokking kan ook via een tussenpersoon plaatsvinden. Ook is niet vereist dat precies vast komt te staan wie het contact met de uitgelokte heeft gehad, op welke manier het contact met de uitgelokte heeft plaatsgevonden en met welke bewoordingen hij tot het plegen van het strafbare feit is aangezet.
Niet is uitgesloten dat de uitgelokte op verschillende opeenvolgende momenten tot het plegen van het strafbare feit wordt aangezet, bijvoorbeeld doordat hem opeenvolgend inlichtingen worden verschaft of nadere beloften worden gedaan.
Voor het bewijs van uitlokking maakt het niet uit dat er bij de uitgelokte al een zekere bereidheid aanwezig was tot het plegen van (mogelijk soortgelijke) strafbare feiten.
In deze zaak zijn met name de uitlokkingsmiddelen ‘beloften’ en ‘inlichtingen’ van belang. Bij een ‘belofte’ kan het ook gaan om een geldbedrag dat in het vooruitzicht wordt gesteld voor het plegen van het strafbare feit. Voor het bewijs van een ‘belofte’ is het niet nodig dat ook vast komt te staan dat die belofte is ingelost, dat het beloofde geldbedrag uiteindelijk is betaald.
Bij ‘inlichtingen’ gaat het om mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in die specifieke situatie ervoor te zorgen dat het delict wordt gepleegd.
Om tot het bewijs van uitlokking te komen, moet de uitlokker het opzet hebben gehad dat het strafbare feit zou worden gepleegd. Voor het bewijs van ‘opzet’ is het voldoende als de uitlokker het zogenoemde ‘voorwaardelijk opzet’ had dat het strafbare feit werd gepleegd. Het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.

4.Oordeel hof

4.1.
Inleiding [7] :
Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] op 10 juli 2012 omstreeks 07:00 uur, vlakbij het zwembad aan de Langestraat in Marum, is neergeschoten. Een poging het slachtoffer te reanimeren mocht niet baten: om 07:34 uur constateerde een arts de dood van [slachtoffer] . [8] Bij de sectie op het lichaam is vastgesteld dat het intreden van de dood zonder meer verklaard wordt door verwikkelingen van uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij één doorschot door de borstkas. [9]
Zoals eerder in het arrest is overwogen, zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op grond van de resultaten van het onderzoek Langestraat in 2012 als verdachten aangehouden en uiteindelijk onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van de moord. [10] Destijds is niet opgehelderd wat de achtergrond en het motief voor de moord was.
Thans is de vraag aan de orde of het onderzoek Druppel hierin verandering heeft gebracht en of bewezen kan worden dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer] door de toenmalige partner en schoonfamilie van [slachtoffer] is gegeven en of verdachte daarin een aandeel had. Mocht dat zo zijn, dan is de vraag wat ieders rol daarin is geweest en of dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van medeplegen of subsidiair medeplichtigheid aan het uitlokken van medeplegen van moord te komen. Het hof zal in dit kader de belastende verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid onderzoeken en nagaan in hoeverre er steunbewijs voorhanden is. Daarbij zal het hof telkens de verweren van de verdediging en de door hun aangedragen alternatieve scenario’s betrekken.
Bij de beoordeling van de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] , maar ook die van andere verdachten en getuigen in het dossier, heeft het hof steeds gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop.
Het hof stelt voorop dat in de verklaringen regelmatig wordt gesproken over de partner/vriendin/vrouw van het slachtoffer en begrijpt dat daarmee steeds bedoeld is [medeverdachte 1] . Ook wordt veel gesproken over haar broer, de zwager van [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] één broer heeft, te weten [medeverdachte 2] [11] . Hun moeder is genaamd [medeverdachte 3] .
4.1.1.
Verklaring [betrokkene 1]
is op 29 augustus 2012, nadat hij als getuige een bekentenis aflegde, aangehouden en is in de daarop volgende periode uitgebreid gehoord door de politie. [betrokkene 1] heeft in die verklaringen aangegeven dat [betrokkene 2] hem enige tijd voor de moord gevraagd heeft of hij een klus wilde doen in ruil voor een geldbedrag. Die klus zou € 30.000 opleveren en bestond eruit dat iemand dood moest. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij akkoord is gegaan en een aantal keer met [betrokkene 2] naar [plaats] is geweest om op voorverkenning te gaan. [betrokkene 2] heeft hem toen de woning van [slachtoffer] , het zwembad waar [slachtoffer] ’s ochtends zwom en de plek van waaruit [betrokkene 1] zou moeten schieten, laten zien. Ook heeft [betrokkene 2] hem foto’s gegeven van het slachtoffer en een briefje met informatie over de kleding die het slachtoffer zou dragen op weg naar het zwembad. Verder bracht [betrokkene 2] de wapens bij hem.
Wat de moord zelf betreft heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij [slachtoffer] op 10 juli 2012 heeft opgewacht in de bosjes. Hij zag [slachtoffer] fietsen en herkende hem van de foto en aan zijn kleding. [betrokkene 1] is daarop uit de bosjes gestapt en heeft meermalen geschoten met een pistool, maar dat bleek niet te werken. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] met een ander wapen, een revolver, doodgeschoten. [betrokkene 1] is daarna naar de vluchtauto gerend, terwijl [betrokkene 2] in de buurt stond te wachten. Daarop is [betrokkene 1] achter [betrokkene 2] aangereden naar de parkeerplaats waar [betrokkene 1] de vluchtauto in brand heeft gestoken. Vervolgens is [betrokkene 1] met [betrokkene 2] naar een carpoolplaats gereden, waar hij is overgestapt in een auto die zij daar eerder die ochtend hadden achtergelaten. Na de moord heeft [betrokkene 1] van [betrokkene 2] iets minder dan € 15.000,- gekregen. Dit was minder dan de € 20.000 die eerst was afgesproken, omdat [betrokkene 2] een grotere rol had vervuld bij de moord dan eerder besproken was.
In de verklaringen die [betrokkene 1] heeft afgelegd, heeft hij meermalen verwezen naar de vrouw/partner van het slachtoffer en haar broer, die volgens [betrokkene 1] - zo begreep hij van [betrokkene 2] - de opdracht voor de moord zouden hebben gegeven.
Opvallend is dat hij dit meteen bij (en zelfs voor) zijn aanhouding al heeft verklaard. Hij verklaart namelijk op 29 augustus 2012: “Ik heb iets doms gedaan. Ik ben de schutter. Ik wil schoon schip maken. Ik weet niet wat die mensen mij gaan aandoen. Diegene, zijn eigen vrouw en zwager. Zijn vrouw werd in elkaar geslagen. Ik heb een hekel aan mensen die hun vrouw in elkaar slaan. Er is met mij gespeeld. Ik ben op dat punt terechtgekomen. Eigenlijk moet de familie weten dat het van zijn eigen vrouw af komt
.” [12]
En bij het verhoor bij de inverzekeringstelling op diezelfde dag: “Ik wil de waarheid vertellen. Ik ben eerst als getuige gehoord, maar ik ben helaas de schutter. Ik heb dit in opdracht gedaan van de zus en/of zwager.” [13]
Ook in de daarop volgende verhoren komt de betrokkenheid van de vrouw en zwager meermalen terug. Zo verklaart [betrokkene 1] op 29 augustus 2012: “Ik heb die man dood geschoten daar. Bij dat zwembad. Doorgegeven door zijn vrouw en zwager. Ze zeiden tegen mij dat ik het bij de deur kon doen omdat zijn vrouw ervan wist. Dat wilde ik niet. (...) Hij zei als reden dat hij (...) zijn vrouw altijd in elkaar sloeg, mishandelde. (…) Dit komt van zijn vrouw en zijn zwager, de broer van zijn vrouw. Ik had informatie. Ik had een foto waarop hij op de motor zat.(…)
[betrokkene 2] heeft contact gehad met zijn zwager.” [14]
In de daaropvolgende verklaring verklaart [betrokkene 1] : “Er werd aan mij gevraagd of hij, [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ), al geld had ontvangen van die zwager. Toen heb ik gezegd hij is een paar keer op de parkeerplaats geweest. Maar die gasten kwamen niet opdagen. Met gasten bedoel ik die zwager en die vrouw. Die vrouw wist er wel van. Maar met die broer heeft hij de afspraken gemaakt. Na vijf dagen tot een week toen kwam [betrokkene 2] bij mij langs en toen gaf hij mij de helft van het geld.
[15]
Op 5 september 2012 is de politie dieper ingegaan op de door [betrokkene 1] gestelde betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hij verklaart dan dat hij van [betrokkene 2] heeft gehoord dat [medeverdachte 1] al voor de moord bij de politie had gemeld dat het slachtoffer met verkeerde zaken bezig was. Zodat als er iets met haar vriend gebeurde, de politie wist dat het slachtoffer met verkeerde zaken bezig was. [16] Ze wilde hem in een slecht daglicht brengen. [17]
Over het briefje met de informatie over de kleding en de foto’s van [slachtoffer] heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij dit van [betrokkene 2] had gekregen en dat [betrokkene 2] dit op zijn beurt van die vrouw en haar broer had gekregen. Ook de wapens zijn geregeld via die zwager, het hof begrijpt: [medeverdachte 2] . [18]
Ten slotte wijst het hof erop dat [betrokkene 1] op 12 juli 2022 als getuige bij de rechter-commissaris is gehoord en dat hij toen heeft aangegeven dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard. [19]
Bij het hof wekken de verklaringen die [betrokkene 1] heeft afgelegd als geheel een geloofwaardige, authentieke indruk. Nadat hij aanvankelijk als getuige werd gehoord, heeft hij uit zichzelf aangegeven dat hij schoon schip wilde maken. Hij heeft hier kennelijk een afweging in gemaakt en had op dat moment al afscheid genomen van zijn familie. Kennelijk wist hij dat hij op grond van zijn, ook voor zichzelf zeer belastende verklaring voor lange tijd van zijn vrijheid benomen zou zijn. [betrokkene 1] is bovendien stellig in hetgeen hij heeft verklaard en heeft zijn verklaring nadien als getuige onder ede bevestigd. Het feit dat bepaalde details uit zijn verklaring stroken met ander (objectief) bewijs en verklaringen, zoals hierna zal worden overwogen, sterkt het hof in de overtuiging dat hij naar waarheid heeft verklaard. Het hof zal daarom de verklaring van [betrokkene 1] als vertrekpunt gebruiken.
In dit verband is tevens van belang dat het hof de stelling van de verdediging dat [betrokkene 1] zijn verklaring heeft gebaseerd op informatie uit de media, niet aannemelijk acht. Hoewel er inderdaad artikelen over de zaak in de krant zijn verschenen, is de daarin vermelde informatie minder specifiek en concreet dan de verklaring van [betrokkene 1] . Zo is daarin niets vermeld over de zwager van [slachtoffer] , die in de verklaring van [betrokkene 1] juist een centrale rol speelt, en wordt er geen verband gelegd tussen de melding die [medeverdachte 1] bij de politie zou hebben gemaakt en haar vermeende betrokkenheid bij de moord. Bovendien valt op dat wanneer [betrokkene 1] wel bepaalde informatie uit de krant heeft gehaald, zoals de naam van [medeverdachte 1] , hij daar in zijn verklaringen open over is. Ook dit getuigt van oprechtheid.
Verder heeft de verdediging erop gewezen dat [betrokkene 2] de bron is van hetgeen [betrokkene 1] heeft verteld en in dat verband aangevoerd dat hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enkel een ‘verklaring van horen zeggen’ is, waaraan geen waarde moet worden gehecht, omdat alles wat [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] heeft verteld volgens de verdediging door [betrokkene 2] is verzonnen en deel uitmaakt van een vooropgezet plan om andere personen verdacht te maken, om zo zichzelf en het werkelijke motief voor de moord buiten schot te houden.
Het hof acht ook dit niet aannemelijk. [betrokkene 1] heeft de door hem verstrekte informatie over [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volgens hem van [betrokkene 2] gehoord op een moment dat de moord nog niet had plaatsgevonden. [betrokkene 2] kan die informatie derhalve evident niet uit de media of een strafdossier van een verdachte van die moord hebben gehaald. Verder is van belang dat uit onderzoek niet gebleken is van een link tussen [betrokkene 2] enerzijds en [medeverdachte 1] en [slachtoffer] [20] anderzijds en dat het dossier daar verder ook geen aanknopingspunten voor biedt. Om die reden valt moeilijk in te zien hoe [betrokkene 2] van hun relatieproblemen zou hebben geweten, hetgeen een detail uit zijn verklaring aan [betrokkene 1] is dat blijkt te kloppen. Verder merkt het hof op dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] pas in december 2012 voor het eerst als verdachten zijn aangehouden en de mogelijke betrokkenheid van de familie pas toen een rol is gaan spelen in de media. Gezien het voorgaande acht het hof niet aannemelijk dat [betrokkene 2] zonder enkele aanleiding, van tevoren zou hebben bedacht om de voor hem tot dan toe onbekende [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten onrechte als opdrachtgevers aan te wijzen.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet het hof geen reden om aan de inhoud van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen en acht het hof die geloofwaardig en betrouwbaar. Met de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat niets in de weg staat aan het gebruiken van zijn verklaring voor het bewijs.
4.1.2.
Verklaring [verdachte]
Niet alleen [betrokkene 1] heeft in een vroeg stadium over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaard, ook [verdachte] heeft dat gedaan.
In dat kader wijst het hof op het proces-verbaal van CI-officier van justitie [officier van justitie] d.d. 18 oktober 2021. [21] In dat proces-verbaal is beschreven dat [verdachte] op 13 september en op 22 november 2012 vertrouwelijk heeft gesproken met de politie IJsselland en dat hiervan een gespreksverslag is opgemaakt. Volgens dat gespreksverslag is in het gesprek van 22 november 2012 door [verdachte] aangegeven - voor zover van belang - :
- Dat hij de man was die door de (hem bekende) echtgenote van .. (puntjes letterlijk zo in het verslag) en haar familie was benaderd om, tegen betaling, de moord te plegen op [slachtoffer] ;
- Dat hij had geweigerd om deze klus uit te voeren;
- Dat hij met [betrokkene 2] , op een later tijdstip, over deze opdracht had gesproken;
- Dat hij op een gegeven moment vernam dat [betrokkene 2] deze klus had aangenomen (…).
Dat [verdachte] in 2012 met de CIE heeft gesproken, is pas tijdens het onderzoek Druppel aan het licht gekomen naar aanleiding van hetgeen hij daarover zelf tijdens zijn verhoren naar voren bracht.
In die verhoren heeft [verdachte] ook inhoudelijk verklaard over hetgeen volgens hem in 2012 heeft plaatsgevonden. Zo heeft hij op 29 november 2021 verklaard dat [medeverdachte 2] hem in het voorjaar van 2012 heeft benaderd met de vraag of hij hem een vuurwapen kon leveren, waarna hij inderdaad heeft gezorgd dat [medeverdachte 2] de beschikking kreeg over een wapen. Korte tijd daarna vroeg [medeverdachte 2] aan hem of hij zijn zwager [slachtoffer] voor een geldbedrag wilde vermoorden. Hij weigerde dit en heeft er vervolgens met [betrokkene 2] over gesproken dat hij benaderd is om een huurmoord te plegen. Het wapen werd door [medeverdachte 3] betaald. [22]
Het hof constateert dat deze verklaring in lijn is met hetgeen [verdachte] in 2012 bij de CIE heeft besproken en dat deze verklaring op belangrijke onderdelen overeenkomt met de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , zoals hierna nog zal worden overwogen.
[verdachte] is stellig en consistent in zijn verklaring dat hij door de familie [medeverdachte 1] (door de ‘echtgenote van …’ en haar familie en/of [medeverdachte 2] ) is benaderd, dat er gevraagd werd om een wapen en (later) om tegen betaling een moord te plegen en het feit dat deze ‘klus’ uiteindelijk door [betrokkene 2] is aangenomen.
Dat de informatie die door [verdachte] naar voren is gebracht, hem is ingegeven door [betrokkene 2] , in het kader van een vooropgezet plan van [betrokkene 2] om de familie [medeverdachte 1] ten onrechte te beschuldigen, zoals in zaken van medeverdachten is geopperd, acht het hof overeenkomstig hetgeen daaromtrent bij de verklaring van [betrokkene 1] is overwogen, niet aannemelijk.
In zoverre is het hof is van oordeel dat de verklaring van verdachte geloofwaardig en betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs.
4.1.3.
Verklaring [betrokkene 2]
Gelet op de beslissing van het hof om de verklaringen die [betrokkene 2] in het voortraject van de kroongetuigeovereenkomst heeft afgelegd (op 3 oktober 2017, 11 juli 2019, 24 oktober 2019, 14 november 2019 en 9 december 2020) en die hij ter zitting van de rechtbank op 17 februari 2022 heeft afgelegd, van het bewijs uit te sluiten, spitst de vraag naar de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] zich toe op de verklaringen die hij heeft afgelegd op 24 oktober 2022 bij de rechtbank en op 26 februari 2024 ter zitting van het hof.
Uit hetgeen over kroongetuigen in het algemeen is overwogen, blijkt dat bij het gebruik van dergelijke verklaringen per definitie behoedzaamheid is geboden. Nu in de onderhavige zaak met zekerheid is komen vast te staan dat de kroongetuige heeft gelogen, dat hij die verklaring bovendien heeft gestaafd met gemanipuleerd bewijs én daarover meinedig heeft verklaard, geldt die eis des te meer.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, betekent dit echter niet dat de verklaring van [betrokkene 2] in het geheel niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Het hof is het in die zin eens met de rechtbank en de advocaten-generaal.
Het hof zal de verschillende aspecten van de verklaringen van [betrokkene 2] op hun bruikbaarheid beoordelen. Het hof ziet daarbij in het voorgaande aanleiding uiterst terughoudend te zijn met die verklaringen en neemt als ijkpunt voor bruikbaarheid de steun die voor die verklaringen kan worden gevonden in objectieve bewijsmiddelen, danwel in de hierboven reeds geloofwaardig, betrouwbaar en bruikbaar geachte verklaringen van [betrokkene 1] en de verklaringen van [verdachte] met inachtneming van hetgeen daarover hierboven onder 4.1.2. is overwogen.
Kort gezegd gaat het dan om de verklaring van [betrokkene 2] dat hij door [verdachte] is benaderd met de vraag of hij iemand wist om een huurmoord te plegen en hem met [medeverdachte 2] in contact heeft gebracht door zijn telefoonnummer te verstrekken, zijn verklaring dat hij meerdere ontmoetingen met [medeverdachte 2] heeft gehad, waarbij hem foto’s, informatie en wapens zijn verstrekt en waarbij hem het geld voor de moord is betaald. [23]
Het hof acht de verklaring van [betrokkene 2] in zoverre geloofwaardig en betrouwbaar, ondanks de eerder besproken leugens. In dat kader wijst het hof op hetgeen reeds bij de verklaring van [betrokkene 1] is overwogen, inhoudende dat het hof gelet op de beschreven tijdlijn niet aannemelijk acht dat [betrokkene 2] al op voorhand, in een heel vroeg stadium heeft verzonnen dat hij de familie [medeverdachte 1] ten onrechte zou gaan belasten. Niet is gebleken dat zij elkaar voordien kenden en ook blijkt nergens uit dat [betrokkene 2] kan hebben geweten van relatieproblemen of andere omstandigheden waardoor het voor de hand lag om juist hen verdacht te maken.
De verklaringen van de getuigen [betrokkene 15] en [betrokkene 16] , die in hoger beroep zijn gehoord, werpen evenmin een ander licht op zijn betrouwbaarheid op deze onderwerpen. Het hof sluit zich wat dat betreft aan bij hetgeen de advocaten-generaal over deze getuigen hebben opgemerkt, te weten dat hun verklaringen in een zéér laat stadium zijn afgelegd (en ook pas jaren nadat zij met [betrokkene 2] over zijn vermeende motief bij de moord spraken), dat er vraagtekens zijn te plaatsen bij hun motieven daarvoor en dat hun verklaringen niet voldoende concreet zijn en op onderdelen zelfs in strijd zijn met ander bewijs. Verder verklaren beide getuigen onderling verschillend over het vermeende (andere dan door [betrokkene 2] genoemde) motief van de moord en kan grootspraak van [betrokkene 2] bij zijn verhaal naar hen toe, mede gelet op de persoon van [betrokkene 2] en de omstandigheden waaronder hij zijn verhaal deed, zeker niet uitgesloten worden. De verklaringen van deze getuigen overtuigen derhalve niet en het hof schuift deze dan ook terzijde.
Ten slotte heeft de verdediging erop gewezen dat [betrokkene 2] lange tijd de beschikking heeft gehad over het dossier in de onderhavige zaak, zodat hij zijn verklaring daarop kan hebben afgestemd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [betrokkene 2] al vóór de moord met [betrokkene 1] gesproken over de achtergrond van de moord en de opdrachtgevers. Die informatie kan hij derhalve niet uit de media of uit een dossier hebben gehaald. Hoewel dat voor bepaalde details anders ligt, zoals ten aanzien van de auto waar [medeverdachte 2] in reed, betekent die omstandigheid niet per definitie dat hij die informatie dús uit het dossier heeft. Waar het om gaat, is dat de kern van de verklaring van [betrokkene 2] , zoals hiervoor is weergegeven, steun vindt in de door het hof betrouwbaar geachte verklaringen van [betrokkene 1] uit 2012, waarin [betrokkene 1] aangeeft dat [betrokkene 2] hem dit al vóór de moord had verteld en het CIE-gesprek van [verdachte] uit 2012, dat zich nog niet in het dossier Langestraat bevond, en andere bewijsmiddelen, dat het hof [betrokkene 2] zelf als getuige heeft gehoord in aanwezigheid van de verdediging en dat hij daar en toen op die punten is gebleven bij zijn op 24 oktober 2022 bij de rechtbank afgelegde verklaring.
4.2.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande blijkt dat het scenario dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer] uit de hoek van zijn schoonfamilie kwam al in 2012, relatief kort na de moord, onafhankelijk van elkaar naar voren is gebracht door zowel [betrokkene 1] als [verdachte] , en dat dit later door [betrokkene 2] is bevestigd. Uit deze verklaringen is af te leiden dat alle verdachten die thans in dit onderzoek terechtstaan ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] ) op enigerlei wijze bij de moord op [slachtoffer] betrokken zijn geweest.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 2] , als drie losse delen zijn die in elkaar grijpen en gezamenlijk een volledig en gedetailleerd verslag opleveren, met een logisch plausibel verloop. De verklaringen vormen gezamenlijk een stevige basis die het hof als uitgangspunt neemt bij de verdere beoordeling van het bewijs.
In de navolgende overwegingen gaat het hof in op de vraag in hoeverre uit het dossier feiten en omstandigheden zijn af te leiden die steun bieden aan het scenario dat uit voornoemde verklaringen kan worden afgeleid.
Het hof houdt daarbij zoveel mogelijk een chronologische tijdlijn aan.
4.3.
Steunbewijs
4.3.1.
Relatieproblemen
[medeverdachte 1] heeft in haar verhoor als verdachte in 2012 verklaard dat de relatie met [slachtoffer] begin 2012 niet goed liep en dat zij er omstreeks februari 2012 achter kwam dat hij met een andere vrouw omging. [24] Hierdoor raakte zij in de stress en is ze medicijnen gaan gebruiken. Dit wordt bevestigd door de medische gegevens die zijn opgevraagd, inhoudende dat [medeverdachte 1] vanaf 8 maart 2012 Oxazepam voorgeschreven heeft gekregen, onder andere in verband met spanningen tussen haar en haar vriend, [slachtoffer] . [25]
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] op 8 maart 2012 niet enkel naar de huisarts is geweest, maar dat ze ook gebeld heeft met een notariskantoor. Dit ging naar haar zeggen over het samenlevingscontract. [medeverdachte 1] : “We zaten niet lekker in ons vel. Soms wel uit elkaar soms niet
”. Uiteindelijk hebben ze de afspraak afgezegd. [medeverdachte 1] : “We zijn bij elkaar gebleven, het was niet meer nodig. Wij zijn daar nooit geweest. Het liep niet lekker, maar we zijn toch bij elkaar gebleven
”. [26]
Uit de telefonische contacten die [medeverdachte 1] met haar moeder heeft gehad, leidt het hof af dat [medeverdachte 1] vanaf eind maart 2012 in een problematische situatie zat, die steeds ernstiger werd.
Het gaat van sms’jes die vrij kalm van toon zijn: “Alles is goed met mij, hij is nu naar het werk
” (d.d. 13 maart 2012), naar steeds zorgelijkere berichten, zoals op 27 maart 2012:"(…) Durf nergens meer heen. Ik word gek zo, en houd dit echt niet langer vol. Niemand kan mij helpen, duurt echt te lang. En geen uitzicht naar hulp
”, waarna haar moeder antwoordt: "Zijn bezig, nog ff volhouden
", en [medeverdachte 1] daarna: "Ik kan niet nog een paar dagen volhouden. Echt niet
". Op 30 maart 2012 bericht [medeverdachte 1] haar moeder dat het slecht gaat, dat ze niet naar school is geweest, dat ze dat niet durft." [27]
Zoals hierna zal worden overwogen zijn de ouders van [medeverdachte 1] op 3 april 2012 naar het politiebureau geweest en op 4 april 2012 [medeverdachte 1] zelf, waar zij verklaarde door [slachtoffer] te zijn bedreigd. [28]
In de daaropvolgende dagen tot omstreeks 20 april 2012 blijft [medeverdachte 1] met haar moeder in contact en blijkt dat de nood steeds hoger wordt. [medeverdachte 1] wil weten waar ze aan toe is, wanneer ze iets hoort en dat ze graag wil weten of ‘het’ doorgaat. Deze berichten zijn verderop onder het kopje ‘bel- en berichtenverkeer’ opgenomen.
Vervolgens blijkt uit informatie van de huisarts dat [medeverdachte 1] in april nog een aantal keer bij de huisarts is geweest, te weten op 20 april 2012 en op 27 april 2012. Ze heeft bij die consulten aangegeven dat [slachtoffer] problemen heeft en dat het eigenlijk steeds slechter gaat. Ook heeft ze aangegeven dat haar partner geen behoefte heeft aan hulp en dat hij niet het idee heeft dat hij problemen heeft. [29]
Hoewel [medeverdachte 1] in een verhoor bij de politie heeft aangegeven dat [slachtoffer] haar nooit fysiek heeft mishandeld, heeft zij wel verklaard dat hij haar bijna een keer zou slaan. Ze heeft ook verklaard dat ze voorafgaande aan de dood van [slachtoffer] een aantal keer bij een psycholoog is geweest omdat ze wilde weten hoe ze met het gedrag van [slachtoffer] om moest gaan. De psycholoog zei toen dat ze bij hem weg moest gaan, maar “dat was geen optie
”, aldus [medeverdachte 1] . [30]
Blijkens de medische informatie is er op 27 juni 2012 weer een consult bij de huisarts geweest. Toen is besproken dat de psychologische interventie niet leek te helpen en dat [medeverdachte 1] er tegenop zag om weer heen te gaan. Ze moet een keuze maken of ze de relatie wil stoppen of ermee door te gaan. [31]
Het hof concludeert uit het voorgaande dat er vanaf februari 2012 oplopende relatieproblemen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] waren, zodanig dat de toekomst van hun relatie onzeker was. Dit strookt met de verklaring van [betrokkene 1] dat hij van [betrokkene 2] heeft gehoord over relationele problemen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] . Dat niet daadwerkelijk is gebleken dat [slachtoffer] [medeverdachte 1] fysiek mishandelde, zoals [betrokkene 1] heeft verklaard, maakt het oordeel van het hof hierover niet anders. Duidelijk is dát er relatieproblemen waren, dat [medeverdachte 1] zich angstig voelde en heeft aangegeven dat ze door [slachtoffer] werd bedreigd. Ook blijkt dat ze hierover contact met haar moeder onderhield, die daarop aangaf ergens mee bezig te zijn en dat ze nog even moest volhouden.
4.3.2.
Bezoek aan politie
Vervolgens is van belang dat de ouders van [medeverdachte 1] op 3 april 2012 naar het politiebureau in Groningen zijn geweest. [32] Zij hebben daar verteld dat ze zich zorgen maakten over hun dochter [medeverdachte 1] , die op dat moment samenwoonde met [slachtoffer] . De verbalisant heeft genoteerd: “Volgens de ouders had [slachtoffer] , [medeverdachte 1] bedreigd. De wijze van bedreiging werd mij tijdens het gesprek niet duidelijk, maar er was geen sprake van wapengebruik. De ouders vertelden mij dat het vermoedelijk te maken had met vreemdgaan van [slachtoffer] en met criminele zaken. [medeverdachte 1] had hier kennis van en daarom durfde zij niet bij hem weg te gaan “omdat [slachtoffer] wel een mannetje zou kunnen regelen die voor geld alles deed
.” Naar aanleiding van deze melding heeft de verbalisant nog diezelfde dag een aandachtsvestiging gemaakt in het politieregistratiesysteem op de locatie [a-straat 1] te [plaats] . [33]
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] , de dag nadat haar ouders bij de politie waren geweest, ook naar de politie is geweest. Hieromtrent is diezelfde dag een mutatierapport opgemaakt. In dit mutatierapport is vermeld dat ze emotioneel was, dat haar man een paar keer weg was geweest zonder reden en dat ze erachter was gekomen dat hij “bij een vrouwtje
” was. Toen hij daarna thuiskwam, bedreigde hij haar. Uit het mutatierapport: “Voor haar was de relatie wel over. Tegenover de buitenwereld deden zij of er niets aan de hand was. Nu was het probleem dat zij wist dat hij in het criminele circuit zat. Er waren al eens goederen bij hun thuis geweest en daarvan had hij gezegd dat deze gestolen waren. Hij mocht echter beslist niet weten dat zij bij de politie was geweest.” [34]
Opvallend is dat [medeverdachte 1] nadien heeft verklaard dat zij weet dat haar ouders in april 2012 naar het politiebureau zijn geweest, maar dat zij zich niet kan voorstellen dat ze hebben verteld dat zij door [slachtoffer] bedreigd werd, want dat was niet zo. Ze was bang voor iets anders. [35] Daarmee spreekt [medeverdachte 1] niet alleen de verklaring van haar ouders tegen, maar ook de inhoud van haar eigen melding, waarin zij immers ook heeft verklaard door verdachte te zijn bedreigd.
Dat de inhoud van het mutatierapport niet correct zou zijn, acht het hof niet aannemelijk, nu het mutatierapport op dezelfde dag, door een beëdigde verbalisant is opgemaakt. Dit maakt dat het hof overtuigd is dat hetgeen de verbalisant heeft genoteerd conform de werkelijke verklaring van [medeverdachte 1] is en dat dit niet op één of andere manier is ingekleurd of in een andere context is geplaatst.
In het hiervoor overwogene vindt het hof wederom bevestiging voor de verklaring van [betrokkene 1] , namelijk op het punt dat hij van [betrokkene 2] heeft gehoord dat [medeverdachte 1] al voor de moord bij de politie had gemeld dat het slachtoffer met verkeerde zaken bezig was, zodat de politie dit wist als er iets met haar vriend gebeurde.
Met betrekking tot de vraag of deze meldingen conform de waarheid waren of deel uitmaakten van een bewust opgezet schijnscenario (volgens [betrokkene 1] om het slachtoffer in een kwaad daglicht te stellen) en om de politie op een dwaalspoor te zetten bij de zoektocht naar de dader, is van belang dat de politie uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar verschillende mogelijkheden. Zo is onderzocht of het motief van de moord zou zijn gelegen in een conflict binnen de motorwereld, maar dit heeft niets opgeleverd. Hoewel [slachtoffer] wel in motoren handelde en er ook wel sprake was van “discutabele handeltjes”, zijn er geen aanwijzingen bekend geworden die een verbinding met de moord vormen. Hetzelfde geldt voor een mogelijk motief binnen de handel in hennep. Door de politie is een groot aantal getuigen gehoord over dit onderwerp, echter is niet duidelijk geworden wat de rol van [slachtoffer] was binnen de handel in hennep. Er zijn wel aanwijzingen gevonden die er op wijzen dat [slachtoffer] zich bezighield met het verbouwen van hennepplantjes in maïsvelden, maar dit is op dusdanig kleine schaal geweest dat dit vermoedelijk weinig verdiensten heeft opgeleverd, in ieder geval niet zoveel dat dit een voor de hand liggend motief voor de moord zou kunnen zijn. Er zijn geen contacten met bekende drugscriminelen vastgesteld. [36]
Uit het voorgaande leidt het hof af dat niet blijkt dat [slachtoffer] zich in die mate in het criminele circuit bevond, zoals door [medeverdachte 1] aan de politie is bericht.
4.3.3.
Bel- en berichtenverkeer
De politie heeft ook onderzoek gedaan naar het onderlinge bel- en berichtenverkeer van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en hun moeder [medeverdachte 3] . In het vonnis van de rechtbank is over dit bel- en berichtenverkeer het volgende overwogen:
“De politie heeft onderzoek gedaan naar het onderlinge bel- en berichtenverkeer van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , hun moeder [medeverdachte 3] (…) in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012. [37] Hieruit is onder meer gebleken dat vooral [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vanaf maart 2012 veel contact met elkaar hebben, terwijl het contact in de periode daarvoor minimaal is.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] tot en met 10 maart 2012 eenmaal sms-contact hebben. In de periode daarna hebben zij onderling 103 keer sms-contact en 48 keer telefonisch contact of pogingen daartoe.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben tot 2 maart 2012 geen enkel telefonisch contact. In de periode daarna hebben zij 86 keer contact via de sms en 20 keer bellen zij met elkaar of doen zij pogingen daartoe.
In de telefonische contacten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is in voornoemde periode geen
significant verschil zichtbaar.
Tussen 5 mei en 1 juni 2012 heeft [medeverdachte 1] alleen sms-contact met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 14 mei 2012. [medeverdachte 3] belt in die periode enkele keren naar de vaste telefoonlijn van [slachtoffer] en [medeverdachte 1] . Tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is dan nog steeds regelmatig contact.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bel- en berichtenverkeer dat de toename van de contacten is gelegen in het feit dat er ‘iets’ geregeld moest worden. De rechtbank wijst daarbij onder meer op het volgende bel- en berichtenverkeer
(…)
De rechtbank gaat er op grond van de inhoud van de berichten en de korte tijdspanne waarin de berichten en telefoontjes elkaar opvolgen vanuit dat [medeverdachte 3] telkens wanneer zij over ‘hij’ spreekt, zij daarmee [medeverdachte 2] bedoelt en dat [medeverdachte 2] de persoon is die [medeverdachte 3] van de ‘vakantieplannen’ op de hoogte houdt. Dit volgt bijvoorbeeld uit het feit dat [medeverdachte 3] op 8 april 2012 letterlijk aangeeft aan [medeverdachte 1] dat ze contact met ‘hem’ op zal nemen, waarna zij direct naar [medeverdachte 2] belt.
Op grond van het voorgaande en uit het sms- en belverkeer blijkt naar het oordeel van de rechtbank daarnaast dat er voortdurend (indirect) overleg plaatsvindt tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] over een vakantie. [medeverdachte 1] vraagt meerdere keren aan [medeverdachte 3] hoe het ervoor staat met de vakantie en [medeverdachte 3] geeft telkens na overleg met [medeverdachte 2] aan of de vakantie doorgaat en wanneer de vakantie geregeld wordt. De rechtbank maakt daaruit op dat [medeverdachte 2] kennelijk degene is die de vakantie moet regelen en dat [medeverdachte 1] kennelijk op de hoogte moet worden gehouden door haar moeder van hetgeen door [medeverdachte 2] geregeld wordt.”
Het hof acht dit overzicht en de overweging van de rechtbank juist en neemt die over. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de navolgende overwegingen geconcludeerd kan worden dat daar waar er in de aangehaalde gesprekken over een vakantie wordt gesproken, geen sprake is van het plannen van een vakantie, maar van het beramen van een moord. Duidelijk is dat [slachtoffer] er niets van mocht meekrijgen, nu er kennelijk geen contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kon zijn op de momenten dat hij thuis was. [medeverdachte 1] : “Alles is goed met mij, hij is nu naar zijn werk
”, [medeverdachte 3] : “Oké, ben je alleen
”, [medeverdachte 1] : “Kan niet meer bellen vandaag hoor, hij is toevallig alweer thuis en de rest van de dag vrij
”, [medeverdachte 1] : “We hebben morgen nog contact, gr. Hij komt net thuis
”. [38]
Uit de verklaringen van [verdachte] volgt dat er enige tijd verstreken is tussen het moment dat hem door [medeverdachte 2] gevraagd werd om een wapen te leveren en het moment van de uiteindelijke moord. Na het informeren naar een wapen verstreek een week voordat het wapen werd geleverd, weer twee tot drie weken later kwam [medeverdachte 3] het geld brengen. In die periode hoorde [verdachte] van de plannen van [medeverdachte 2] , die hij heeft doorverteld aan [betrokkene 2] . Vanaf dat moment zegt [verdachte] meerdere malen geprobeerd te hebben om het wapen eerst van [medeverdachte 2] en later van [betrokkene 2] terug te krijgen. Daarvoor bezocht hij zelfs een kroeg in [plaats] . [39] Uit de verklaringen van [betrokkene 1] blijkt ook dat er enige tijd verstreek tussen het moment dat hij door [betrokkene 2] werd benaderd en de uiteindelijke uitvoering van de moord. In de tussentijd heeft [betrokkene 1] getracht de moord te laten plegen door zijn buurman [betrokkene 7] , is hij een aantal maal in [plaats] geweest en uiteindelijk is hij ook al eerder naar het zwembad gegaan met de intentie om de moord te plegen, maar bleek [slachtoffer] die dag niet te zwemmen. In de tussentijd heeft hij verder nog een (vlucht)auto gestolen met [betrokkene 2] . [40] Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geruime tijd is verstreken tussen het eerste moment waarop [medeverdachte 2] een huurmoordenaar probeerde te regelen en het moment waarop de moord zelf plaatsvond.
Nadat duidelijk is dat de ‘vakantie’ geregeld zou worden, is er kennelijk geen aanleiding meer voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] om veelvuldig contact te hebben. Voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bestaat er dan kennelijk nog wel aanleiding om contact te houden. Het hof gaat er daarom vanuit dat de piek in de contacten tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kan worden verklaard doordat in die periode iemand gezocht werd om de moord op [slachtoffer] te plegen. Gelet op het tijdsverloop tussen het zoeken naar een huurmoordenaar en de daadwerkelijke moord, zoals in de vorige alinea uiteengezet, past het berichtenverkeer in die periode.
Het hof constateert verder dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat er daadwerkelijk een vakantie geregeld zou worden. Ook blijkt uit het dossier dat het contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vanaf het moment dat [medeverdachte 3] op 17 april 2012 aangeeft dat de ‘vakantie’ deze week wordt geregeld, abrupt afneemt. Er vindt daarna kennelijk ook geen overleg meer plaats over de ‘vakantie’ die dan nog zou moeten plaatsvinden. Verder is het onduidelijk gebleven wat er dan al wel aan de vakantie geregeld zou zijn als er kennelijk nog niet eens een datum bekend is. Alles overziend toont het verloop en de inhoud van de berichten een zodanig indringend contact aan dat het hof simpelweg niet gelooft dat dit over een weekendje weg gaat.
Het hof beschouwt voornoemd bel- en berichtenverkeer tegen de hiervoor geschetste achtergrond van ernstige relatieproblemen, het eerder aangehaalde berichtenverkeer tussen [medeverdachte 1] en haar moeder (waarin [medeverdachte 3] haar vertelde bezig te zijn en dat ze nog even moest volhouden) en de hierna nog te bespreken feiten en omstandigheden. Dit alles, tezamen en in onderling verband bezien, maakt dat de inhoud van het bel- en berichtenverkeer als belastend moet worden aangemerkt.
Concluderend betekent het voorgaande dat het hof net als de rechtbank en de advocaten-generaal van oordeel is dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het berichtenverkeer gaat over het organiseren van de moord op [slachtoffer] en dat daar iemand voor gezocht werd.
4.3.4.
Benaderen [verdachte] door [medeverdachte 2] en overdracht wapen
Op grond van de verklaringen van [verdachte] kan vervolgens worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] hem een aantal weken voordat hij van [medeverdachte 2] hoorde dat hij iemand zocht om [slachtoffer] te vermoorden heeft benaderd met de vraag of hij een vuurwapen kon leveren.
Volgens [verdachte] gaf [medeverdachte 2] hierbij aanvankelijk als reden dat hij zichzelf wilde beschermen. [verdachte] heeft verder verklaard dat hij in zijn tegelzaak nog een wapen had liggen van een bekende van hem - [betrokkene 10] - en dat hij deze wel kwijt wilde. Het wapen zat verpakt in een doosje en is, in aanwezigheid van [verdachte] , door zijn collega J. [betrokkene 9] op de werkbank gelegd. Volgens de verklaring van [verdachte] zei [verdachte] daarbij tegen [medeverdachte 2] : “Daar ligt ie, pak ‘m maar”. Ook is over de prijs gesproken. [verdachte] heeft [medeverdachte 2] verteld dat [betrokkene 10] er tussen de 600 en 800 euro voor wilde hebben en [medeverdachte 2] vond dat goed. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij van [medeverdachte 2] hoorde dat [medeverdachte 2] al een wapen had, maar dat die het niet goed deed. De revolver die [medeverdachte 2] uit de zaak van [verdachte] meenam was een nikkelkleurig wapen met een bruin handvat en er zat ook scherpe munitie bij: 5 stuks. [41]
Het hof stelt vast dat het voorgaande strookt met de verklaring van [betrokkene 1] inhoudende dat hij
op een gegeven moment van [betrokkene 2] twee wapens overhandigd heeft gekregen, die [betrokkene 2] via de zwager van [slachtoffer] geregeld had. De wapens betroffen een revolver en een pistool van het merk Walter P met een demper. Omdat het pistool niet bleek te werken, heeft hij [slachtoffer] met de revolver doodgeschoten.
Na zijn aanhouding heeft [betrokkene 1] de politie aangewezen waar hij de wapens heeft weggegooid.
Hierbij is een revolver gevonden, die overeenkomt met de beschrijving die [verdachte] heeft gegeven. Het hof acht op grond hiervan alsmede het onderzoek dat aan het wapen en de munitie is verricht, boven redelijke twijfel verheven dat [slachtoffer] met dit wapen is doodgeschoten en dat dit het via [verdachte] geleverde wapen is. [42]
4.3.5.
In contact brengen van [betrokkene 2] met [medeverdachte 2]
[verdachte] heeft verklaard dat korte tijd nadat [medeverdachte 2] de beschikking had gekregen over het wapen, [medeverdachte 2] aan hem vroeg of hij zijn zwager [slachtoffer] voor een geldbedrag wilde vermoorden. [verdachte] weigerde dit en heeft op een later moment met [betrokkene 2] besproken dat hij benaderd was om een huurmoord te plegen. [43]
[betrokkene 2] bevestigt dit. Zijn verklaring ter zitting van de rechtbank houdt in dat [verdachte] hem in april 2012 heeft verteld over een kennis uit het noorden die iemand zocht om een moord te plegen. [verdachte] durfde dit zelf niet aan en vroeg toen of [betrokkene 2] iemand wist. Nadat [betrokkene 2] [betrokkene 1] bereid had gevonden de moord te plegen, is [betrokkene 2] teruggegaan naar [verdachte] . [verdachte] vertelde toen dat die kennis uit het noorden [medeverdachte 2] was en gaf daarbij het telefoonnummer van [medeverdachte 2] . [betrokkene 2] heeft vervolgens contact gezocht met [medeverdachte 2] en met hem afgesproken. [44]
Zelf heeft [verdachte] ontkend dat hij het nummer van [medeverdachte 2] aan [betrokkene 2] heeft verstrekt. Hij zegt niet te weten hoe het contact tussen hen dan wel tot stand is gekomen.
Het hof acht deze verklaring van [verdachte] niet geloofwaardig en gaat uit van de verklaring van [betrokkene 2] op dit punt. Daartoe stelt het hof voorop dat er in het geheel geen link tussen [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] uit het dossier blijkt, terwijl duidelijk is dat [verdachte] zowel [betrokkene 2] als de familie [medeverdachte 1] kende en [verdachte] ook over het telefoonnummer van [medeverdachte 2] beschikte. [45] Hierin ziet het hof een objectieve bevestiging voor de verklaring van [betrokkene 2] .
Gezien het voorgaande stelt het hof vast dat [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] door tussenkomst van [verdachte] met elkaar in contact zijn gekomen, terwijl [verdachte] wist dat [medeverdachte 2] op zoek was naar iemand die zijn zwager dood wilde schieten én hij wist dat [medeverdachte 2] over een (door hemzelf aan [medeverdachte 2] geleverd) wapen beschikte.
4.3.6.
Ontmoetingen tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 2]
Uit de verklaring van [verdachte] is voorts af te leiden dat het contact tussen [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] ook daadwerkelijk tot stand is gekomen, omdat [medeverdachte 2] hem op een gegeven moment heeft gebeld met de vraag of [betrokkene 2] wel te vertrouwen was. Hij wist daardoor dat [betrokkene 2] in de tussentijd contact met ‘ze’ had gezocht. [46]
Hoewel de verdediging terecht heeft aangevoerd dat in de historische verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] geen bevestiging kan worden gevonden dat hij [betrokkene 2] op bepaalde momenten op bepaalde locaties heeft ontmoet, is uit het dossier toch af te leiden dat er meerdere ontmoeten tussen hen zijn geweest.
Zoals hierna nog zal worden overwogen, heeft [betrokkene 2] op een gegeven moment immers de beschikking gekregen over wapens (waarvan er in ieder geval één, zoals hiervoor al is vastgesteld, via [verdachte] bij [medeverdachte 2] terecht is gekomen), een briefje en foto’s én het geld voor de moord. Dit betekent dat er fysieke momenten van overdracht moeten zijn geweest, overeenkomstig hetgeen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben verklaard. [47]
Naast deze overdrachtsmomenten acht het hof van belang dat uit het dossier blijkt dat de route van de woning van het slachtoffer naar de uiteindelijke locatie van de moord, is (voor)verkend en deze informatie bij [betrokkene 2] en vervolgens [betrokkene 1] terecht is gekomen. [betrokkene 1] heeft hierover verklaard dat [betrokkene 2] hem de woning en de locatie van de moord heeft laten zien, terwijl [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem dit daarvoor heeft laten zien. Nu er geen link is tussen [betrokkene 2] enerzijds en [medeverdachte 1] en [slachtoffer] anderzijds, acht het hof de verklaring van [betrokkene 2] hierover aannemelijk.
Het voorgaande betekent dat de verklaring van [medeverdachte 2] zelf, inhoudende dat hij [betrokkene 2] niet kent en nog nooit contact met hem heeft gehad, als niet aannemelijk terzijde geschoven wordt. Het hof is van oordeel dat deze verklaring wordt weersproken door het hiervoor overwogene en hetgeen hierna nog zal worden overwogen. Daarnaast dragen de reacties van [medeverdachte 2] op de sms-berichten die [betrokkene 2] in 2016 naar zijn echte nummer ( [telefoonnummer] ) heeft gestuurd en de (wisselende) verklaring van [medeverdachte 2] [48] over de brief van [betrokkene 2] [49] die hij via via had ontvangen, bij aan de overtuiging dat hij wel degelijk weet wie [betrokkene 2] is. Naar aanleiding van het contact dat [betrokkene 2] via sms met (het werkelijke telefoonnummer van) [medeverdachte 2] zoekt, reageert [medeverdachte 2] alsof hij weet wie hem sms’t en reageert hij niet onwetend op de vragen die hem door [betrokkene 2] gesteld worden over de door hem ontvangen brief. In zijn verhoor verklaart [medeverdachte 2] over de vraag waarom hij van die berichten schrok: “Ja, het ging over die [betrokkene 2] en dan schrik je. Hij zei: dit is [betrokkene 2] en er ligt ergens informatie met een pen
”. Echter, noch in de sms-berichten, noch in de brief heeft [betrokkene 2] zijn eigen naam genoemd, maar kennelijk weet [medeverdachte 2] wel dat die van [betrokkene 2] afkomstig zijn. Ook dit is tegenstrijdig met zijn eigen verklaring dat hij [betrokkene 2] niet kent en nog nooit contact met hem heeft gehad. [50]
4.3.7.
Briefje en foto’s
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij van [betrokkene 2] een briefje heeft gekregen met een beschrijving van de kleding die het slachtoffer zou dragen als hij naar het zwembad ging. [betrokkene 1] begreep van [betrokkene 2] dat deze informatie afkomstig was van de vrouw van het slachtoffer. Zij had doorgegeven dat het slachtoffer een werkjasje of warmtejasje droeg, kleur blauw met een logo erop. Verder had het slachtoffer slippers aan als hij naar het zwembad ging. [51]
Uit het dossier [52] blijkt dat [slachtoffer] op de dag van de moord inderdaad een blauw jasje droeg met een logo erop. Ook droeg hij slippers.
Hoewel het dragen van de slippers geen specifieke informatie betreft omdat hij dit volgens [medeverdachte 1] elke keer droeg als hij ging zwemmen, ligt dat voor het blauwe jasje anders. Dit betreft wel specifieke informatie nu [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] altijd wisselende kleding droeg als hij ging zwemmen en hij dit blauwe jasje niet altijd aan had. [53]
Het hof leidt hieruit af dat er informatie met uiterlijke kenmerken van [slachtoffer] via [betrokkene 2] , aan [betrokkene 1] is verstrekt, en dat dit is gedaan door iemand die kennelijk invloed kon uitoefenen op de kleding die [slachtoffer] die dag droeg.
Verder is van belang dat [betrokkene 1] niet alleen over een briefje met informatie heeft verklaard, maar ook over foto’s van [slachtoffer] die hij heeft gekregen. De ene foto betrof een foto waarop [slachtoffer] op een motor zat en een groen motorpak droeg. [54] Het was een echte foto. [betrokkene 1] had ook nog een tweede foto waar alleen het hoofd van [slachtoffer] op stond. Hij droeg daar een roze geblokt overhemd. Het leek volgens [betrokkene 1] op een foto die op een verjaardag was gemaakt. [55]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de foto’s waarop [slachtoffer] met zijn motor poseerde door haar of [betrokkene 8] (het hof begrijpt [betrokkene 8] , het nichtje van [slachtoffer] ) zijn gemaakt. [medeverdachte 1] : “[slachtoffer] heeft nooit voor anderen geposeerd voor het maken van foto's. Andere personen maakten wel eens foto's van hem als hij aan het crossen was. De privéfoto's van [slachtoffer] werden door [betrokkene 8] of door mij gemaakt. [betrokkene 8] heeft een heleboel foto's van [slachtoffer] in haar bezit. Ik heb de foto's van [slachtoffer] thuis in fotoalbums, op de laptop en op stickjes. Ik heb geen foto's van [slachtoffer] op facebook staan en de foto's van [slachtoffer] staan niet in speciale gedeelde fotobestanden. Ik heb nooit foto's van [slachtoffer] op internet gezet. Ik heb geen afdrukken van foto’s aan anderen gegeven.
[56]
[betrokkene 8] heeft als getuige verklaard dat het klopt dat zij soms foto’s van [slachtoffer] maakte. Ze heeft verklaard dat ze wel eens foto’s maakte voor sponsors als [slachtoffer] een nieuwe motor of nieuw pak had, maar dit kan volgens haar maar één foto zijn. Toen [slachtoffer] nog aan grasbaanracen deed, deden ze wel eens een tekst op een foto als bedankje voor de sponsoring. [betrokkene 8] heeft verder verklaard dat ze wel eens foto’s van [slachtoffer] aan [slachtoffer] en [medeverdachte 1] heeft gegeven, maar dat ze ze nooit op internet heeft gezet. [57] In een verhoor in 2021 heeft [betrokkene 8] bevestigd dat ze nooit foto’s aan anderen heeft gegeven of op internet heeft gezet. Wel heeft ze ooit een fysiek fotoboek gemaakt met foto’s van [slachtoffer] en hem dit cadeau gegeven. Als dit soort foto’s bij de schutter terecht zijn gekomen, kan dat volgens haar maar door één iemand zijn gedaan en dat is [medeverdachte 1] . [58]
Het hof ziet in het voorgaande bevestiging voor de verklaring van [betrokkene 1] dat zowel het briefje met de uiterlijke kenmerken als de foto’s van [slachtoffer] die hij via [betrokkene 2] heeft gekregen, bij [medeverdachte 1] vandaan zijn gekomen. Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de foto met [slachtoffer] in het motorpak ook aan sponsoren is verstrekt en dat de foto daardoor via sponsoren of anderen bij [betrokkene 1] terecht kan zijn gekomen, merkt het hof op dat [betrokkene 1] over een echte foto beschikte (geen afdruk van internet of iets dergelijks) en dat [betrokkene 8] heeft verklaard dat zij op sponsorfoto’s ook een tekst schreven, terwijl [betrokkene 1] daar niets over heeft verklaard. Bovendien beschikte [betrokkene 1] niet alleen over deze foto, maar ook over een foto van [slachtoffer] in een privésetting. Dit tezamen maakt dat het hof overtuigd is van de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] op dit punt: [medeverdachte 1] heeft zowel de foto’s als het briefje met informatie over de kleding van [slachtoffer] aangeleverd.
4.3.8.
Betaling wapen
Wat de betaling van de revolver betreft is van belang dat [verdachte] heeft verklaard dat twee of drie weken nadat [medeverdachte 2] de revolver had meegekregen, [medeverdachte 3] in de zaak kwam met een envelop. Hij vroeg haar naar eigen zeggen wat de bedoeling daarvan was, waarop zij antwoordde: “Ja, dit moest ik je van [medeverdachte 2] brengen
” en dat dat voor “dat wapen
” was. [verdachte] wist toen dat er geld in de envelop zat. [59]
[verdachte] heeft verklaard dat hij de envelop niet wilde aanpakken, dat [betrokkene 9] dat wel heeft gedaan en dat die de envelop aan [betrokkene 10] heeft gegeven. [60]
Uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat hoewel hij de envelop niet wilde aanpakken, hij wist dat er geld in de envelop zat en dat dat geld voor het eerder overhandigde wapen was. Ook wist hij op dat moment al dat [betrokkene 2] in de tussentijd contact met ‘ze’ had gezocht. Dit wist hij omdat [medeverdachte 2] hem had gebeld met de vraag of [betrokkene 2] te vertrouwen was. [61]
Verder slaat het hof in dit verband acht op de verklaring van [betrokkene 2] ter zitting van het hof als getuige, dat [verdachte] zich na de moord zorgen maakte of de moeder van [medeverdachte 2] haar mond wel kon houden. Zij was bij hem geweest en had € 600,- voor het wapen betaald.
Ten slotte is van belang dat er in 2021 OVC-opnames zijn gemaakt in de auto van [verdachte] en dat daarbij een gesprek tussen hem en zijn partner [betrokkene 11] is opgenomen. Nadat [betrokkene 11] iets zegt over het wegbrengen van geld, zegt [verdachte] : “Zijn moeder die heeft het geld in [plaats] gebracht, moeder van [medeverdachte 2]
”. Waarop [betrokkene 11] antwoordt: “Ja weet ik
”. [62] Nu niet is gebleken van andere redenen of gelegenheden waarbij [medeverdachte 3] geld is komen brengen bij de zaak van verdachte, houdt het hof het ervoor dat dit over de betaling voor het wapen gaat. Deze uitlatingen zijn daarnaast gedaan op een moment waarop [verdachte] en zijn partner dachten in alle vertrouwelijkheid en open te kunnen spreken. Zij wisten niet dat hun gesprekken werden afgeluisterd. Het hof ziet daarom geen aanleiding om aan het waarheidsgehalte van deze verklaring te twijfelen.
Hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het vuurwapen bevestigt de verklaring van [betrokkene 1] dat de revolver waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht, via de zwager – [medeverdachte 2] – is verkregen. Duidelijk is dat [verdachte] hierbij als tussenpersoon heeft gefungeerd. Daarnaast stelt het hof op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte 3] voor het wapen heeft betaald, en dat [verdachte] hiervan heeft geweten. Dit oordeel wijkt af van dat van de rechtbank op dit punt.
4.3.9.
Betaling [betrokkene 2] en [betrokkene 1]
Op grond van de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] staat vast dat de moord op [slachtoffer] tegen betaling is uitgevoerd.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij na de moord om en nabij de € 15.000,- van [betrokkene 2] heeft ontvangen, dat – zo had hij van [betrokkene 2] vernomen – daarvoor door de zwager van het slachtoffer aan [betrokkene 2] was overhandigd. [63]
[betrokkene 2] heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 24 oktober 2022 verklaard dat hij met [medeverdachte 2] een prijsafspraak heeft gemaakt voor de moord en dat [medeverdachte 2] zei dat ze € 30.000,- konden krijgen. Dit is door [betrokkene 2] geaccepteerd. Op de vraag wat [betrokkene 2] met het geld heeft gedaan, heeft hij verklaard dat het eerste deel bij [betrokkene 1] terecht is gekomen. Het tweede deel van het geld kreeg hij op de woensdag na de moord van [medeverdachte 2] . Dit was € 15.000,- en dit geld was volgens [betrokkene 2] klam, vochtig. Hij heeft het geld toen aan de [b-straat 1] te [plaats] in de sauna gelegd en toen het geld droog was, heeft hij er een chalet van gekocht. [64]
Dat [betrokkene 2] kort na de moord inderdaad een chalet heeft gekocht, blijkt uit de verklaring van getuige [betrokkene 12] . [betrokkene 12] heeft hierover verklaard dat [betrokkene 2] op 12 juli 2012 bij hem kwam en dat hij op 13 juli 2012 het chalet heeft gekocht voor € 3.500,- . Dit geld betaalde hij contant. Wat volgens [betrokkene 12] opviel aan het geld was dat het stonk. Er zat een muffe lucht aan. Het waren allemaal briefjes van 50 euro, gebundeld per € 1.000,- met het laatste biljet er dwars omheen. [65]
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij het geld voor de moord op dezelfde manier van [betrokkene 2] ontving: “Het waren bijna allemaal biljetten van 50 euro. Er zaten ook een paar honderdjes bij. [betrokkene 2] pakte het geld zo uit zijn zak. Het waren bundeltjes van 1000 euro. Een was een stapeltje biljetten en daar zat een ander biljet om als bandje zeg maar
.” [66]
Uit een proces-verbaal van doorzoeking blijkt voorts dat op 31 augustus 2012 in het chalet een schoenendoos werd aangetroffen met 52 briefjes van € 50,- en een horloge ter waarde van € 2.450,-. [67]
Het voorgaande bevestigt dat [betrokkene 2] na de moord over grote hoeveelheden contant geld beschikte.
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] de enige persoon was in de directe (familie)omgeving van [slachtoffer] die gemakkelijk en op korte termijn over grote hoeveelheden contant geld kon beschikken.
Dit blijkt ten eerste uit het feit dat [medeverdachte 1] zelf heeft verklaard dat [slachtoffer] altijd stapeltjes contant handelsgeld bij zich had en dat er grote contante geldbedragen in huis werden bewaard. [68] Het contante geld bestond onder andere uit biljetten van € 50,-, € 100,- en € 200,-. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij geld aan haar broer [medeverdachte 2] had uitgeleend. [betrokkene 13] , een goede vriend van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] over grote (contante) geldbedragen kon beschikken en dat [slachtoffer] hem had verteld dat hij duizenden euro’s contant geld in en rondom zijn woning bewaarde. [slachtoffer] wilde wel € 10.000,- à € 20.000,- investeren in zijn onderneming. [69]
Hoewel [medeverdachte 1] en [slachtoffer] derhalve over veel (contant) geld beschikten, blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 2] en zijn ouders het niet breed hadden. [70] Ook is gebleken dat zowel [medeverdachte 2] als zijn vader [betrokkene 14] grote geldbedragen hebben geleend van [medeverdachte 1] . [71]
Ten aanzien van het contante geld van [medeverdachte 1] en [slachtoffer] is voorts van belang dat dit thuis in (onder meer) de vriezer werd bewaard. [medeverdachte 1] : “Ik weet niet hoeveel contant geld wij in huis hadden. Mijn vader heeft na het overlijden van [slachtoffer] op mijn verzoek geld meegenomen uit huis. Het was geld van [slachtoffer] en het lag in een plastic zak in de vriezer
.” [72] Ook was er boven in de woning nog een geldbedrag van € 1.600,- dat voor de doorzoeking door haar moeder is meegenomen. Dit geld was van [medeverdachte 1] en was afkomstig uit haar kapperspraktijk. [73]
Ook in een ander verhoor heeft [medeverdachte 1] verklaard over het meenemen van geld uit de vriezer: “Er werd mij verteld dat deze (het hof begrijpt: de doorzoeking) om 11.00 uur zou plaatsvinden. Ik wist dat het geld in de vriezer lag. Ik heb dit geld weleens aan de kant gelegd.
[74]
Opvallend is dat zowel [betrokkene 14] als [medeverdachte 3] als [medeverdachte 1] zich in 2021 niets meer kunnen herinneren van het meenemen van geld uit de vriezer. [betrokkene 14] ontkent zelfs dat hij geld heeft meegenomen. [medeverdachte 3] kan zich het niet meer herinneren en ook [medeverdachte 1] weet het niet meer.
Ten slotte is van belang dat [verdachte] heeft verklaard [75] dat [medeverdachte 2] hem heeft verteld dat er bij [medeverdachte 1] thuis een groot geldbedrag in de vriezer lag. En dat daarvan tijdens het onderzoek door de politie een bedrag van € 25.000,- tot € 30.000,- door [betrokkene 14] en [medeverdachte 2] uit de vriezer is gehaald.
Het hof is van oordeel dat als voorgaande losse puzzelstukjes worden samengevoegd, er een compleet beeld bestaat, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het geld dat enkele dagen na de moord door [medeverdachte 2] aan [betrokkene 2] is betaald, afkomstig was uit de vriezer bij [medeverdachte 1] thuis. Het geld was vochtig en klam, is door [betrokkene 2] te drogen gelegd en is daarna (deels) betaald aan [betrokkene 12] . Het gedeelte dat [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] heeft betaald, was al eerder door [medeverdachte 2] aan [betrokkene 2] overhandigd. De ontkennende, wisselende verklaringen van de verdachten op dit punt, acht het hof niet aannemelijk.
4.3.10
Ruisstrategie
Als laatste heeft het hof bij de beoordeling van het bewijs en de verklaringen die de verdachten daar tegenover hebben gesteld, betrokken het opvallende gedrag van de verdachten na het inzetten van de ruisstrategie in 2021.
De tactische interventie is op 2 juli 2021 omstreeks 18:00 uur op [medeverdachte 3] ingezet (zij ontving een telefoon met daarop de gemanipuleerde sms’jes van [betrokkene 2] ). Vervolgens blijkt dat:
- zij direct om 18:02 uur meerdere malen probeert om contact te krijgen met [medeverdachte 2] ;
- zij ook [medeverdachte 1] belt;
- zij [medeverdachte 2] zegt dat hij direct moet komen;
- [medeverdachte 2] vervolgens om 18:12 uur bij haar thuis komt;
- [medeverdachte 3] hem vertelt dat ze de verstrekte telefoon buiten heeft gelaten omdat ze bang is dat ze wordt afgeluisterd;
- [medeverdachte 2] zegt dat ze rustig moet blijven en even moet wachten om met de telefoon naar de politie te gaan omdat hij eerst met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) wil bellen;
- [medeverdachte 2] vervolgens om 18:26 uur [verdachte] belt en aangeeft dat hij morgenvroeg wil langskomen.
Door het observatieteam is waargenomen dat [medeverdachte 2] de volgende dag ook daadwerkelijk bij [verdachte] is geweest. [76]
Vervolgens blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich na het bezoek van [medeverdachte 2] aan [verdachte] , in de woning aan het [c-straat 1] te [plaats] (het hof begrijpt: de toenmalige woning van [medeverdachte 3] ) bevinden en dat zij fluisterend met elkaar spreken. Er wordt gesproken over foto's en informatie op de telefoon. En verder:
- zegt [medeverdachte 2] dat [betrokkene 2] ook brieven aan [verdachte] heeft geschreven;
- zegt [medeverdachte 3] dat ze de telefoon naar de politie wil brengen;
- zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 3] dat er dan alles naar boven komt en er een beerput wordt opengetrokken;
- zegt [medeverdachte 2] dat [betrokkene 2] wel wat kan hebben opgenomen, maar wie zegt dan dat dat de stem van [medeverdachte 2] is;
- zegt [medeverdachte 2] dat er dingen van hem op de telefoon staan en vraagt zich af waarom ze dan niet bij hem komen. Hij zegt verder dat hij nooit gereageerd heeft en dat ze het nu zo proberen.
- zegt [medeverdachte 2] dat [betrokkene 2] het oude nummer van hem heeft en dat [betrokkene 2] hem toen geappt en ge-sms’t heeft. [medeverdachte 3] zegt dan dat al hakken ze haar kop eraf, van haar zullen ze nooit een woord krijgen. [77]
Het voorgaande maakt het beeld compleet dat er gedurende het gehele traject van de ruisstrategie van begin tot eind contact tussen de betrokken verdachten is geweest en er overleg is gevoerd met betrekking tot de onderhavige zaak. Dat zij dat heimelijk probeerden te doen, blijkt uit hun fluisterende toon en meerdere opmerkingen over mogelijk afluisteren. Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het overleg hierover verborgen wilde houden.. Opvallend is verder dat met name [medeverdachte 2] niet wilde dat de politie ingeschakeld werd. Naar het oordeel van het hof lag dit wel voor de hand in een situatie waarin de veroordeelde voor de moord op zijn zwager, in welke strafzaak hij zelf bovendien al als verdachte in beeld is geweest, op deze schimmige manier contact probeert af te dwingen.
4.4.
Conclusie
Het hof is op grond van al het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en verdachte alle vier op verschillende momenten een cruciale rol hebben gespeeld bij de uitlokking van de moord op [slachtoffer] , die uiteindelijk door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] is gepleegd.
De rol van verdachte houdt in dat hij het eerste gesprek met [betrokkene 2] is aangegaan in verband met de zoektocht van [medeverdachte 2] naar iemand die tegen beloning de moord wilde plegen. Toen [betrokkene 2] dit oppakte en [betrokkene 1] bereid had gevonden om de moord te plegen, heeft hij, wetende dat [medeverdachte 2] al in het bezit was van een vuurwapen, [betrokkene 2] voorzien van naam en telefoonnummer van de opdrachtgever. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [betrokkene 2] samen met [medeverdachte 2] een moord zou gaan beramen en kan bewezen worden dat hij daar (voorwaardelijk) opzet op heeft gehad.
Dat verdachte stelt het wapen enkel te hebben geleverd voor zelfverdediging doet aan het voorgaande niet af. Het hof acht niet bewezen dat verdachte op het moment dat hij het wapen aan [medeverdachte 2] leverde, het opzet had op het uitlokken van een moord. Om die reden beschouwt het hof het leveren van het wapen niet als uitlokkingsmiddel. Wel heeft verdachte [betrokkene 2] met [medeverdachte 2] in contact gebracht terwijl hij wist dat [medeverdachte 2] een door hem geleverd wapen had, wat bijdraagt aan het oordeel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de moord daadwerkelijk gepleegd zou worden en er dus sprake was van voorwaardelijk opzet op de uitlokking van de moord. Op een later moment wist verdachte vervolgens dat het contact feitelijk tot stand was gekomen omdat [medeverdachte 2] wilde weten of [betrokkene 2] vertrouwd kon worden.
Verder heeft verdachte aangevoerd dat hij geprobeerd heeft de moord te voorkomen door op een later moment tegen [medeverdachte 2] te zeggen dat hij het wapen terug wilde hebben. Dit is niet gelukt omdat [medeverdachte 2] het wapen toen al aan [betrokkene 2] had gegeven. Volgens verdachte heeft hij het daarna ook nog aan [betrokkene 2] teruggevraagd, echter zonder resultaat. [78] Het dossier biedt geen steun voor de stelling dat verdachte werkelijk en meer doortastend heeft geprobeerd de ophanden zijnde moord te voorkomen, bijvoorbeeld door de CIE in te seinen, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Als verdachte daadwerkelijk de moord had willen voorkomen, had hij de reguliere politie kunnen informeren of [slachtoffer] zelf kunnen inseinen. Hiervan is niet gebleken.
Voor zover hiermee impliciet wordt gesteld dat sprake was van vrijwillige terugtred, kan dat verweer niet slagen, allereerst omdat de feitelijke grondslag daarvoor, zoals in de vorige alinea is weergegeven, ontbreekt, maar ook omdat het gronddelict (de moord) daadwerkelijk gepleegd is en daarmee sprake is van een voltooid delict, zodat van vrijwillige terugtred geen sprake kan zijn. Daarnaast waren de uitlokkingshandelingen zelf al volledig verricht door verdachte. Het hof stelt vast dat verdachte gezien het voorgaande inlichtingen heeft verstrekt die van cruciaal belang waren voor het te plegen delict. De verklaring van [betrokkene 2] ter zitting van het hof inhoudende “Met [verdachte] is het voor mij allemaal begonnen. Als hij er niet over was begonnen, was ik nooit in beeld gekomen.”, is derhalve juist. Door verdachte is het balletje gaan rollen. Verdachte was de schakel tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] enerzijds en de uitvoerders van de moord: [betrokkene 2] en [betrokkene 1] anderzijds.
Met het oog op de essentiële elementen van uitlokking, het opzettelijk door middel van een of meer uitlokkingsmiddelen opwekken van het wilsbesluit bij een ander om een strafbaar feit te begaan, is de rol van verdachte wezenlijk geweest voor de uiteindelijke uitvoering van de moord. [verdachte] wist dat [medeverdachte 2] een moord wilde uitlokken en heeft daaraan een essentiële bijdrage geleverd. De bijdrage van verdachte is aldus van voldoende gewicht om de kwalificatie ‘medeplegen van uitlokking van het medeplegen van moord’ te rechtvaardigen. Daarmee kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, de moord op [slachtoffer] heeft uitgelokt.
Wat [medeverdachte 2] betreft, geldt dat hij als initiator en organisator kan worden aangemerkt. Hij heeft [verdachte] benaderd en gevraagd of hij iemand wist om een huurmoord te plegen. Via [verdachte] is hij vervolgens in contact gekomen met [betrokkene 2] en heeft hem bereid gevonden om tegen betaling van € 30.000,- de moord uit te voeren. Eerder had hij via [verdachte] al de beschikking gekregen over een vuurwapen, dat hij aan [betrokkene 2] heeft overhandigd, waarna [betrokkene 2] dit wapen en nog een ander wapen aan [betrokkene 1] heeft doorgegeven. [medeverdachte 2] heeft contact onderhouden met [betrokkene 2] , meermalen met hem afgesproken en hem voorzien van de nodige informatie over [slachtoffer] , waaronder foto’s en een briefje met informatie over zijn uiterlijke kenmerken. Deze informatie was afkomstig van [medeverdachte 1] . Ten slotte heeft [medeverdachte 2] de beloofde € 30.000,- in twee delen aan [betrokkene 2] betaald. Van het laatste deel van dit geld is komen vast te staan dat dit afkomstig was uit de vriezer bij [medeverdachte 1] en [slachtoffer] thuis.
De rol van [medeverdachte 1] is ook aan te merken als die van initiator. Zij heeft uitvoerig contact met [medeverdachte 3] gehad in de periode voorafgaand aan de moord en aangedrongen op het uitvoeren van ‘de klus’. [medeverdachte 1] is degene die een schijnscenario bij de politie heeft opgetuigd en die [betrokkene 2] via [medeverdachte 2] heeft voorzien van belangrijke informatie over [slachtoffer] , aan de hand waarvan [betrokkene 1] hem ook daadwerkelijk heeft herkend. Verder heeft [medeverdachte 1] voor het geld gezorgd, waarmee [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn betaald.
[medeverdachte 3] is als verbindende schakel tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan te merken in de periode waarin de moord werd beraamd. Zij was degene die [medeverdachte 1] op de hoogte hield van de vorderingen en die de communicatiestroom op gang hield. Zij is betrokken geweest bij het uitzetten van een dwaalspoor bij de politie en heeft daar actief aan meegedaan. Zij heeft bovendien betaald voor het wapen, wat als een bevestiging kan worden gezien van het uitgezette plan. Voorts blijkt dat [medeverdachte 3] betrokken is geweest bij het wegsluizen van geld uit de woning van [medeverdachte 1] , waarvan het hof aanneemt dat dit het geld is geweest waarmee [betrokkene 2] na de moord is betaald.
4.5.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat indien het hof het verweer van de verdediging dat verdachte heeft geprobeerd de moord te voorkomen door contact op te nemen met de CIE, verwerpt, de betrokken runners van de CIE als getuigen moeten worden gehoord. Dit verzoek is ook gedaan op de regiezitting van het hof op 14 juni 2023, echter toen niet aan het juiste criterium getoetst.
Het hof is van oordeel dat ook als dit verzoek aan het verdedigingscriterium wordt getoetst, het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt. Vooropgesteld dient te worden dat de vragen die de raadsman aan de runners wil stellen, zien op vertrouwelijke gesprekken en dat de gespreksverslagen die hieromtrent zijn opgemaakt, geen deel uitmaken van het dossier. Wel zijn over de contacten tussen [verdachte] en de CIE drie processen-verbaal opgemaakt (gedateerd 18 oktober 2021, 13 december 2021 en 10 februari 2022) en is de CIE-officier van justitie mr. [officier van justitie] hierover als getuige gehoord. Verder heeft verdachte zelf aangegeven dat hij niet daadwerkelijk in contact is gekomen met de betreffende runners, maar dat hij hun een verzoek heeft gedaan om contact met hem op te nemen.
Op grond van de door de verdediging gegeven onderbouwing, noch anderszins, ziet het hof in, waarom het in het belang van de verdediging is om naast alle informatie die reeds beschikbaar is, ook nog de runners zelf te moeten horen. Het hof acht zich op dit punt voldoende voorgelicht en acht het horen van de runners niet van belang voor een te nemen beslissing, zeker gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4. is overwogen ten aanzien van het impliciete verweer over de vrijwillige terugtred. Ook indien de runners zouden bevestigen dat verdachte op enig moment contact met hen heeft proberen op te nemen voorafgaande aan de moord, kan dit niet leiden tot het oordeel dat sprake was van vrijwillige terugtred.”
Het eerste cassatiemiddel
19. Het eerste middel komt met meerdere klachten op tegen (de ontoereikende motiveringen van) de bewezenverklaring en de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreffende de (on)betrouwbaarheid van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen.
De bespreking van het eerste middel
20. Het middel berust, allereerst, op de opvatting dat de verdachte is veroordeeld voor
“medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord”, terwijl dit oordeel niet in voldoende mate kan blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen, dan wel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.
21. Gelet op de bewijsvoering van het hof [79] acht ik ’s hofs oordeel dat de verdachte als medepleger bij de uitlokking van de medegepleegde moord op [slachtoffer] betrokken is geweest, niet onbegrijpelijk en voldoende met redenen omkleed. [80] Zonder nadere toelichting, die in de schriftuur ontbreekt, valt ook niet in te zien wáárom het bewezen verklaarde niet kan blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen, dan wel wáárom het oordeel van het hof onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd zou zijn. In zoverre faalt het middel.
22. Het middel heeft evenmin kans van slagen, voor zover daarnaast wordt geklaagd dat het hof, anders dan het behoorde te doen, niet (in toereikende mate) is ingegaan op de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten over de (on)betrouwbaarheid van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen. Daarvoor is het volgende van belang.
23. Nadat het hof nadrukkelijk acht heeft geslagen op het verweer van de verdediging
“dat de verklaring van kroongetuige [betrokkene 2] om meerdere redenen niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt”, [81] heeft het vervolgens overwogen dat (gelet op de beslissing van het hof om een gedeelte van de kroongetuigenverklaringen uit te sluiten van het bewijs) de vraag naar de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] zich toespitst op de verklaringen die hij heeft afgelegd op 24 oktober 2022 bij de rechtbank, en op 26 februari 2024 bij het hof. [82] In zijn daaropvolgende overwegingen heeft het opgemerkt dat uit hetgeen over kroongetuigen in het algemeen, en in de onderhavige zaak in het bijzonder, is overwogen, blijkt dat bij het gebruik van deze verklaringen behoedzaamheid is geboden, waarop het hof als ijkpunt voor bruikbaarheid heeft genomen
“de steun die voor die verklaringen kan worden gevonden in objectieve bewijsmiddelen, dan wel in de reeds geloofwaardig, betrouwbaar en bruikbaar geachte verklaringen van [betrokkene 1] en [verdachte] (…)”.Daarna heeft het hof grondig uiteengezet dat, en waarom, het de verklaring van [betrokkene 2] (op onderdelen) betrouwbaar, en daarmee bruikbaar voor het bewijs acht. [83]
24. De derde deelklacht, die erop neerkomt dat de veroordeling is
“gebaseerd op uitsluitend de verklaring van de kroongetuige [betrokkene 2]”, strandt reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag. [84]
25. In dat lot deelt ook de laatste klacht dat het hof de verdachte heeft veroordeeld op slechts de betwiste verklaring van de kroongetuige, inhoudende dat de verdachte de kroongetuige met de medeverdachte [medeverdachte 2] in contact heeft gebracht. [85] Deze klacht ontbeert eveneens feitelijke grondslag.
26. Daarmee faalt het eerste middel in al zijn onderdelen.
Het tweede cassatiemiddel
27. Het tweede middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
“medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord”.
28. In het bijzonder wordt geklaagd dat uit de bewijsvoering niet (zonder meer) kan volgen dat de verdachte in het kader van de moord op het slachtoffer (a) feitelijke handelingen heeft verricht, en/of (b) een voor medeplegen vereiste
substantiële bijdrageaan de uitlokking van de medegepleegde moord heeft geleverd.
De bespreking van het tweede middel
De bespreking van deelklacht (a) van het tweede middel
29. Nadat het hof de voor een bewezenverklaring van
“uitlokking”geldende vereisten heeft geschetst, [86] heeft het zich de vraag gesteld of de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de uitlokking van de medegepleegde moord op [slachtoffer] , op de wijze zoals in de tenlastelegging is omschreven. Het hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord en heeft zijn oordeel grondig gemotiveerd aan de hand van de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden. [87]
30. Daartoe heeft het hof eerst vastgesteld dat uit de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 2] een toedracht kan worden afgeleid waarin de opdracht voor de moord op [slachtoffer] uit de hoek van de schoonfamilie kwam. [88] Daarna heeft het hof uiteengezet dat, en waarom, de verklaringen van deze drie getuigen gezamenlijk een volledig en gedetailleerd verslag opleveren, met een logisch plausibel verloop, en zodoende een stevige basis vormen die het hof als uitgangspunt neemt bij de verdere beoordeling van het bewijs. [89] Tot slot heeft het hof toegelicht welke (in totaal tien) feiten en omstandigheden uit het dossier steun bieden aan de toedracht die uit voornoemde verklaringen kan worden afgeleid. [90] Daarbij heeft het betrokken dat de verdachte verschillende – in cassatie overigens ook niet betwiste – handelingen heeft verricht, te weten: (i) het aan [medeverdachte 2] leveren van het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten, [91] (ii) het aangaan van een (eerste) gesprek met [betrokkene 2] , in verband met [medeverdachte 2] zoektocht naar een huurmoordenaar, en (iii) het vervolgens in contact brengen van [betrokkene 2] met [medeverdachte 2] terwijl de verdachte wist dat [medeverdachte 2] op zoek was naar iemand die zijn zwager dood wilde schieten én een door de verdachte zelf geleverd wapen ter beschikking had. [92] De klacht, dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte in het kader van de moord feitelijke handelingen heeft verricht, faalt.
De bespreking van deelklacht (b) van het tweede middel
31. Met deelklacht (b) wordt (in de kern) opgekomen tegen ’s hofs oordeel dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om hem te kunnen aanmerken als
medeplegervan de uitlokking van de medegepleegde de moord op [slachtoffer] .
32. Het hof heeft vastgesteld dat:
i. de verdachte een (eerste) gesprek met [betrokkene 2] is aangegaan in verband met de zoektocht van [medeverdachte 2] naar iemand die tegen beloning de moord wilde plegen;
ii. de verdachte, wetende dat [medeverdachte 2] op zoek was naar iemand die zijn zwager wilde doodschieten en in het bezit was van een door de verdachte zelf aan hem geleverd wapen, [betrokkene 2] heeft voorzien van de naam en het telefoonnummer van [medeverdachte 2] ;
iii. de verdachte ook heeft geweten dat het contact tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] feitelijk tot stand was gekomen, nu [medeverdachte 2] wilde weten of [betrokkene 2] kon worden vertrouwd.
33. Tegen deze achtergrond heeft het hof geoordeeld dat de verdachte inlichtingen heeft verstrekt die van cruciaal belang waren voor het plegen van de moord, ik citeer: “
Verdachte was de schakel tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] enerzijds en de uitvoerders van de moord: [betrokkene 2] en [betrokkene 1] anderzijds.” [93]
34. Ook hier valt zonder enige toelichting, die in de schriftuur ontbreekt, niet in te zien waarom ’s hofs oordeel, dat erop neerkomt dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie van ‘medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord’ te kunnen rechtvaardigen, onbegrijpelijk zou zijn. [94]
35. Nu ook de klacht onder (b) faalt, is het tweede middel tevergeefs voorgesteld.
Het derde cassatiemiddel
36. Het derde middel houdt in dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het geen kennis hoefde te nemen van het verzoek van de verdediging tot het horen van een getuige, [95] dat zij heeft gedaan kort voor het sluiten van het onderzoek.
De bespreking van het derde middel
37. Ik geef eerst het procesverloop weer, zoals dat eruit zag kort vóórdat het onderzoek ter terechtzitting werd gesloten.
i. Op 29 februari 2024 is de inhoudelijke behandeling van het onderzoek afgerond. Het proces-verbaal van die zitting houdt als mededeling van de voorzitter, onder meer, in (onderstrepingen van mijn hand):
“De uitspraak zal volgen op 25 april 2024. (…) Die datum is bij deze aangezegd. (…)Dat betekent ook dat we straks wel het laatste woord laten plaatsvinden, maar niet dat het onderzoek al wordt gesloten.Zou ik dat zeggen, dan zou de uitspraak wel binnen twee weken moeten plaatsvinden. Vandaar dat we alleen het laatste woord nog laten plaatsvinden. (…)Alle aanwezige raadslieden stemmen in met de voorgestelde gang van zaken.Ook de advocaten-generaal stemmen daarmee in.De verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.(…) De voorzitter deelt mede dat het onderzoek wordt geschorst tot de terechtzitting van 25 april.”
ii. Op de terechtzitting van 25 april 2024 is het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op de vorige zitting. Blijkens het proces-verbaal van de zitting is één van de arresten, te weten in de zaak van de verdachte, die nog moest worden uitgesproken, per abuis al gepubliceerd. Vervolgens zijn in alle vier de zaken wrakingsverzoeken ingediend en is het onderzoek onderbroken in afwachting van de uitspraak van de wrakingskamer.
iii. Op 15 mei 2024 heeft de wrakingskamer het verzoek ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat het onderzoek ter terechtzitting al zo ver was afgerond dat de sluiting van het onderzoek alleen nog een formele handeling zou zijn, waarna meteen uitspraak zou worden gedaan
.Daarbij heeft de wrakingskamer in zijn oordeel betrokken:
“De rechterlijke en definitieve beoordeling van de zaken zelf was op dat moment echter al gemaakt en voltooid in de periode tussen de feitelijke afronding van het onderzoek ter zitting op 29 februari 2024, de daarop aansluitende beraadslaging en de schriftelijke uitwerking daarvan in een voor het doen van uitspraak en publicatie (in die volgorde) geschikt arrest door de strafkamer, zoals te doen gebruikelijk.” [96]
iv. Daarna is het onderzoek – op 15 mei 2024 – (opnieuw) hervat in de stand waarin het zich op 25 april 2024 bevond. Het proces-verbaal van die zitting houdt voorts in (onderstreping mijnerzijds):
“Nu de complete samenstelling van het hof, de advocaat-generaal en de verdediging, ter terechtzitting aanwezig zijn, kan met de zaak worden verder gegaan. (…)Vervolgens verklaart de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting gesloten en doet direct uitspraak.
38. Nu het hof klaarblijkelijk geen melding heeft gemaakt van een getuigenverzoek van de verdediging, en uit het hiervoor geschetste procesverloop evenmin kan worden afgeleid dat de verdediging een dergelijk verzoek heeft gedaan, faalt de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag.
39. Het derde middel treft geen doel.
Het vierde cassatiemiddel
40. Het
vierdemiddel keert zich tegen de afwijzing van een tweetal (voorwaardelijke) verzoeken, namelijk (i) tot het horen van de ‘runners’ van de verdachte in zijn hoedanigheid als informant van de TCI, en (ii) tot het verlenen van inzage in, althans het verstrekken van de stukken betreffende zijn rol als informant. [97]
De bespreking van het vierde middel
41. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan als een cassatiemiddel in de zin van artikel 437 lid 2 Sv slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. [98] Het cassatiemiddel dient derhalve aan te geven wáárom de door het hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn. [99]
42. In het middel wordt de stelling betrokken dat de verhoren van de ‘runners’ van de verdachte, alsmede de stukken betreffende zijn rol als informant, in weerwil van de overwegingen van het hof, [100] van belang waren voor enige door het hof te nemen beslissing. [101]
43. Naar de gronden waarop de steller van het middel meent dat deze processen-verbaal van belang waren voor het verdere verloop van het onderzoek, kan men ook hier – bij gebrek aan enige toelichting – slechts gissen. De voorgestelde klacht kan m.i. dan ook niet worden aangemerkt als een cassatiemiddel in de zin van de wet.
44. Het vierde middel kan daardoor onbesproken blijven.
Het vijfde cassatiemiddel
45. Het laatste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
46. Namens de verdachte is op 16 mei 2024 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 11 december 2024 bij de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van zes maanden met (ruim) drie weken overschreden. Het middel klaagt daarover terecht.
47. Verder merk ik ambtshalve op dat de behandeltermijn na het instellen van het cassatieberoep waarschijnlijk niet zal worden gehaald. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
Slotsom
48. Het eerste, tweede, derde en vierde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende formulering. Het vijfde middel is terecht voorgesteld.
49. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
50. Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf;
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Deze samenvatting heb ik, op een enkele wijziging na, ontleend aan het arrest van het hof d.d. 15 mei 2024, p. 2.
2.Waar ik in deze conclusie spreek over ‘de kroongetuige’, betreft dat dus de reeds veroordeelde getuige [betrokkene 2] .
3.Ten behoeve van de leesbaarheid zal ik – in lijn met ’s hofs overwegingen – [medeverdachte 2] hierna aanduiden als ‘ [medeverdachte 2] ’, [medeverdachte 1] als ‘ [medeverdachte 1] ’, en de overige verdachten met hun achternaam. Wanneer in de hierna volgende tekst enkel de aanduiding ‘verdachte’ wordt gebezigd, ziet dit op de persoon in wiens/wier zaak deze conclusie wordt gewezen.
4.Zie de schriftuur, p. 4. Voorts houdt de schriftuur ten aanzien van elk van de voorgestelde middelen in:
5.In de onderhavige zaak zijn naast de bewijsverweren ook diverse formele verweren gevoerd. De cassatieklachten zien echter enkel op de bewijsoverwegingen van het hof, zodat ik ’s hofs overwegingen ten aanzien van de formele verweren in deze conclusie niet heb weergegeven.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s die zijn opgenomen in het dossier van de politie Noord-Nederland met nummer 01TGO12002 (onderzoek Langestraat) van 18 april 2013 (hierna: TGO Langestraat) of het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAB20004 van 3 december 2021 (hierna: onderzoek Druppel). Tenzij anders vermeld, wordt steeds verwezen naar processen-verbaal die in wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring rust, zijn opgenomen in een bijlage die bij het arrest is gevoegd.
8.Proces-verbaal coördinator plaats delict unit, d.d. 8 februari 2012, bijlage 1.1. TGO Langestraat.
9.Sectierapport d.d. 11 juli 2012, bijlage 1.9. TGO Langestraat.
10.Het arrest van het hof inzake de veroordeling van [betrokkene 1] d.d. 26 april 2014 is onder ECLI nummer ECLI:NL:GHARL:2014:5115 gepubliceerd. Het arrest van het hof inzake de veroordeling van [betrokkene 2] d.d. 26 juni 2014 is onder nummer ECLI:NL:GHARL:2014:5114 gepubliceerd. Het arrest van de HR dateert van 2 februari 2016 en te vinden onder ECLI:NL:HR:2016:169.
11.Relaas proces-verbaal TGO Langestraat, d.d. 19 april 2013, p. 92 TGO Langestraat.
12.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 augustus 2012, p. 2482 TGO Langestraat.
13.Proces-verbaal van inverzekeringstelling V-002-02, d.d. 29 augustus 2012, p. 2485 TGO Langestraat.
14.Proces-verbaal verhoor verdachte V-002-03, d.d. 30 augustus 2012, p. 2491 e.v. TGO Langestraat.
15.Proces-verbaal verhoor verdachte V-002-04, d.d. 30 augustus 2012, p. 2498 e.v. TGO Langestraat.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-09, d.d. 5 september 2012, p. 2523 e.v. TGO Langestraat.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-15, d.d. 1 oktober 2012, p. 2596 e.v. TGO Langestraat.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-09, d.d. 5 september 2012, p. 2523 e.v. TGO Langestraat.
19.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 juli 2022, gevoegd bij de RC-stukken eerste aanleg.
20.Relaas proces-verbaal TGO Langestraat d.d. 19 april 2013, p. 112 TGO Langestraat.
21.Proces-verbaal CI-officier van justitie TCI-001-01, d.d. 18 oktober 2021, p. 1310 e.v. onderzoek Druppel.
22.Proces-verbaal van verhoor V-004-06, d.d. 29 november 2021, p. 1665 e.v. onderzoek Druppel.
23.Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland op 10 tot en met 13 oktober 2022, 24, 25 en 27 oktober 2022 en proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 tot en met 29 februari 2024.
24.Proces-verbaal verhoor verdachte V-006-03, d.d. 5 december 2012, p. 2889 e.v. TGO Langestraat.
25.Relaas proces-verbaal onderzoek Druppel d.d. 3 december 2021, p. 19.
26.Proces-verbaal verhoor verdachte V-006-06, d.d. 14 december 2012, p. 2913 e.v. TGO Langestraat.
27.Proces-verbaal van bevindingen AH-060-01, 17 september 2021, p. 779 e.v. onderzoek Druppel.
28.Mutatierapport d.d. 4 april 2012, p. 58 van het “aanvullend dossier deel 1” TGO Langestraat.
29.Relaas proces-verbaal onderzoek Druppel d.d. 3 december 2021, p. 19.
30.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-006-04, d.d. 6 december 2012, p. 2894 e.v. TGO Langestraat.
31.Proces-verbaal van bevindingen AH-060-01, 17 september 2021, p. 779 e.v. onderzoek Druppel.
32.Hoewel in het proces-verbaal van 14 september 2012 op p. 56 van het “aanvullend dossier deel 1” van onderzoek Druppel is vermeld dat het bezoek op 4 april 2012 was, blijkt uit het mutatierapport d.d. 4 april 2012, p. 57 van datzelfde dossier dat het op 3 april 2012 was. Dit is een kennelijke misslag.
33.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2012, p. 1092 TGO Langestraat.
34.Mutatierapport d.d. 4 april 2012, p. 58 van het “aanvullend dossier deel 1” TGO Langestraat.
35.Proces-verbaal van verhoor V-006-04, d.d. 6 december 2012, p. 2894 e.v. TGO Langestraat.
36.Relaas proces-verbaal TGO Langestraat d.d. 19 april 2013, p. 112.
37.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2021, pagina 779 e.v. onderzoek Druppel.
38.Proces-verbaal van bevindingen AH-060-01, d.d. 17 september 2021, p. 779 e.v. onderzoek Druppel.
39.Processen-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 en 9 november 2021, p. 192 e.v. en 215 e.v. onderzoek Druppel.
40.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-07 d.d. 4 september 2012, p. 2510 e.v. TGO Langestraat en proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-15, d.d. 1 oktober 2012, p. 2596 e.v. TGO Langestraat.
41.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-004-08 (woordelijke uitwerking), d.d. 25 november 2021, p. 1688 e.v. onderzoek Druppel.
42.Proces-verbaal onderzoek Wilsum, d.d. 11 september 1012, bijlage 1.25 FO TGO Langestraat en het Rapport NFI wapen- en munitieonderzoek d.d. 20 september 2012, bijlage 6.7. FO TGO Langestraat.
43.Proces-verbaal van verhoor V-004-06, d.d. 29 november 2021, p. 1665 e.v. onderzoek Druppel.
44.Proces-verbaal terechtzitting rechtbank Noord-Nederland op 10, 11, 12, 13, 24, 25 en 27 oktober 2022.
45.Proces-verbaal van verhoor getuige G-110-01, d.d. 22 november 2012, p. 2392 e.v. TGO Langestraat.
46.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-004-08 (woordelijke uitwerking), d.d. 25 november 2021, p. 1688 e.v. onderzoek Druppel.
47.Proces-verbaal van bevindingen AH-008, d.d. 17 februari 2021, p. 135 e.v. onderzoek Druppel.
48.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-04, d.d. 10 juli 2021, p. 1487 e.v. onderzoek Druppel.
49.Proces-verbaal van bevindingen AH-020-01, d.d. 15 juni 2021, p. 276 e.v. onderzoek Druppel en een kennisgeving van inbeslagneming IBN-003-04, d.d. 8 juli 2021, p. 1196 e.v. onderzoek Druppel.
50.Proces-verbaal van bevindingen telecommunicatie AH-011-01, d.d. 9 maart 2021, p. 161 e.v. voor zover betrekking op het nummer [telefoonnummer] , in samenhang met het proces-verbaal van verhoor verdachte V002-02, d.d. 7 juli 2021, p. 1443 e.v. onderzoek Druppel.
51.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-09, d.d. 5 september 2012, p. 2523 e.v. TGO Langestraat.
52.Proces-verbaal fotograferen sporendragers d.d. 28 juni 2021, p. 938 onderzoek Druppel.
53.Proces-verbaal verhoor verdachte V-006-03 d.d. 5 december 2012, p. 2889 e.v. TGO Langestraat.
54.Proces-verbaal verhoor verdachte V-002-09, d.d. 5 september 2012, p. 2523 e.v. TGO Langestraat.
55.Proces-verbaal verhoor verdachteV-002-15, d.d. 1 oktober 2012, p. 2596 e.v. TGO Langestraat.
56.Proces-verbaal verhoor verdachte V-006-03, d.d. 5 december 2012, p. 2889 e.v. TGO Langestraat.
57.Proces-verbaal verhoor getuige G-039-03, d.d. 11 januari 2013, p. 1700 e.v. TGO Langestraat.
58.Proces-verbaal van verhoor getuige G-007-02, d.d. 21 juli 2021, p. 1084 e.v. onderzoek Druppel.
59.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-004-08 (woordelijke uitwerking), d.d. 25 november 2021, p. 1688 e.v. onderzoek Druppel.
60.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-004-06, d.d. 29 november 2021, p. 1665 e.v. onderzoek Druppel.
61.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-004-08 (woordelijke uitwerking), d.d. 25 november 2021, p. 1688 e.v. onderzoek Druppel.
62.Proces-verbaal van bevindingen OVC-007-06, d.d. 31 juli 2021, p. 491 e.v. onderzoek Druppel.
63.Proces-verbaal verhoor verdachte V-002-09, d.d. 5 september 2012, p. 2523 e.v. TGO Langestraat.
64.Proces-verbaal terechtzitting eerste aanleg op 10, 11, 12, 13, 24, 25 en 27 oktober 2022.
65.Proces-verbaal van verhoor getuige G-083-01, d.d. 4 september 2012, p. 2112 e.v. TGO Langestraat.
66.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-04, d.d. 30 augustus 2012, p. 2498 e.v. TGO Langestraat.
67.Proces-verbaal van doorzoeking d.d. 3 september 2012, p. 726 e.v. TGO Langestraat.
68.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-006-03, d.d. 5 december 2012, p. 2889 e.v. TGO Langestraat.
69.Proces-verbaal van verhoor getuige G-008-01, d.d. 26 juli 2021, pagina 1092 e.v. onderzoek Druppel.
70.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-005-03, d.d. 13 december 2012, pagina 2965 e.v. TGO Langestraat en proces-verbaal van verhoor getuige V-003-03, d.d. 19 juli 2021, pagina 122 e.v. onderzoek Druppel, proces-verbaal van verhoor getuige G-066-01, d.d. 8 augustus 2012, p. 1931, e.v. TGO Langestraat en proces-verbaal van verhoor getuige G-066-02, d.d. 8 november 2012, pagina 1938 e.v. TGO Langestraat.
71.Proces-verbaal van verhoor getuige G-006-01, d.d. 17 juli 2021, pagina 1050 e.v. onderzoek Druppel en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 december 2012, V-005-03, pagina 2965 e.v. TGO Langestraat.
72.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-006-03, d.d. 5 december 2012, p. 2889 e.v. TGO Langestraat.
73.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-006-06, d.d. 14 december 2012, p. 2913 e.v. TGO Langestraat.
74.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-006-08, d.d. 14 december 2012, p. 2929 e.v. TGO Langestraat.
75.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-004-06, d.d. 29 november 2021, p. 1665 e.v. onderzoek Druppel.
76.Proces-verbaal van bevindingen AH-037-01, d.d. 11 juli 2021, p. 380 e.v. onderzoek Druppel.
77.Proces-verbaal van bevindingen AH-037-01, d.d. 11 juli 2021, p. 380 e.v. onderzoek Druppel.
78.Proces-verbaal van verhoor V-004-06, d.d. 29 november 2021, p. 1665 e.v. onderzoek Druppel.
79.Ik wijs nogmaals op de bijlage bij het bestreden arrest d.d. 15 mei 2024, waarin de door het hof gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen.
80.Ik wijs in dit verband ook op het hierna nog te bespreken tweede middel.
81.Zie arrest, p. 38.
82.Zie arrest, p. 46-47.
83.Idem.
84.Zie overigens ook het arrest, p. 47-48, en de daaropvolgende paragraaf 4.3 ‘Steunbewijs’.
85.Zie ook het hierna nog te bespreking tweede middel, waarin ik nader inga op de door het hof aan de verdachte toegeschreven rol.
86.Zie het arrest onder paragraaf 3.2 ‘Uitlokking’.
87.Zie het arrest onder paragraaf 4 ‘Oordeel van het hof’.
88.Zie het arrest onder paragraaf 4.1.1-4.1.3 en 4.2, respectievelijk: ‘Verklaring [betrokkene 1] ’, ‘Verklaring [verdachte] ’, ‘Verklaring [betrokkene 2] ’, ‘Tussenconclusie’.
89.Zie het arrest onder paragraaf 4.1.2 ‘Tussenconclusie’.
90.Zie het arrest onder paragraaf 4.3.1-4.3.10, vanaf p. 48.
91.Zie het arrest onder paragraaf 4.3.4 ‘Benaderen [verdachte] door [medeverdachte 2] en overdracht wapen’. Het hof heeft overigens niet bewezen geacht dat de verdachte op het moment dat hij het wapen aan [medeverdachte 2] leverde, het opzet had op het uitlokken van een moord, waardoor het hof het leveren van het wapen niet beschouwt als uitlokkingsmiddel (zie p. 62).
92.Zie het arrest onder paragraaf 4.3.5 ‘In contact brengen van [betrokkene 2] met [medeverdachte 2] ’.
93.Zie arrest, p. 63.
94.Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
95.Uit de klacht kan m.i. niet worden afgeleid op welke getuige de steller van het middel het oog heeft. Wel merk ik op dat in de zaak van de medeverdachte ( [medeverdachte 1] ) in cassatie een soortgelijke klacht is ingediend (onder middel 1). Die klacht richt zich tegen ’s hofs oordeel dat het geen kennis hoefde te nemen van het verzoek van de verdediging om de getuige ‘[betrokkene 17]’ te horen, dat zij kort voor het sluiten van het onderzoek deed.
96.Hof Arnhem-Leeuwarden, 15 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3439, rov. 2.11.
97.Zie het arrest onder paragraaf 4.5 ‘Voorwaardelijk verzoek’, p. 63-64.
98.Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:41.
99.Vgl. A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
100.Zie het arrest onder paragraaf 4.5 ‘Voorwaardelijk verzoek’, p. 63-64.
101.In het bijzonder in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte alsook de kroongetuige, zie de schriftuur, p. 9.