ECLI:NL:GHARL:2024:3439

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.340.604, 200.340.610, 200.340.614 en 200.340.620
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaken wegens voortijdige publicatie van arrest

In deze zaak hebben verzoekers wrakingsverzoeken ingediend tegen de raadsheren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, omdat zij van mening waren dat de publicatie van een niet uitgesproken arrest op rechtspraak.nl de schijn van partijdigheid wekte. De wrakingskamer heeft op 15 mei 2024 uitspraak gedaan en de verzoeken ongegrond verklaard. De wrakingskamer oordeelde dat het onderzoek ter terechtzitting al zo ver was afgerond dat de sluiting van het onderzoek slechts een formele handeling was, waarna direct uitspraak zou volgen. De publicatie van het arrest was het gevolg van een menselijke fout en leidde niet tot objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de betrokken raadsheren. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke beoordeling van de zaken al was gemaakt en voltooid voordat de publicatie plaatsvond. De verzoekers konden niet anders verwachten dan dat zij op de zitting van 25 april 2024 te horen zouden krijgen wat de strafkamer had besloten, en de vroegtijdige publicatie had geen invloed op de objectiviteit van de rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummers gerechtshof W200.340.604, 200.340.610, 200.340.614 en 200.340.620
beslissing van 15 mei 2024
op het (schriftelijke) verzoek onder zaaknummer W200.340.604 van:
[verzoeker1] ,
thans verblijvende in de [P.I. 1] te [plaats1] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
verzoeker
advocaat: mr. B. Nooitgedagt, kantoorhoudend te Amsterdam;
op het (schriftelijke) verzoek onder zaaknummer W200.340.610 van:
[verzoekster1],
thans verblijvende in de [P.I. 2] te [plaats2] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
verzoekeradvocaat: mr. J.C. Reisinger, kantoorhoudend te Utrecht;
op het (schriftelijke) verzoek onder zaaknummer W200.340.614 van:
[verzoekster2],
thans verblijvende in de [P.I. 3] te [plaats1] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
verzoekeradvocaat: mr. W.G. ten Have, kantoorhoudend te Assen;
en op het (schriftelijke) verzoek onder zaaknummer W200.340.620 van:
[verzoeker2],
thans verblijvende in de [P.I. 4] te [plaats3] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
verzoekeradvocaten: mr. J.C.C. Vischer en mr. M.C. Boucher, kantoorhoudend te Amsterdam,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. L.T. Wemes, T.H. Bosma en J.A.M. Kwakman,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof zijn strafzaken aanhangig onder parketnummers 21-000039-23 ( [verzoeker1] ), 21-000127-23 ( [verzoekster1] ), 21-005639-23 ( [verzoekster2] ) en
21-005686-22 ( [verzoeker2] ). Deze zaken worden gelijktijdig behandeld en staan bekend als het onderzoek [naam1] .
1.2
Op 25 april 2024 stond een zitting in de strafzaken gepland voor de meervoudige strafkamer van dit hof. De raadslieden van verzoekers hebben voorafgaand aan deze zitting een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren. De voorzitter heeft de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
Mrs. Wemes, Bosma en Kwakman hebben niet in de wraking berust.
1.4
De wrakingsverzoeken zijn ter zitting van 25 april 2024 behandeld door de wrakingskamer. Verzoekers zijn bij deze behandeling verschenen, waarbij [verzoeker1] de zitting per videoverbinding heeft bijgewoond. Verzoekers zijn bijgestaan door hun raadslieden, waarbij mr. B. Nooitgedagt per audioverbinding aanwezig was. Mrs. Wemes, Bosma en Kwakman zijn bij deze behandeling verschenen. Ook aanwezig waren mrs. J.B.H.M. Simmelink en J. Hoekman, advocaten-generaal. De behandeling van de verzoeken is aangehouden.
1.5
Ter griffie zijn op 1, 2 en 3 mei 2024 per e-mail toelichtingen van de raadslieden op de wrakingsverzoeken binnengekomen.
1.6
De behandeling van de wrakingsverzoeken is ter zitting van de wrakingskamer van
15 mei 2024 voortgezet. Bij deze behandeling zijn verzoekers [verzoekster1] en [verzoeker2] en hun raadslieden verschenen. Verder zijn verschenen mr. B. Nooitgedagt, uitdrukkelijk gemachtigd door [verzoeker1] en mr. W.G. ten Have, uitdrukkelijk gemachtigd door [verzoekster2] . Ter zitting zijn de wrakingsverzoeken nader toegelicht. Eveneens zijn mrs. Wemes, Bosma en Kwakman bij deze behandeling verschenen. Namens het openbaar ministerie is verschenen mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal.
1.7
Na de behandeling ter zitting heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan, zoals in deze beslissing vastgelegd.

2.De beoordeling van de verzoekenDe ontvankelijkheid van de verzoeken

2.1
De wrakingskamer acht de verzoeken ontvankelijk.
De gronden van de wrakingsverzoeken
2.2
Verzoekers hebben - zakelijk weergegeven - aan de wrakingsverzoeken ten grondslag gelegd dat een niet uitgesproken arrest in één van de strafzaken in de ochtend van 25 april 2024 voortijdig is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, derhalve voordat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten en de uitspraak is gedaan. Daarmee is de onschuldpresumptie geschonden en de schijn van partijdigheid gewekt. Op grond van artikel 271, tweede lid, Sv mogen rechters op de terechtzitting geen blijk geven van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte. Uit het gepubliceerde arrest valt het oordeel over de (mede)verdachte(n) af te leiden. Gelet op de vierde afdeling van titel VI van het tweede boek van het Wetboek van Strafvordering behoren de beraadslaging en uitspraak plaats te vinden nadat het onderzoek ter zitting is gesloten. De beslissing die is genomen moet in de raadkamer blijven totdat daadwerkelijk uitspraak is gedaan. Tot op het laatste moment kunnen rechters van gedachten veranderen. Als het onderzoek nog niet gesloten is, kunnen bovendien nog standpunten worden ingenomen en verzoeken worden gedaan. Er is geen exceptie bij deze (schijn van) vooringenomenheid. Dat het te vroeg publiceren enkel een administratieve fout is, is daarvoor geen argument. Dit betreft een principiële kwestie. Ter onderbouwing is verder verwezen naar het Sherwoord-onderzoek bij de rechtbank Rotterdam. Daar was een vonnis van een medeverdachte vroegtijdig gepubliceerd, wat ertoe heeft geleid dat de behandelende rechters een verschoningsverzoek hebben gedaan.
Het standpunt van de advocaat-generaal
2.3
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de wrakingsverzoeken.
Het standpunt van de betrokken raadsheren
2.4
Mrs. Wemes, Bosma en Kwakman hebben de werkwijze op de laatste zittingsdag op 29 februari 2024 toegelicht. Daar is met alle betrokkenen besproken dat, na het laatste woord van de verdachten, het onderzoek ter terechtzitting nog niet meteen zou worden gesloten, een en ander omdat het hof meer dan twee weken nodig had voor het wijzen van arrest, en dat het hof voornemens was om dat op 25 april 2024 te doen en ook om dan aansluitend uitspraak te doen. De procesdeelnemers hebben daar allen uitdrukkelijk mee ingestemd. Formeel gezien was het onderzoek ter terechtzitting dus nog niet gesloten, maar voor iedereen was duidelijk dat op 25 april 2024 geen nadere onderzoekshandelingen zouden plaatsvinden. Direct na de laatste zittingsdag op 29 februari 2024 is de beraadslaging begonnen en zijn conceptarresten uitgewerkt. De eindversies zijn, onder embargo, ter beschikking gesteld voor het anonimiseren. Bij het aanbieden van de stukken ter anonimisering stond de tekst van de uitspraken vast. In deze fase is het mis gegaan, doordat iemand naar het lijkt op de verkeerde knop heeft gedrukt of het verkeerde vinkje heeft geplaatst. Het betreffende stuk kwam daardoor op 25 april 2024 om 10.03 uur online in plaats van om 14.15 uur. Dit is een droevige administratieve vergissing, maar niet één die leidt tot objectief gerechtvaardigde twijfel omtrent de in beginsel veronderstelde rechterlijke onpartijdigheid.
De inhoudelijke beoordeling van de verzoeken
2.5
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.6
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.7
In de strafzaak die aanleiding heeft gegeven voor de indiening van de wrakingsverzoeken, heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden op 26, 27, 28 en 29 februari 2024. Op 29 februari 2024 hebben alle verdachten de gelegenheid gehad om als laatste het woord te voeren. Daarmee was de behandeling van de strafzaak ter zitting materieel tot een einde gekomen. De formele sluiting van het onderzoek ter zitting diende echter nog wel te gebeuren. Daarvoor was de tegen 25 april jl. uitgeschreven zitting bedoeld en tevens om aansluitend in alle zaken van het onderzoek [naam1] gelijktijdig uitspraak te doen. Dit is door de voorzitter van de strafkamer op de laatste dag van de inhoudelijke behandeling (29 februari 2024) tegen de achtergrond van de omvang en complexiteit van de zaak uitgelegd en besproken met alle procesdeelnemers. Zij hebben daar allen onvoorwaardelijk mee ingestemd.
2.8
Deze gang van zaken is niet bijzonder en in grote zaken als het onderzoek [naam1] zelfs te doen gebruikelijk zodat de zittingscombinatie meer tijd heeft dan de gebruikelijke termijn van veertien dagen om naar behoren - onpartijdig en onafhankelijk - te kunnen beraadslagen over hetgeen naar aanleiding van de behandeling op zitting is gewisseld en om vervolgens de weerslag daarvan gemotiveerd in een arrest te kunnen opschrijven en de inhoud van dat arrest - zoals in dit zakencomplex - zo nodig ook af te kunnen stemmen op de inhoud van de arresten van medeverdachten.
2.9
Op voorhand was dus duidelijk dat de zitting van 25 april 2024 uitsluitend en alleen bestemd was voor de formele handeling van sluiting van het onderzoek ter zitting en om meteen uitspraak te doen in alle zaken. Het is de wrakingskamer niet gebleken dat van de zijde van de verdediging voorafgaand aan of op de zitting van 25 april 2024 aan het hof te kennen is gegeven dat zij ruimte wilde hebben om nadere standpunten kenbaar te maken dan wel verzoeken te doen.
2.1
Tegen deze achtergrond moet de vraag worden beantwoord of het gegeven dat de inhoud van een arrest van één van de verdachten in dit onderzoek voortijdig - dat wil zeggen: voordat het formeel was uitgesproken - kortstondig op internet heeft gestaan, objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de betrokken raadsheren ten opzichte van die verdachte of de medeverdachten oplevert.
2.11
De wrakingskamer beantwoordt die vraag ontkennend. Verzoekers konden - op basis van wat hen op de laatste zittingsdag van de inhoudelijke behandeling was meegedeeld - op 25 april 2024 niet anders verwachten dan dat zij te horen zouden krijgen wat de strafkamer in hun zaken had besloten. Dat de tekst van wat aan één van de (mede)verdachte(n) op die dag zou worden meegedeeld eerder dan de bedoeling was (kortstondig) op internet heeft gestaan, is aan te merken als een zeer betreurenswaardige menselijke fout. De rechterlijke en definitieve beoordeling van de zaken zelf was op dat moment echter al gemaakt en voltooid in de periode tussen de feitelijke afronding van het onderzoek ter zitting op 29 februari 2024, de daarop aansluitende beraadslaging en de schriftelijke uitwerking daarvan in een voor het doen van uitspraak en publicatie (in
dievolgorde) geschikt arrest door de strafkamer, zoals te doen gebruikelijk.
2.12
De verdediging heeft een parallel getrokken met de kwestie van de verschoning van de rechters in het zogeheten Sherwood-onderzoek. De wrakingskamer ziet de gelijkenis met die zaak echter niet, nu het daar zo was dat in twee zaken van andere verdachten reeds een eindvonnis was uitgesproken terwijl in de zaak van een derde verdachte uit dat onderzoek de inhoudelijke behandeling nog in het geheel niet was afgerond. Dat ligt in de zaken van het [naam1] -onderzoek wezenlijk anders omdat daar in alle zaken de inhoudelijke behandeling materieel was voltooid en ook was voorzien dat in alle zaken op dezelfde dag en tijd uitspraak zou worden gedaan. Dat de inhoud van één van de aldus uit te spreken arresten te vroeg bekend is geworden, doet niet af aan het daaraan voorafgaande en reeds geheel afgeronde proces van rechterlijke oordeelsvorming zoals zich dat in alle vier de zaken uit dit onderzoek heeft afgespeeld.
2.13
Alles overziende is de wrakingskamer van oordeel dat het abusievelijk en te vroeg vrijgeven van de inhoud van het op 25 april 2024 nog uit te spreken arrest geen enkele grond oplevert om aan te kunnen nemen dat de vrees voor partijdigheid van de betrokken raadsheren jegens verzoekers objectief gerechtvaardigd was. De wrakingsverzoeken worden daarom ongegrond verklaard.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart de wrakingsverzoeken ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.A. Versteeg, M.M.A. Wind en L.G. Wijma, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Wijmenga, in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024. Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.