ECLI:NL:GHARL:2014:5115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
ks 21-008233-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de zaak van de zwembadmoord te Marum met een gevangenisstraf van 15 jaren voor medeplegen van moord

In de zaak van de zogenaamde 'zwembadmoord' te Marum heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1977 en thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle, was beschuldigd van medeplegen van moord op een persoon genaamd [slachtoffer], die op 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente] werd doodgeschoten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, zoals geëist door de advocaat-generaal. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het delict en de impact op de omgeving.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, na het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2014 en eerdere zittingen in eerste aanleg. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor een vergelijkbaar feit. Het hof heeft de bewijsvoering en de rapportages van verschillende deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters, in overweging genomen. De deskundigen waren het erover eens dat de verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar het hof concludeerde dat dit niet leidde tot vermindering van toerekeningsvatbaarheid.

De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, waarbij hij het leven van een ander had ontnomen voor een financiële beloning. Het hof heeft ook rekening gehouden met de gevolgen van de daad voor de nabestaanden en de gemeenschap. De verdachte heeft spijt betuigd en medewerking verleend aan het onderzoek, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om een lichtere straf op te leggen. De straf is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, en het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-008233-13
Uitspraak d.d.: 26 juni 2014
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2013 met parketnummer 18-670400-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1977]
thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 september 2013 en 10 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het medeplegen van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft het ad informandum gevoegde strafbare feit (diefstal in vereniging) meegenomen in die strafmaat. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. Th.U. Hiddema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2012, in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas, althans in het lichaam, geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op:
- de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 19 november 2012, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater;
- de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 2 november 2012, opgemaakt door drs. J.M. de Jonge, GZ-psycholoog;
- de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 24 juli 2013, opgemaakt door J.A.C. van Marle, psycholoog, P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog en F.R. Kruisdijk, psychiater;
- de aanvullende rapportage d.d. 23 september 2013 van psychiater Van Os in reactie op de conclusies van het rapport van het PBC;
- de aanvullende rapportage d.d. 20 september 2013 van de psycholoog De Jonge in reactie op de conclusies van het rapport van het PBC;
- de mondelinge toelichting van psychiater Kruisdijk, verbonden aan het PBC, zoals verwoord in het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Groningen van 26 september 2013.
Het hof constateert dat de verschillende deskundigen die omtrent verdachte hebben gerapporteerd, allen van mening zijn dat verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis nao met antisociale trekken en borderline trekken, waarbij er tevens sprake was van polymiddelengebruik en een cannabisverslaving. Deze stoornis en dit middelengebruik en deze verslaving waren ook aanwezig ten tijde van c.q. speelden een rol bij het ten laste gelegde.
De deskundigen verschillen met elkaar van mening over de conclusie of, en zo ja in welke mate, er een verband kan worden gelegd tussen de geconstateerde stoornis en het bewezenverklaarde feit. Van Os en De Jonge hebben geadviseerd verdachte verminderd, respectievelijk sterk verminderd, toerekeningsvatbaar te verklaren. Na kennisneming van de conclusies van het PBC hebben zij hun adviezen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid - gemotiveerd - gehandhaafd.
Het PBC heeft als volgt geadviseerd: ‘Vanuit de cannabisverslaving kan aangenomen worden dat betrokkene feitelijk afhankelijk was van de medeverdachte. Deze voorzag hem immers van afvalknipsels van wiet, die desalniettemin te gebruiken waren. Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek is het mogelijk dat betrokkene ook in zijn psychisch functioneren meer dan gemiddeld afhankelijk is van de hem geboden structuur en hier zou eveneens een zekere beïnvloeding door de medeverdachte een rol kunnen hebben gespeeld. Echter, de informatie rondom de vermeende beïnvloeding door de medeverdachte is geheel en al van betrokkene zelf afkomstig en blijkt niet toetsbaar te zijn voor de onderzoekers. Er is geen gedragskundige rapportage over de medeverdachte beschikbaar en hij beroept zich grotendeels op zijn zwijgrecht. Bovendien zijn er in de aanloop naar het ten laste gelegde diverse momenten van keuze geweest waarop betrokkene had kunnen afzien van de ingeslagen weg om zijn financiële problemen op te lossen, het betreft immers volgens betrokkene niet een impulsief en ondoordacht plan.
Het is van belang bij de beoordeling van afhankelijkheid van de medeverdachte een onderscheid te maken tussen materiële en druggerelateerde afhankelijkheid enerzijds en de in de voorgaande ambulante rapportages veronderstelde psychologische afhankelijkheid van de medeverdachte anderzijds. Bij de drugsafhankelijkheid kan gesteld worden dat betrokkene al jaren bekend is met de effecten en gevolgen van het gebruik van diverse soorten drugs. Desondanks heeft betrokkene de drugs tot zich genomen.
Van belang bij de beoordeling van een eventueel psychologische beïnvloeding is dat betrokkene niet zwakbegaafd blijkt, hij heeft gemiddelde intellectuele vermogens. Er zijn geen aanwijzingen bij beeldvormend hersenonderzoek voor beschadigingen die zouden kunnen leiden tot een psychologische afhankelijkheid. Tevens is betrokkene in de observatieperiode allerminst afhankelijk van anderen gebleken, zodat een eerder opgevoerde beïnvloeding door de medeverdachte niet verifieerbaar bleek in het observatiemilieu. Hierbij dient overigens wel de kanttekening te worden gemaakt dat betrokkene binnen het PBC functioneerde zonder drugs en binnen een duidelijke structuur.
Dit tezamen met de mogelijk ingenomen procespositie van betrokkene, waarbij veel van zijn gedrag door hemzelf wordt verklaard vanuit beïnvloeding door de medeverdachte, maakt het met de ons ter beschikking staande gegevens niet mogelijk om de ambulante rapporteurs te volgen in de redenering van doorwerking van de persoonlijkheidsaspecten in het ten laste gelegde. Voor zover betrokkene al in enige mate beïnvloed werd door zijn medeverdachte achten wij hem voldoende in staat differentiatie aan te brengen in zijn keuzes en dus ook in oplossingsstrategieën. Het ten laste gelegde moet onzes inziens grotendeels gezien worden in het, meer opportunistische, kader van zijn financiële problemen en de wens die problemen snel op te lossen. Wij adviseren betrokkene dan ook volledig toerekeningsvatbaar te achten voor het hem ten laste gelegde.”
Ter zitting van de rechtbank Groningen van 26 september 2013 heeft deskundige Kruisdijk, verbonden aan het PBC, nader toegelicht dat bij de eindbespreking van het onderzoekend team juist het verband tussen stoornis en delict onderwerp van discussie is geweest. Uiteindelijk was de conclusie dat het gat tussen de vastgestelde stoornis en het plegen van het delict niet te dichten was, zodat tot volledige toerekeningsvatbaarheid geadviseerd moest worden. Daarbij heeft Kruisdijk gewezen op de factoren die ook reeds in het PBC-rapport zijn beschreven.
In het licht van het voorgaande constateert het hof dat het PBC - na kennisneming van de rapporten van Van Os en De Jonge - in zijn onderzoek specifiek aandacht heeft kunnen besteden aan het al dan niet aanwezig zijn van een verband tussen stoornis en delict. Het onderzoek in het PBC is uitgebreider en meer omvattender geweest dan dat van Van Os en De Jonge. Verdachte is geruime tijd in het PBC geobserveerd door diverse medewerkers en deskundigen, hetgeen bij de ambulante onderzoeken niet mogelijk is geweest.
Gelet op het meeromvattende karakter van het onderzoek in het PBC, alsmede de specifieke motivering ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en de nadere toelichting daarop van deskundige Kruisdijk, is het hof van oordeel dat uitgegaan dient te worden van de conclusies van het PBC. Het hof stelt derhalve vast dat het bewezenverklaarde feit aan verdachte volledig kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord, één van de ernstigste feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft op de vroege morgen van 10 juli 2012 de veertig jaar oude [slachtoffer] doodgeschoten. Hem was daarvoor een bedrag van € 15.000,- in het vooruitzicht gesteld, hetgeen hij (op € 300,- na) heeft geïncasseerd. Verdachte heeft hij meest kostbare bezit en het hoogst beschermde rechtsgoed, het leven, aan een voor hem onbekende persoon ontnomen.
Door verdachtes handelen blijven de familie en vrienden van het slachtoffer achter met een groot gemis en veel verdriet. Echter niet alleen de naasten van het slachtoffer, maar ook inwoners van het dorp [plaats] en de rechtsorde zijn ernstig geschokt door dit feit. Meerdere personen op straat zijn getuige geweest van de liquidatie. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt ook dat dit gebeuren veel impact heeft gehad op de omstanders. Twee getuigen van dit incident hebben hulp gehad van slachtofferhulp en één getuige heeft een bezoek moeten brengen aan de huisarts. De huisarts heeft bij deze getuige vastgesteld dat er sprake is van een posttraumatische stress syndroom en heeft medicijnen voorgeschreven.
Hoewel het hof de mededader als initiator van de liquidatie ziet, rekent het hof het verdachte zwaar aan dat hij zijn slechte financiële situatie boven het leven van een ander mens heeft gesteld.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juni 2014 waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts is uit het onderzoek ter zitting van het hof gebleken, dat verdachte zich ook aan diefstal in vereniging van de later bij de liquidatie gebruikte [automerk] heeft schuldig gemaakt. Dit strafbare feit is ad informandum gevoegd en vermeld op de inleidende dagvaarding. Dit ad informandum gevoegde strafbare feit, dat ter zitting van het hof door verdachte is erkend als door hem te zijn begaan, zal het hof meewegen in de aan verdachte op te leggen straf, welk feit daarmee is afgedaan.
Verdachte heeft medewerking verleend aan het politieonderzoek en er blijk van gegeven dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad en straf daarvoor accepteert. Verdachte heeft ook ter zitting van het hof ondubbelzinnig spijt betuigd tegenover de nabestaanden van het slachtoffer. Ook deze omstandigheden spelen een rol bij de overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat slechts een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit. Het hof acht de straf zoals opgelegd door de rechtbank en ter zitting van het hof geëist door de advocaat-generaal passend en geboden. De door de raadsman voorgestelde strafduur doet onvoldoende recht aan de ernst van dat feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 26 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.