In de zaak van de zogenaamde 'zwembadmoord' te Marum heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1977 en thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle, was beschuldigd van medeplegen van moord op een persoon genaamd [slachtoffer], die op 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente] werd doodgeschoten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, zoals geëist door de advocaat-generaal. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het delict en de impact op de omgeving.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, na het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2014 en eerdere zittingen in eerste aanleg. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor een vergelijkbaar feit. Het hof heeft de bewijsvoering en de rapportages van verschillende deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters, in overweging genomen. De deskundigen waren het erover eens dat de verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar het hof concludeerde dat dit niet leidde tot vermindering van toerekeningsvatbaarheid.
De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, waarbij hij het leven van een ander had ontnomen voor een financiële beloning. Het hof heeft ook rekening gehouden met de gevolgen van de daad voor de nabestaanden en de gemeenschap. De verdachte heeft spijt betuigd en medewerking verleend aan het onderzoek, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om een lichtere straf op te leggen. De straf is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, en het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het delict.