Conclusie
1.Inleiding
2.Het eerste middel
ZD-01 hij op of omstreeks 4 september 2018 in [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer een kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tezamen en in vereniging met die mededader(s),
ZD-02, ZD-03, ZD-04, ZD-05, ZD-06 hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2018 tot en met 1 april 2019 in [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk, meermalen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, te weten
Traject [verdachte]
Vanuit hun functie als begeleider bij het team Werken onder Dekmantel hebben B-2820 en B-2821 dinsdag 9 januari 2018 contact gehad met A-4110. Deze laatste staat ingeschreven in het register van het Team Burger in Opsporing van de Landelijke Eenheid. A-4110 gaf in dat gesprek aan dat hij benaderd was door - een voor de begeleiders onbekende - [verdachte] .
Hij op woensdag 3 januari 2018 aan de [a-straat] in [plaats] werd aangesproken door [verdachte] . Hij zei: "Hoi hoe is het alles goed met je?” Getuige vertelde dat hij net op vakantie was geweest. [verdachte] vroeg hem vervolgens: "doe je nog weleens wat? Getuige weet dat [verdachte] hiermee bedoelt, wapens handelen, drugs handelen, getuige zegt dat [verdachte] weet dat getuige altijd mee liep met [betrokkene 1] . Getuige bevestigde [verdachte] vraag en [verdachte] , die met vrouw of vriendin was, zei vervolgens: "kom eens bij me langs misschien kunnen we wat doen". Getuige sprak met [verdachte] af dat hij bij hem langs zou komen. Op 11 januari 2018 is getuige langs de woning van [verdachte] gereden in [plaats] . Hij heeft een vriend van [verdachte] gebeld, genaamd [betrokkene 2] , om te vragen of [verdachte] nog in [plaats] woonde. Getuige kreeg via [betrokkene 2] het telefoonnummer van [verdachte] . Getuige heeft – hij denkt op 12 januari 2018 – [verdachte] gebeld. [verdachte] zei naar hem toe te komen op de [b-straat] . [verdachte] is bij getuige in de auto gestapt en zij hebben een gesprek gehad. Getuige zei tegen [verdachte] : "wat zoek je". [verdachte] zei: "ik zoek iemand voor speed, liever iemand uit het buitenland dan iemand uit Nederland". "Speed kost weinig investering en levert wel wat op" vertelde [verdachte] getuige. Getuige vroeg [verdachte] of hij nog wat met transport deed. [verdachte] zei: "de vorige keer dat we daar over spraken vertrouwde je mij niet". Getuige vroeg hem: "hoezo". [verdachte] zei: Je keek mij zo raar aan". Dit gesprek was aldus getuige bij [betrokkene 3] in [plaats] , daar hadden zij een gesprek over het vervoer van cocaïne met boten. Getuige had [verdachte] had toen voorgesteld bij [betrokkene 3] in [plaats] , [verdachte] was daar met een Hindoestaanse jongen die nu ook bij de Red Devils is. Getuige denkt dat dit voorzover hij weet niets is geworden. [verdachte] zei dat hij altijd nog belang bij transport heeft, hij zei: "alleen cocaïne kost te veel inkoop, dan moet je teveel investeren". Hij zei dat hij liever speed deed, dit is voorhanden. [verdachte] zei dat de jongens met die hesjes er niet bij komen. [verdachte] zei: we hebben afgesproken dat we bij zaken doen geen hesjes meer aan doen" Hij zei verder dat die jongens met speed niets te maken hebben. Getuige heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij gaat kijken of hij iemand kent. Getuige heeft verder niets over speed of cocaïne gezegd. Getuige zegt dat [verdachte] wel weet wel dat getuige van vroeger contacten in Denemarken heeft. Getuige kent deze [verdachte] meer dan 10 jaar, weet zijn achternaam niet. [verdachte] is aldus getuige ergens in de 30 jaar oud. [verdachte] wil zich graag profileren in de bovenwereld als de maffia. Hij reed eerder als chauffeur van [betrokkene 4] , dit is een van de rijksten van Friesland. Toen getuige hem in het begin kende had hij meerdere wapens in de verkoop. Getuige weet dat [verdachte] lid is van de Red Devils. Deze Red Devils is een supportclub van de Hells Angels in [plaats] . [verdachte] is full member, welke rang weet hij niet. De Hindoestaan die zijn kameraad is zit in de wit. [verdachte] doet van alles als het maar geld oplevert, drugshandel, wapenhandel. In [plaats] is het algemeen bekend dat [verdachte] goede contacten heeft met de Hells Angels in [plaats] . Getuige weet dat [verdachte] een vriendin heeft die uit [plaats] komt. De vader van die vriendin heeft een [C] in [plaats] ".
[verdachte] sergeant at arms is van de outlaw motorcycle gang Red Devils in [plaats] , een supportclub van de Hells Angels, charter Northcoast in [plaats] . [verdachte] heeft contact met de kaderleden van de [D] Hells Angels, te weten: [betrokkene 6] , president; [medeverdachte 2] , vice-president; [betrokkene 7] , treasurer; [betrokkene 8] , sergeant at arms; [betrokkene 9] , sergeant at arms. Ook zijn er aanwijzingen dat [verdachte] zich vermoedelijk bezighoudt met cryptocurrency.In dit proces-verbaal worden de geboortedata en vermoedelijk door hen gebruikte telefoonnummers beschreven.
Het hof stelt vast dat op basis van deze verdenking zoals neergelegd in het proces-verbaal van 20 april 2018 ten aanzien van verdachte [verdachte] een opsporingsonderzoek met de naam Vidar is gestart. Over die start en de daaraan voorafgaande periode zijn meerdere getuigen gehoord. A-4110 heeft in die verhoren verklaard hoe de contacten met [verdachte] in de beginperiode verliepen. De WOD begeleiders hebben daarover ook verklaringen afgelegd. Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier, waaronder die verklaringen van B-2820 en B-2821, vast dat het opsporingsonderzoek in de zaak daadwerkelijk is aangevangen nadat het proces-verbaal van verdenking was opgemaakt en de officier van justitie daarover een beslissing had genomen. De uitleg van de beide WOD-begeleiders van A-4110 maakt duidelijk dat in de beginperiode tussen 9 januari 2018 (het eerste moment dat zij van A-4110 vernamen dat ene [verdachte] en A 4110 een ontmoeting hadden gehad) en het moment dat het opsporingsonderzoek en evenmin daarvóór, geen instructie aan A-4110 is gegeven in de richting van [verdachte] . Helder is geworden dat er contact bestond tussen de WOD-begeleiding en A-4110 in die tijd, dat vond evenwel plaats in de afbouwfase van een eerder onderzoek. De WOD-begeleiders hebben uitgelegd dat tegen A-4110 in die beginperiode voorafgaand aan de start van het opsporingsonderzoek niet anders is gezegd dat A-4110 in zijn contact met [verdachte] , een bekende van A-4110, kon doen wat hij altijd doet en dat dat zijn eigen keuze was. Het hof acht dat navolgbaar.
Uitlokking?
van analyse eerste contacten januari 2018 A-4110 en [verdachte]volgt dat [betrokkene 2] verdachte [verdachte] (op 12 januari 2018 om 12:06 uur) meedeelt dat A- 4110
het telefoonnummer van [verdachte] ff moet hebben. Verdachte [verdachte] appt zijn telefoonnummer naar [betrokkene 2] om 12:37 uur direct gevolgd door een duimpje omhoog van verdachte [verdachte] . Volgens de telefoongegevens van verdachte [verdachte] belt A-4110 diezelfde dag om 14:00 uur met verdachte [verdachte] en – volgens zowel de verklaring van verdachte [verdachte] en A-4110 –rijdt A-4110 kort daarna naar [verdachte] die bij A-4110 in de auto plaatsneemt. In de geparkeerde auto voeren beiden een gesprek. Dat gesprek op 12 januari 2018 gaat in de visie van A-4110 en verdachte [verdachte] - hoe dan ook - over drugs.
U houdt mij voor dat ik zeg (pag. 1264: het hof begrijpt tijdens de eerste gearrangeerde (OVC) ontmoeting op 24 mei 2018) dat ik iemand had voor die snelle, maar dat ik eerder heb gezegd dat [verdachte] daarmee moet komen. U maakt er wat anders van. Er was afgesproken dat ik een klant voor hem zou zoeken, daarom zei ik dat ik iemand voor die snelle heb. Ja klopt, dit was dus een vervolg op een eerder gesprek. U vraagt mij wie de leiding had in die gesprekken. Wij samen, het moet bij hem weg komen niet bij mij. Ik kan niet leveren, bij [verdachte] moeten de drugs weg komen. U vraagt mij of ik de leiding had in de gesprekken. Nee dat denk ik niet. [verdachte] is mondig genoeg.
Het hof stelt vast dat vervolgens op donderdag 24 mei 2018 om 15:24 uur verdachte [verdachte] telefonisch contact opneemt met A-4110 en een afspraak maakt elkaar kort erna te ontmoeten.
NNman (A-4110) zegt dat [verdachte] laatst vroeg om een onderdeel voor zijn Harley. NNman zegt dat hij die nu heeft,kan weer logisch passen bij hetgeen A-4110 heeft verklaard over wat eerder op 16 januari 2018 in de auto tussen verdachte en A-4110 is besproken, namelijk dat verdachte [verdachte] een - liefst buitenlandse - afnemer zoekt. Dit maakt dat het hof eerder bevestiging ziet van hetgeen A-4110 over de aanloop in januari 2018 verklaart dan dat het hof twijfel heeft over hetgeen A-4110 verklaart. Het hof zal hieronder de (niet door middel van OVC vastgelegde) verklaringen van A-4110 over de aanloop in januari 2018, verder beoordelen.
willenleveren van drugs, maar door omstandigheden tijdelijk niet
kunnenleveren omdat zijn vaste toeleverancier van speed gevangen is genomen. Daarbij zegt verdachte in het eerste gesprek op 24 mei 2018 dat hij A-4110 eerst nog één keer wil zien en vraagt daar bevestiging van, zegt daarbij ook dat hij zich wel even moet indekken en niemand wil passeren, en dat het leuk en top is dat A-4110 weer helemaal terug is en zegt lachend aan A-4110:
Je mutte weer wat verdiene hier of niet?Het hof kan in het verloop van dit gesprek op geen enkele manier het door verdachte beweerde pushen en dwingen van A-4110 ontwaren. In zijn verhoren bij de rechter-commissaris heeft A-4110 ook uitleg gegeven over de wijze waarop het gesprek liep. Die uitleg over de gebruikte woorden in hun onderlinge communicatie acht het hof navolgbaar. A-4110 heeft ook op overtuigende wijze uitleg gegeven dat hij niet in de positie was jegens verdachte [verdachte] dominant te zijn. Die uitleg van A-4110 wordt ook ondersteund door de inhoud van de onderlinge communicatie zoals die door middel van OVC is vastgelegd. Zoals hierboven overwogen was het verdachte [verdachte] die initiatief in het gesprek nam en bepaalde wat er gebeurde en hoe dat zou gaan.
Het hof is daarnaast van oordeel dat het hof voor wat betreft de aanloop in januari 2018 tot het eerste gesprek uit kan gaan van hetgeen A-4110 daarover heeft verklaard. Die verklaringen van A-4110 worden zoals hierboven weergegeven op relevante wijze ondersteund door het bovenomschreven versluierende taalgebruik in het telefoongesprek, het inhoudelijke verloop van de onderlinge gesprekken en ook andere onderdelen van het dossier, waaronder hetgeen verdachte [verdachte] met verdachte [medeverdachte 1] heeft besproken ten tijde van de eerste poging tot levering van drugs en andere door verdachte onderhouden contacten met de beoogd afnemer.
“Uit de hierna, onder het kopje "Bewijs". genoemde bewijsmiddelen kan afgeleid worden dat verdachte reeds in januari 2018 de wil had om opzettelijk harddrugs buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Verdachte heeft deze wil nadien in de gesprekken met A-4110 en/of A-4133 en/of verdachte in de periode van mei 2018 tot en met oktober 2018 meermalen tot uitdrukking gebracht. Verdachte heeft in de aanloop naar het onder 1 ten laste gelegde feit bovendien op geen enkel moment aangegeven zich te willen distantiëren van handel in verdovende middelen. De bewijsmiddelen geven daarentegen blijk van een zekere gretigheid aan de zijde van verdachte om verdovende middelen te leveren en om zaken te doen op de langere termijn. Verdachte wilde geld verdienen. Uit de bewijsmiddelen volgt eerder dat de wil van verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten nog onverkort aanwezig was.
Verdachte bedient zich in de communicatie met A-4110 en/of A-4133 en/of verdachte, daar waar het gaat over de handel in verdovende middelen, van versluierend taalgebruik kennelijk met de bedoeling om over dit onderwerp te spreken zonder dat dit concreet uit de communicatie blijkt. Voor de deelnemers aan de communicatie is het immers duidelijk waarover wordt gesproken, maar op basis van de letterlijke tekst van de gesprekken is dat voor een buitenstaander niet per definitie het geval.
Het is een feit van algemene bekendheid dat betrokkenen bij de handel in verdovende middelen zich niet zelden bedienen van dergelijk versluierend taalgebruik om identificatie en crimineel handelen te verbergen en om uit het zich van politie en justitie te blijven, en de opsporing te bemoeilijken en om eventueel "meeluisterende" opsporingsinstanties zand in de ogen te strooien. Verdachte hield daarnaast rekening met de mogelijkheid dat hij afgeluisterd of gevolgd of betrapt zou kunnen worden en richtte zijn gedrag daarop in. Dit duidt op een geraffineerde en professionele manier van handelen.
Verdachte is bekend met de actuele prijzen voor cocaïne en speed en de beschikbaarheid van deze middelen.
Verdachte heeft kennis van de kwaliteitseisen van cocaïne en amfetamine.
Verdachte heeft kennis van de handel in verdovende middelen en de daarmee gepaard gaande risico's.
Verdachte beschikt over het vermogen en de relaties om op relatief korte termijn aan een handelshoeveelheid cocaïne te komen.
Tallon-arrest van 4 december 1979. [3] Uit dit arrest volgt dat sprake is van uitlokking als de verdachte “is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht”. Inmiddels is dit verbod ook gecodificeerd in het Wetboek van Strafvordering. [4] Diverse artikelen waarin bijzondere opsporingsbevoegdheden worden geformuleerd, zijn voorzien van een artikellid waarin degene die de bevoegdheid toekomt, wordt verboden een persoon te brengen tot (het plegen of beramen van) “andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht”. Het verbod richt zich tot zowel een opsporingsambtenaar als een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is. [5] Voorts blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat het verbod op uitlokking dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. [6]
entrapment’: een materiële (‘
substantive’) en formele (‘
procedural’) toets. [8]
substantive) toets beoordeelt het EHRM of op basis van het voorhanden materiaal kan worden vastgesteld of het strafbare feit zou zijn gepleegd zonder de interventie van de opsporingsautoriteiten. [9] Daarbij wordt getoetst aan de volgende factoren: i) de redenen voor het opstarten van de operatie en ii) de manier waarop deze is uitgevoerd. Bij het eerste punt toetst het hof of voordat de undercoveroperatie op touw is gezet een objectieve verdenking bestond dat de verdachte zich bezighield met criminele activiteiten of dat hij was gepredisponeerd strafbare feiten te plegen. [10] Hoewel er jurisprudentie van het EHRM bestaat waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hiervoor is vereist dat er concreet en objectief bewijs moet zijn “that initial steps have been taken to commit the acts constituting the offence for which the applicant is subsequently prosecuted”, hetgeen de indruk wekt dat de verdachte een begin moet hebben gemaakt met de uitvoering van het
concrete feitwaarvoor hij uiteindelijk is veroordeeld, [11] leid ik uit andere jurisprudentie af dat slechts is vereist dat de verdachte gedragingen heeft begaan die duiden op een
criminal predispositionom een strafbaar feit te plegen, soortgelijk als waarvoor de verdachte uiteindelijk is veroordeeld. [12] Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een
criminal predispositionkunnen ook omstandigheden die pas blijken tijdens de undercoveroperatie worden betrokken. [13] Nauw verbonden met de vraag of er, objectief gezien, sprake was van een verdenking is het moment waarop de autoriteiten hun undercoveroperatie zijn begonnen; van belang hierbij is of de infiltrant zich enkel heeft aangesloten bij het begaan van strafbare handelingen van de verdachte (hetgeen is toegestaan) of dat ze de verdachte hiertoe hebben aangezet (hetgeen verboden is). [14] Inzake het gedrag van de opsporingsautoriteiten of personen die door hen worden aangestuurd gedurende de uitvoering van de operatie is van belang dat het Straatsburgse hof toetst of de verdachte onder druk is gezet om het feit te plegen. Hierbij speelt onder meer een rol van betekenis of de undercoveragenten het initiatief hebben genomen om de verdachte te contacteren, ze het aanbod hernieuwd hebben ondanks initiële weigering van de verdachte, ze herhaaldelijk hebben aangedrongen op een verkoop en of ze een hogere prijs hebben geboden dan gangbaar was. [15]
entrapment, zal het hof ook onderzoeken of, en zo ja hoe, de nationale rechter verdachtes beroep hierop heeft behandeld. [19] Dit betreft de formele (
procedural) toets. Het ligt op de weg van de opsporingsautoriteiten om te bewijzen dat geen sprake is geweest van uitlokking, tenzij de aantijgingen van de verdachte met betrekking tot de uitlokking
wholly improbablezijn. Is het openbaar ministerie niet in staat dergelijk bewijs te leveren dan is de nationale rechter verplicht om nauwgezet onderzoek te doen naar een
entrapment-verweer, waarbij in ieder geval acht moet worden geslagen op (i) de redenen voor de undercoveroperatie, (ii) de mate waarin de opsporingsautoriteiten betrokken waren bij het strafbare handelen en (iii) de aard van de uitlokking of druk waaraan de verdachte is blootgesteld. [20] Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel degene die de undercoveractie heeft uitgevoerd als andere getuigen die kunnen verklaren over de vermeende uitlokking moeten kunnen worden ondervraagd door de verdediging. [21] Als de nationale rechter tot het oordeel komt dat inderdaad sprake is geweest van
entrapmentzal al het materiaal dat als gevolg hiervan is verkregen, moeten worden uitgesloten van het bewijs wil het proces in zijn geheel nog als eerlijk kunnen worden aangemerkt. [22]
konleveren, omdat zijn vaste leverancier gevangen was genomen en niet dat hij niet
wildeleveren – geoordeeld dat de door de verdachte beweerde dwang van de zijde van A-4110 op geen enkele manier is gebleken. Dit oordeel acht ik in het geheel niet onbegrijpelijk gelet op de overwegingen van het hof die zijn weergegeven onder randnummer 2.3 van deze conclusie. Hieruit blijkt immers dat de verdachte naast A-4110 ook andere klanten had, dat zijn ‘belangrijkste leverancier’ was gearresteerd, maar dat hij desalniettemin kon leveren, dat hij goed op de hoogte was van de wijze waarop de drugssmokkel in zijn werk ging alsmede op de hoogte was van de prijzen van de verschillende soorten drugs, dat hij naar eigen zeggen ‘normaal’ tien kilo speed kocht, dat hij, daarnaar gevraagd, zelf heeft verklaard in staat te zijn tien tot twintig kilo drugs te leveren en dat toekomstige bestellingen in een paar uur tot een paar dagen geleverd zouden kunnen worden. Kortom, uit de bewijsvoering blijkt, enerzijds, dat de verdachte geroutineerd was in drugshandel voordat hij werd benaderd door A-4110 terwijl, anderzijds, geen enkel aanknopingspunt bestaat voor de stelling dat druk op hem is uitgeoefend door A-4110. Aan de materiële eisen die het EHRM stelt aan de beoordeling van een uitlokkingsverweer, is derhalve voldaan.
De inzet moet kortdurend zijn en er wordt geen gebruik gemaakt van een groei-infiltrantHet hof is van oordeel dat de rechtbank op dit onderdeel een juiste afweging heeft gemaakt. De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen.
“In de Aanwijzing wordt bij de zin "De inzet moet kortdurend zijn en er wordt geen gebruik gemaakt van groei-infiltranten" in een voetnoot expliciet verwezen naar een uitlating van Minister Opstelten hieromtrent ("Zie pag. 20, Kamerstukken II 2013/2014, 29 279, nr. 195"). De rechtbank leidt hieruit af dat het College daarmee tot uitdrukking brengt dat aan voornoemde voorwaarde de volgende uitleg gegeven dient te worden:Minister Opstelten: (...) Het tweede punt betreft het korte traject. Het gaat er daarbij niet alleen om dat het een kort traject in tijd is. Het gaat primair om het doel van de inzet. Het moet een direct te bereiken doel zijn, zonder te veel tussenstappen. Dat wordt er ook mee aangegeven. De inzet leidt direct tot het verzamelen van het benodigde bewijs, bijvoorbeeld over een drugsdeal. Het gaat om een eenmalige inzet. Dat is hierbij het punt. Dit staat tegenover de niet toegestane langere trajecten, waarin meerdere stadia worden doorlopen om het doel te bereiken. Ik noem als voorbeeld: eerst een kleine drugsdeal organiseren, dan een iets grotere en daarna de grote klapper waarmee de hoofddader in beeld komt. Dat kan dus niet. Dan heb je een groeitraject.
kortin elke zaak een andere betekenis zal hebben. Veeleer zal met burgerinfiltratie de nodige tijd gemoeid zijn. Een en ander zal mede worden bepaald door de concrete omstandigheden van de specifieke zaak. Al het voorgaande bezien heeft de rechtbank een juiste afweging gemaakt en volgt het hof de rechtbank in haar conclusie.
nietis ingezet als groei-infiltrant faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft juist geoordeeld dat A-4110 naar de definitie van de minister (waarnaar de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden verwijst)
welheeft gefungeerd als groei-infiltrant, hetgeen een vormverzuim oplevert, maar dat dit vormverzuim gelet op de omstandigheden van het geval kan worden geconstateerd zonder rechtsgevolg. De klacht inzake het oordeel van het hof dat geen afbreuk is gedaan aan de integriteit van de opsporing nu de opsporing niet is ontspoord, faalt eveneens. Deze klacht is enkel onderbouwd door er – kort gezegd – op te wijzen dat A-4110 als criminele burgerinfiltrant deel heeft genomen aan drugshandel. Dit brengt echter nog niet mee dat de integriteit van de opsporing onherstelbare schade heeft opgelopen. Inzet van een criminele burgerinfiltrant is immers, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, een rechtmatig bijzonder opsporingsmiddel. Ik wijs in dit verband naar de conclusie in de samenhangende zaak [24] (randnummers 2.24-2.30) waarin ik vandaag ook concludeer. De schriftuur geeft vanwege een gebrek aan (nadere) onderbouwing ook geen aanleiding om daar in de onderhavige zaak op in te gaan of daarover anders te oordelen.
3.Het tweede middel
Voor zover het hof heeft vastgesteld dat de te leveren partij cocaïne “al onderweg was naar Nederland”, is dit niet zonder meer begrijpelijk nu uit de bewijsvoering niet meer kan worden afgeleid dan dat de partij op zee lag voor de kust van het land van herkomst. Uit de bewijsvoering van het hof volgt verder dat de kredietwaardigheid van de afnemers nog moest worden aangetoond, voordat de invoer van de cocaïne in Nederland daadwerkelijk (verder) in gang zou worden gezet. In het licht daarvan is het oordeel van het hof dat sprake was van een begin van uitvoering van het binnen Nederland brengen van cocaïne ook niet zonder meer begrijpelijk.”
gerichtheid(Curs. D.P.) op die voltooiing heeft in dit verband weinig onderscheidende betekenis. Het gaat om de nabijheid van de verwerkelijking van het misdrijf. Er moet sprake zijn van een situatie waarin de gedragingen zijn gericht op dadelijke realisering van de voltooiing van het misdrijf. In minder statige, aan de Duitse jurisprudentie ontleende bewoordingen, kan het momentum worden omschreven als: ‘jetzt geht es los’. Oftewel: de gedragingen zullen in voldoende concrete mate, rechtstreeks moeten zijn gericht op een prompte verwerkelijking van het misdrijf.” [37]
D.P.). De verdachte heeft toen – nadat hij te kennen gaf een en ander met een vriend te bespreken, welke vriend de medeverdachte [medeverdachte 1] bleek te zijn – aangegeven dat hij de cocaïne in [plaats] zal gaan halen, om die drugs diezelfde avond nog te leveren. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft met zijn broer geregeld dat er ‘één’ (kilo,
D.P.)in [plaats] klaar zou liggen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben met de afnemers afgesproken dat zij in [plaats] met hen een ontmoeting ter overdracht zullen hebben, waarbij A-4110 en A-4133 het geld zouden meenemen. Omstreeks 21.30 uur zijn de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto naar [plaats] vertrokken. Omstreeks 23:18 uur arriveerden de verdachte en zijn medeverdachte in [plaats] vlakbij [B] , terwijl A-4110 en A-4133 omstreeks 23:30 uur arriveerden op de afgesproken locatie in [plaats] ( [B] in [plaats] ). Omstreeks 23.59 uur deelde de verdachte, A-4110 en A-4133 mede dat het ‘niet goed’ was. De verdachte heeft de overdracht toen afgezegd en met A-4110 en A-4133 afgesproken het een andere keer te doen.