ECLI:NL:HR:2020:975

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
19/00762
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot medeplegen invoer van 250 kilo cocaïne in Nederland

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte werd beschuldigd van poging tot medeplegen van de invoer van 250 kilo cocaïne in Nederland. De verdachte trad op als bemiddelaar tussen een leverancier van cocaïne in Colombia en afnemers in Nederland. De politie greep in op het moment dat de cocaïne op zee lag, in afwachting van de kredietwaardigheid van de kopers. Het hof had geoordeeld dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is. De bewijsvoering toont aan dat de partij cocaïne nog niet daadwerkelijk onderweg was naar Nederland, aangezien de kredietwaardigheid van de afnemers nog moest worden aangetoond. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

De zaak begon met een procesverloop waarin de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat J.L. Baar, cassatiemiddelen indiende. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen en kwam tot de conclusie dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een begin van uitvoering van de invoer van cocaïne. De Hoge Raad vernietigde het arrest en droeg het hof op de zaak opnieuw te berechten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00762
Datum2 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 februari 2019, nummer 22-001119-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L. Baar, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een begin van uitvoering van het binnen het grondgebied brengen van cocaïne in Nederland. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat de nadere bewijsoverweging van het hof “dat de partij cocaïne waarover gesproken is reeds op zee dreef en dus al onderweg was naar Nederland” geen steun vindt in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 23 tot en met 28 juni 2017 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen 250 kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, als volgt heeft gehandeld
- verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben contact gezocht met een persoon, bekend als ‘ [betrokkene 1] ’, die over een grote hoeveelheid van 1000 kilo cocaïne kon beschikken en met deze persoon heeft/hebben onderhandeld over de aankoop van de 250 kilo cocaïne, en
- verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben contact gezocht met een tussenpersoon, te weten pseudodienstverlener 170623, en heeft/hebben een ontmoeting georganiseerd met het doel om geld te tonen, en
- verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben contact gezocht met een of meer personen in Nederland over het verkopen van die cocaïne, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen van de Landelijke Eenheid d.d. 29 juni 2017, nr. 170629.1000 (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de rechter-commissaris). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 28 e.v.):
als relaas van politiële pseudodienstverleners 170622 en 170623:
Op donderdag 22 juni 2017 kreeg ik, verbalisant 170622, de beschikking over een mobiele telefoon voorzien van het nummer [telefoonnummer 1] . Ik kreeg daarbij de opdracht, om contact op te nemen met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Ik, verbalisant 170623, kreeg opdracht om het contact van verbalisant 170622 over te nemen en contact op te nemen met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Het telefonisch contact resulteerde in een afspraak op 23 juni 2017 in een woning op het adres [a-straat 1] te ‘s-Gravenhage. Ik arriveerde op 23 juni 2017 bij de woning. Ik ontmoette op straat een persoon die zich aan mij voorstelde als [verdachte] . Hij bleek de gebruiker te zijn van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [verdachte] nam mij mee naar een woning op de [a-straat 1] , waar ik binnen werd gelaten door een man die zich voorstelde met de naam gelijkend op “ [betrokkene 2] ”. [verdachte] noemde “ [betrokkene 2] ” zijn broer. Het gesprek werd van zakelijke aard nadat [verdachte] een telefoongesprek had gevoerd in de Spaanse taal met naar zijn zeggen “ [betrokkene 1] ”. [verdachte] zei tegen mij dat er een partij binnen zou komen van 1000 die verdeeld was in 250, 500 en 500. [verdachte] zei dat de eerste lading van 250 kilo een test was aangezien het de eerste keer was dat men zaken deed met deze partijen. “ [betrokkene 2] ” gaf aan dat het geld inmiddels geregeld was en ik dit later te zien zou krijgen. [verdachte] zei dat er maandag echt “gespeeld” zou worden. Hij vervolgde met het feit dat er maandag werd aangetoond dat zij voor de 250 kilo die binnen zou komen kredietwaardig waren. “ [betrokkene 2] ” zei dat maandag het geld er zou zijn en wij samen gingen tellen, de geldtelmachine was aanwezig en na mijn goedkeuren zou het tot de overdracht gaan komen. We kwamen overeen dat ik 26 juni de twee mannen opnieuw zou ontmoeten voor het tonen van een hoeveelheid geld. [verdachte] vertelde mij dat hij mij niet meer ging bellen met zijn privénummer maar een prepaid nummer had waar contact met mij zou opnemen.
Op 26 juni 2017 had ik telefonisch contact met [verdachte] waarin hij aangaf dat de afspraak niet door kon gaan die dag. Het telefonisch contact resulteerde in de afspraak voor 28 juni 2017.
Op 28 juni 2017 arriveerde ik bij de woning aan de [a-straat 1] te ‘s-Gravenhage. Ik werd binnengelaten door “ [betrokkene 2] ”. “ [betrokkene 2] ” vertelde mij dat het geld in de buurt was maar er nog wat contact gelegd moest worden voor het er zou zijn. Ik zag dat [verdachte] een aantal WhatsApp berichten binnenkreeg. [verdachte] las de berichten en startte een WhatsApp gesprek met de contactnaam “ [betrokkene 1] ” wat in het scherm stond. Ik herkende de stem als dezelfde stem als in het telefoongesprek met [verdachte] op 23 juni 2017. Dit gesprek werd wederom in de Spaanse taal gevoerd. [verdachte] gaf toen na dit gesprek aan dat deze persoon “ [betrokkene 1] ” was. Na dit gesprek zei [verdachte] dat hij er inmiddels “hoofdpijn” van had aangezien zaken niet goed liepen. [verdachte] vertelde mij dat men aan de andere kant nerveus werd aangezien zij moesten oppassen voor de politie, militairen en de Guerrilla’s die een gevaar op konden leveren voor de 1200 coke die daar op zee lag voor de kust.
“ [betrokkene 2] ” zei dat er een nummertje geregeld werd en vervolgens na het telefoontje ik het geld kon zien, er een foto van kon maken en ik het verlossende belletje kon doen en het dan geregeld was. Ik deed het voorstel aan “ [betrokkene 2] ” om te vertrekken en ik terug zou komen na een belletje van hem of [verdachte] , dat het geregeld was. Omstreeks 17:20 uur verliet ik de woning.
2. Een proces-verbaal van identificatie […] d.d. 27 juni 2017, nr. LERAE17004-19 (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de rechter-commissaris).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 75 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 1] :
Op 25 juni 2017 werd genoemde opsporingsambtenaar gebeld door de gebruiker van de telefoonaansluiting [telefoonnummer 3] . Even hierna belde de opsporingsambtenaar naar genoemde telefoonaansluiting en kreeg dezelfde man aan de lijn die ook gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer 2] ( [telefoonnummer 2] ).
De opsporingsambtenaar ( [telefoonnummer 1] ) concludeerde door stemherkenning dat de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] ( [telefoonnummer 2] ) dezelfde persoon is.
3. Een geschrift, zijnde een transcript van een tapgesprek d.d. 27 juni 2017 (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de rechter-commissaris). Dit geschrift houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 21):
Beller: [telefoonnummer 3]
Datum: 27-06-2017
Gebelde: [telefoonnummer 1]
: Ik zit op jou belletje te wachten
[telefoonnummer 1] : Vanaf hoe laat morgen?
[telefoonnummer 3] : Ik denk het wordt vroeg.
[telefoonnummer 3] : Rond twee uur kan je?
[telefoonnummer 1] : Ja, dan weet ik zeker dat ik terug ben.
[telefoonnummer 3] : Dat is geen probleem, want dat regel ik wel
[telefoonnummer 1] : Ja, dus we houden het op twee uur?
[telefoonnummer 3] : Om twee uur, ja. Wij houden om twee uur!
4. Een proces-verbaal van bevindingen van de Landelijke Eenheid d.d. 26 juni 2017, met nr. 170626.1300 (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de rechter-commissaris). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 23 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 2] :
Er werden mij twee foto’s ter beschikking gesteld met het verzoek deze te tonen aan pseudodienstverlener 170623. Ik toonde de foto’s aan pseudodienstverlener 170623. Ik hoorde dat hij bij het tonen van de eerste foto zei: “Ik herken op deze foto duidelijk de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en die zich “ [verdachte] ” noemde.” Bij het tonen van de andere foto hoorde ik dat hij zei: “Ik herken deze foto van de andere man tijdens mijn ontmoeting in de woning, die “broer” werd genoemd.”
De eerste foto die ik toonde bleek van [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975. De tweede foto die ik toonde bleek van [betrokkene 2] .
5. Een proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de raadkamer d.d. 7 juli 2017, met nr. LERAE17004-47. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – :
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 3] :
Tijdens de doorzoeking in de woning [a-straat 1] te ‘s-Gravenhage werd een briefje met berekeningen aangetroffen. Op het briefje staat links bovenaan vermeld “groep [betrokkene 3] ” en “625”. Rechts bovenaan staat vermeld “ [betrokkene 1] ” en “625”.
Tijdens de doorzoeking in perceel [a-straat 1] te ‘s-Gravenhage werd een geldtelmachine aangetroffen.
6. De eigen waarneming van het hof. Het hof heeft op de op pagina 12 weergegeven afbeelding (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de raadkamer) waargenomen – zakelijk weergegeven – :
Op het afgebeelde briefje staat de berekening “625 x 55 = 3.437.500” vermeld.
7. Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek d.d. 27 juni 2017 te 1:06:21 uur (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de raadkamer). Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 4 e.v.):
Beller: [telefoonnummer 2]
Gebelde: [telefoonnummer 4]
Datum: 27-06-2017
[telefoonnummer 2] =NN1
[telefoonnummer 4] =NN2
NN1: Er moet iemand zijn die de boel belazert, want in opdracht van jou worden er 1250 getransporteerd, snap je? En wat wilden ze hier? Dat er één uit werd gehaald, dat er een foto van gemaakt werd en dat die verstuurd werd. En ik zei: “Wat?!”.
NN2: Maar zij doen dat niet.
NN1: Dat is gekkenwerk. Daarna wilden ze dat er een video van gemaakt zou worden. Dus ik ben er naartoe gegaan om die mensen flink de waarheid te vertellen. Ik was in Arnhem, ik ben daar heen geweest. Daarna zijn we naar Nijmegen gegaan naar die andere groep. Het lijkt erop dat ze het nu begrepen hebben. Want er is een Nederlander die bij hen hoort die Nederlander was behoorlijk opgefokt. Hij heeft ze ook flink toegesproken. Dus nu gaat het morgen van start.
8. Een proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag, d.d. 30 juni 2017 (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal voorgeleiding verdachten bij de raadkamer). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 46 e.v.):
als verklaring van de verdachte:
Ik was in Colombia op vakantie. Ik werd opgevangen door een man die niet in het dossier voorkomt. Die man heeft een andere man gestuurd. Ik heb die man benaderd om te vragen of hij wist wie er drugs kon leveren. Ik heb bemiddeld. Ik zou daar ongeveer € 153.000,- voor krijgen.
9. Een proces-verbaal van 2e hoor verdachte […] van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nr. LERAE17004-49 (gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de raadkamer). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 19 e.v.):
als verklaring van de verdachte:
V: Wat bedoel je met je opmerking “Ik ben opgevangen door een man die niet in het dossier voorkomt. Deze man heeft een andere man gestuurd.”
A: Ik was daar in Colombia. Vorig jaar is één Colombiaan naar Nederland gekomen. Deze persoon ken ik als [betrokkene 4] . [betrokkene 4] heeft bij mij gezorgd dat het contact gelegd werd tussen mij en een Colombiaan, genaamd: [betrokkene 1] . [betrokkene 2] vroeg aan mij, er is een persoon die 1000 kilo coke wil. Ik ben gaan kijken wat ik kon doen. Ik heb [betrokkene 1] uitgelegd wat er moest gebeuren. Ik heb regelmatig contact met hem gehad. Uiteindelijk begreep ik van [betrokkene 2] dat de mensen genoegen namen met 250 kilo coke. De afspraak was 1000 kilo coke en drie dagen later was het nog 250 kilo coke. [betrokkene 2] heeft de afnemers van coke in Nederland geregeld.
V: Wat bedoel je met je opmerking “ik zou voor de bemiddeling € 153.000,- krijgen”. Van wie zou je dit krijgen?
A: Ik zou dit geld van de man uit Colombia krijgen, die ik ken onder naam [betrokkene 1] .
V: Ben jij de gebruiker van het mobiele telefoonnummer: [telefoonnummer 2] ?
A: Ja daar ben ik de gebruiker van.
V: Wie nemen er deel aan het tapgesprek d.d. 25 juni 2017 te 22:24 uur?
A: Ik neem deel aan dit gesprek en een collega van jou. Hij heeft zich voorgesteld als [betrokkene 5] aan mij.
V: Ben jij de gebruiker van het mobiele telefoonnummer: [telefoonnummer 3] ?
A: Ja.
V: Wat bedoel je met “Regelen en dan moest ik alleen daar beneden doorgeven”?
A: Ik moest de afspraak aan [betrokkene 1] in Colombia doorgeven, want [betrokkene 5] is de vertegenwoordiger van [betrokkene 1] . Zo kwam [betrokkene 5] in ieder geval over bij mij en bij [betrokkene 2] .
V : Wie is [betrokkene 1] ?
A: Dat is [betrokkene 1] .
Ik weet dat er een bedrag van 3.437.500 aan [betrokkene 5] getoond zou worden. Dat was de eerste afspraak van [betrokkene 2] en mij naar [betrokkene 5] toe. Ik heb gehoord van [betrokkene 1] in Colombia dat de partij van 1000 kilo coke een waarde zou vertegenwoordigen van € 3.737.500.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Feiten en omstandigheden
Op 22 juni 2017 is er door een pseudodienstverlener van de politie – naar aanleiding van verkregen informatie, inhoudende dat er aanwijzingen waren dat het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer 2] werd gebruikt door een lid van een Nederlandse organisatie die zich bezighoudt met handel in cocaïne – contact opgenomen met het voormelde telefoonnummer, welk telefoonnummer bij de verdachte in gebruik was.
Het telefonisch contact heeft erin geresulteerd dat er op 23 juni 2017 een afspraak heeft plaatsgevonden in een woning aan de [a-straat 1] te Den Haag, bij welke afspraak de pseudodienstverlener 170623, de verdachte alsmede de medeverdachte [betrokkene 2] aanwezig waren. Uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 28 e.v.) blijkt dat de verdachte tijdens deze ontmoeting een telefonisch gesprek heeft gevoerd met een persoon die hij aanduidde als “ [betrokkene 1] ”, na welk gesprek de verdachte aan de pseudodienstverlener kenbaar maakte dat er een partij van 1000 kilo – verdeeld in partijen van 250, 500 en 500 kilo – zou binnenkomen.
De eerste partij zou volgens de verdachte een testhoeveelheid van 250 kilo betreffen en er zou op maandag aangetoond worden dat zij voor deze 250 kilo die binnen zou komen kredietwaardig waren. Verder gaf de medeverdachte [betrokkene 2] tijdens deze ontmoeting aan dat het geld geregeld was, dat de pseudodienstverlener het geld op maandag te zien zou krijgen, dat er een geldtelmachine aanwezig zou zijn en dat zij het geld dan zouden tellen, waarna het – na goedkeuring van de pseudodienstverlener – tot een overdracht zou komen. Tussen de pseudodienstverlener, de verdachte en de medeverdachte werd overeengekomen dat zij elkaar op maandag 26 juni (het hof begrijpt: 2017) opnieuw zouden ontmoeten voor het tonen van de hoeveelheid geld.
De tweede ontmoeting tussen de voormelde drie personen heeft uiteindelijk op 28 juni 2017 – wederom in de woning aan de [a-straat 1] te Den Haag – plaatsgevonden. Tijdens deze ontmoeting gaf de medeverdachte [betrokkene 2] aan dat het geld in de buurt was, maar dat er nog wat contact gelegd moest worden voor het er zou zijn. De verdachte heeft tijdens deze ontmoeting wederom telefonisch contact gehad met “ [betrokkene 1] ”, waarna hij aan de pseudodienstverlener aangaf dat de zaken niet goed liepen. De verdachte vertelde de pseudodienstverlener dat men aan de andere kant nerveus werd, aangezien zij moesten oppassen voor de politie, militairen en de guerrilla’s die een gevaar op konden leveren voor de 1200 kilo coke die daar op zee lag voor de kust. Na enige tijd gaf de medeverdachte aan dat er een nummer geregeld werd en dat de pseudodienstverlener na een telefoontje het geld kon zien, er een foto van kon maken en vervolgens het verlossende belletje zou kunnen doen, waarna het geregeld zou zijn. De pseudodienstverlener heeft de woning vervolgens verlaten, met de mededeling dat hij zou terugkeren als het geregeld was.
Nadat de pseudodienstverlener de woning had verlaten heeft er – enige tijd later – een doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] plaatsgevonden, tijdens welke doorzoeking onder meer een geldtelmachine en een briefje met berekeningen werden aangetroffen. Op het briefje stond vermeld “groep [betrokkene 3] 625” en “ [betrokkene 1] 625” (proces-verbaal voorgeleiding verdachten, p. 4 e.v.) en voorts ook de berekening “625 x 55 = 3.437.500”.
In een telefoongesprek met een onbekend gebleven persoon op 27 juni 2017 spreekt de verdachte over 1250 die getransporteerd wordt en geeft hij aan dat hij naar Arnhem is gegaan om mensen flink de waarheid te vertellen, dat hij daarna naar Nijmegen is gegaan naar die andere groep en hen flink heeft toegesproken en dat het als het goed is morgen van start gaat.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft verklaard (proces-verbaal van 2e verhoor, verdachte, p. 19 e.v.) dat hij na een vakantie in Colombia in contact is gekomen met een Colombiaan die ‘ [betrokkene 1] ’ heet, maar ook ‘ [betrokkene 1] ’ wordt genoemd. De verdachte heeft – toen de medeverdachte [betrokkene 2] hem op enig moment vertelde dat hij iemand kende die 1.000 kilo cocaïne wilde – deze [betrokkene 1] benaderd met de vraag of hij wist wie deze drugs zou kunnen leveren. De verdachte was – naar eigen zeggen – bemiddelaar in deze transactie en zou voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 153.000 krijgen. Aanvankelijk zou het gaan om een hoeveelheid van 1000 kilo cocaïne, maar uiteindelijk bleek dat het ging om een hoeveelheid van 250 kilo cocaïne, aldus de verdachte.
Verder heeft de verdachte verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de pseudodienstverlener met wie hij en de medeverdachte een tweetal ontmoetingen hebben gehad – en die hij kende als ‘ [betrokkene 5] ’ – een vertegenwoordiger was van [betrokkene 1] en dat aan die persoon een geldbedrag van € 3.437.500 zou worden getoond, welk bedrag overeen zou komen met de waarde van 1000 kilo cocaïne.
Oordeel van het hof
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot invoer van cocaïne, stelt het hof voorop dat voor een strafbare poging is vereist dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen vormen een begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45, eerste lid Sr, wanneer zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
Bij zijn beoordeling gaat het hof voorbij aan de stelling van de verdediging dat de door de verdachte jegens de pseudodienstverlener gedane uitlatingen berusten op grootspraak, reeds omdat die stelling op geen enkele wijze is onderbouwd en ook geen steun vindt in het dossier.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat:
- de verdachte en/of zijn medeverdachte contact heeft/hebben gezocht met “ [betrokkene 1] ”, een leverancier van cocaïne, en met hem heeft/hebben onderhandeld over een concrete hoeveelheid te leveren cocaïne, waarbij tevens een prijs is overeengekomen;
- de verdachte en/of zijn medeverdachte contact heeft/hebben onderhouden met de uiteindelijke afnemers van die cocaïne in Nederland. Dit leidt het hof af uit het telefoongesprek van de verdachte op 27 juni 2017, waarin wordt gesproken over twee groepen en voorts uit het in de woning aangetroffen briefje met een berekening. Uit het telefoongesprek leidt het hof overigens ook af dat de cocaïne Nederland als bestemming had; de groepen (afnemers) waarover wordt gesproken bevinden zich immers in Arnhem en Nijmegen;
- het bedrag dat de verdachte voor zijn (bemiddelende) diensten zou ontvangen was vastgesteld (op €153.000);
- de verdachte en zijn medeverdachte een tweetal ontmoetingen hebben gehad met de pseudodienstverlener 170623, dat tijdens de tweede ontmoeting de kredietwaardigheid – middels het tonen van een geldbedrag van € 3.437.500 – zou worden aangetoond en dat in verband daarmee een geldtelmachine in de woning aanwezig was;
- de partij cocaïne waar over gesproken is reeds op zee dreef en dus al onderweg was naar Nederland.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de verdachte en/of zijn medeverdachte [betrokkene 2] naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden beschouwd dan te zijn gericht op de voltooiing van de invoer van cocaïne in Nederland. Er was niet enkel sprake van een intentie, maar ook van een begin van uitvoering. Die uitvoering was overigens bijna voltooid: de verdachte en/of zijn medeverdachte hoefden enkel nog te laten zien dat zij kredietwaardig waren voordat de invoer van de cocaïne in Nederland daadwerkelijk (verder) in gang zou worden gezet. Voordat het zover kon komen heeft de politie echter ingegrepen, zodat het – door een buiten de wil van verdachte gelegen omstandigheid – bij een poging is gebleven.”
2.3
Voor zover het hof heeft vastgesteld dat de te leveren partij cocaïne “al onderweg was naar Nederland”, is dit niet zonder meer begrijpelijk nu uit de bewijsvoering niet meer kan worden afgeleid dan dat de partij op zee lag voor de kust van het land van herkomst. Uit de bewijsvoering van het hof volgt verder dat de kredietwaardigheid van de afnemers nog moest worden aangetoond, voordat de invoer van de cocaïne in Nederland daadwerkelijk (verder) in gang zou worden gezet. In het licht daarvan is het oordeel van het hof dat sprake was van een begin van uitvoering van het binnen Nederland brengen van cocaïne ook niet zonder meer begrijpelijk.
2.4
De cassatiemiddelen slagen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juni 2020.