ECLI:NL:PHR:2025:685

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
23/04166
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval met DNA-bewijs en WOD-traject

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1990, veroordeeld voor een gewelddadige woningoverval die plaatsvond op 9 oktober 2016. De aangever werd in zijn woning overvallen, vastgebonden en mishandeld door twee mannen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, die ook DNA-sporen hebben achtergelaten, de daders zijn. De verdachte heeft cassatie aangetekend, waarbij drie middelen van cassatie zijn ingediend. De eerste klacht betreft de afwijzing van het standpunt dat het aangetroffen DNA-spoor geen daderspoor is. De tweede klacht betreft de afwijzing van een verzoek tot aanvullend DNA-onderzoek op activiteitenniveau. De derde klacht betreft de rechtmatigheid van het WOD-traject, waarbij verklaringen van de medeverdachte zijn verkregen. Het hof heeft de verwerping van deze middelen gemotiveerd en geconcludeerd dat de DNA-hits dadersporen zijn. De zaak heeft geleid tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden, met een schadevergoedingsmaatregel voor de benadeelde partij.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04166

Zitting17 juni 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 24 oktober 2023 (parketnummer: 21-001449-21) [1] door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd in een woning, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden. Ook heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 23/04308. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.C. Reisinger, advocaat in Utrecht, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. De middelen gaan over (1) de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat het aangetroffen DNA-spoor geen daderspoor is, (2) de afwijzing door het hof van het voorwaardelijk verzoek tot het laten uitvoeren van DNA-onderzoek op activiteitenniveau en (3) het gebruik voor het bewijs van verklaringen die zijn afgelegd door de [medeverdachte] tijdens een WOD-traject.

Bewezenverklaring

5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij op 9 oktober 2016 te [plaats] omstreeks de periode tussen 03.00u tot en met 04.39u in een woning aan de [a-straat 1] , alwaar verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende bevond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- een horloge van het merk en/of type Certina Gent Automatic DS,
- een horloge van het merk en/of type Movado Vizio Quartz,
- een horloge van het merk Saab
- een horloge van het merk Eterna,
- andere horloges,
- een brandwerend kistje met daarin testamenten, een trouwboekje van de ouders van voornoemde [aangever ] , 2000 euro (in een envelop van ING), 300 euro (in een envelop van ABN-AMRO), een bruine leren portemonnee met een ING-pas t.n.v. [aangever ] , een monsterbriefje van de grote vaart,
- 2 (gouden) tientjes,
- 20 munten van 5,- (bijzondere uitgave),
- een potje oude munten,
- (reserve)sleutels, behorende bij personenauto's van het merk Saab en voornoemde woning,
- een gouden Lapponia herenring,
- een gouden zegelring, met afbeelding van een hert/eikenblaadjes,
- en gouden ring (met de poortgod Tiki)
- een ring met een blauwe steen (Lapis Lazuli),
- papieren met betrekking tot schadevergoeding in verband met aandelen in Fortis
- een set gouden manchetknopen,
- eigendomspapieren van het huis en de grond,
- oude brieven,
- rapporten van school,
- een paspoort op naam van [aangever ] , met [nummer] ,
- een koffer met daarin een Exakta camera, met bijbehorende lenzen en andere camera's,
die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte toebehoorden, te weten aan [aangever ] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (tegen) voornoemde [aangever ] :
- met fel licht in de ogen te schijnen, met de kennelijke bedoeling om hem daarmee te verblinden
- (met kracht en/of hardhandig) vast te pakken,
- op de grond te smijten,
- meermalen (met kracht), tegen het lichaam, te slaan, schoppen en knijpen,
- (strak) vast te binden met een touw aan de polsen en enkels,
- een mes (met de scherpe kant) onder de neus en op de keel te zetten en waarbij het hoofd van voornoemde [aangever ] van achteren bij de haren werd vastgehouden en omhoog getild
- meermalen met een stroomstootwapen schokken toe te dienen via zijn benen en gezicht,
- één of meermalen water in het gezicht te gooien,
- met het volle gewicht op de borst van voornoemde [aangever ] te gaan staan, en met kracht met de voeten druk uit te oefenen op de borst van voornoemde [aangever ] ,
- één of meermalen (op dwingende en/of intimiderende toon) te zeggen, zakelijk weergegeven, 'dat hij moest praten', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
- meermalen (op dwingende en/of intimiderende toon) te vragen, zakelijk weergegeven, 'waar is de kluis?', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- door op en/of over de trap(treden) op vloeibaar wasmiddel gelijkende vloeistof, althans vloeistof, te gieten, kennelijk met de bedoeling om voornoemde [aangever ] de vlucht en/of het zoeken van hulp te bemoeilijken dan wel om voornoemde [aangever ] ten val te brengen bij het gebruiken van de trap.”

De bewijsoverwegingen van het hof

6. Het hof heeft aan de bewezenverklaring, voor zover van belang voor de bespreking van de middelen, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd (met weglating van voetnoten):

Overweging met betrekking tot het bewijs

(…)
Oordeel van het hof
Het hof kan zich in overwegende mate vinden in de bewijsoverwegingen van de rechtbank en neemt de bewijsmotivering van de rechtbank derhalve grotendeels over. Voor zover het hof die overwegingen heeft overgenomen, zijn zij hieronder (cursief weergegeven) in de tekst opgenomen. Waar hierna in de cursieve tekst ‘rechtbank’ of ‘zij’ staat vermeld als wordt verwezen naar de rechtbank, moet ‘hof’ en ‘hij’ worden gelezen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De overval
[aangever ] heeft verklaard dat hij in de nacht van 9 oktober 2016 rond 03:00 uur plotseling wakker werd van glasgerinkel in zijn woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . Toen hij de overloop op liep, zag hij voor zich een paar schaduwen van personen staan. Aangever kon de personen niet goed zien, omdat zij een zaklamp in hun handen hadden en daarmee in zijn richting schenen waardoor hij werd verblind. Aangever zag dat de ruit op de overloop bij het balkon kapot was.
De personen renden naar hem toe, pakten hem vast en smeten hem op de grond. Aangever zag toen dat het twee mannen waren.
Eén van hen vroeg aangever diverse malen waar de kluis was in zijn woning. De mannen begonnen aangever te schoppen en te slaan over zijn hele lichaam. Eén van de mannen schopte hem vaak hard met zijn schoenen op de borst en ging met zijn schoenen met zijn volle gewicht op hel borstbeen van aangever staan. Dit deed hij steeds met kracht, zodat alle lucht uit de longen van aangever werd geperst. Aangever zag en voelde dat de andere man hem hard tegen zijn benen schopte. Hij werd steeds op zijn hoofd en borst geslagen, geknepen en geschopt. Eén van de mannen ging via de trap naar beneden en de andere man bleef bij aangever staan. Aangever hoorde veel lawaai en gerommel van de benedenverdieping komen, zag dat de man weer naar boven kwam en vervolgens de slaapkamer doorzocht en daarna naar de zolderkamer liep. Op een gegeven moment werd aangever alleen gelaten.
Een van de mannen kwam terug en begon de enkels en polsen van aangever met een touw vast te binden. Vervolgens spande de man een verbindingstouw tussen de enkels en polsen van aangever. Het touw is niet van aangever. De mannen doorzochten daarna met zijn tweeën de woning.
Een van de mannen kwam terug en had een jachtmes van aangever in zijn handen. De man knielde naast aangever en pakte het hoofd van aangever van achteren bij de haren vast. Hij tilde het hoofd van aangever naar de borst van aangever toe en aangever zag en voelde dat de man het lemmet van het mes met de scherpe zijde tegen de onderzijde van de neus van aangever hield. Vervolgens hield de man het scherpe lemmet tegen de keel van aangever aan. De man zei dreigend tegen aangever: “praten, praten". Aangever reageerde niet meer en hield zich slap. Hij hoorde dat de mannen weer het huis inliepen en de kamers doorzochten.
Een paar keer voelde aangever dat de mannen hem met een taser schokken gaven op zijn gezicht en door zijn pyjamabroek heen op zijn benen. Ook voelde aangever dat er water in zijn gezicht werd gegooid. Eén de mannen sneed de touwen van de polsen van aangever door en rukte met geweld het polshorloge van Certina, Gent automatte DS, van de pols van aangever.
Om 04.38.59 uur heeft aangever 112 gebeld. Aangever zag dat er een enorme ravage was aangericht in de slaapkamer en daarna zag aangever dat de brandwerende kist, met daarin een trouwboekje van zijn ouders, testamenten, 2000 euro in een ING-envelop, 300 euro in een ABN-envelop, een bruine leren portemonnee met daarin een ING-pas op naam van aangever en een monsterbriefje van de grote vaart, niet meer in de berging stond. Toen de politie bij de woning was, strompelde aangever naar de trap en probeerde naar beneden te komen. Halverwege gleed aangever van de trap, omdat die erg glad was van een bepaalde vloeistof. Naast het polshorloge van Certina en de brandwerende kist met inhoud zijn de hierna volgende goederen weggenomen uit de woning van aangever: een horloge van Movado Vizo Quartz, een gouden zegelring met afbeelding van een hert/eikenblaadjes, een paspoort op naam van aangever met [nummer] , twintig munten van €5,- (bijzondere uitgave), een potje oude munten, twee antieke gouden tientjes, papieren met betrekking tot schadevergoeding in verband met aandelen in Fortis, een gouden ring met de poortgod Tiki, een Saab-horloge, sleutels van drie auto’s van het merk Saab met reservesleutels, huissleutels en reservesleutels, een stel gouden manchetknopen, een gouden Lapponia-herenring, een ring met blauwe steen (Lapis Lazuli), eigendomspapieren van het huis en de grond, oude brieven, rapporten van school, een Frans horloge, een Eterna-horloge, een kwarts horloge, een koffer met daarin een Exakta camera inclusief lenzen en drie andere oude camera’s.
Uit het onderzoek aan de letsels bij aangever op 13 oktober 2016, blijkt dat aangever bloeduitstortingen heeft over zijn aangezicht, borst, rug, onderbuik links, bovenarm rechts, onderarm links, pols links, bovenbeen en heup rechts en heup/bil links. De bloeduitstorting op de rechter bovenarm heeft een patroon dat doet denken aan afdrukken van vingers. Verder is thermisch letsel vastgesteld over de heup/het bovenbeen rechts, een snijverwonding onder de neus en schaaf-/barstverwondingen over het achterhoofd. Door de forensisch arts is geconcludeerd dat de letsels passen bij de door aangever beschreven toedracht en geweldsinwerkingen, waaronder het gebruik van de taser. Het verhaal van aangever is plausibel en er zijn geen inconsistenties.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [aangever ] het slachtoffer is geworden van een zeer gewelddadige woningoverval waarbij diverse goederen zijn weggenomen. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] de daders zijn.
Het DNA-onderzoek
Tijdens het sporenonderzoek op 9 oktober 2016 in de woning van aangever werd onder meer een touw/koord (hierna: touw) in beslag genomen (SIN AAIH8570NL) dat boven op de trap lag en doorgesneden leek te zijn. Dit touw is vervolgens op 20 oktober 2016 door verbalisanten onderzocht en daarbij zagen zij dat er meerdere knopen in het touw zaten. Het touw is toen onder meer rondom knoop 2 (SIN AAJL9635NL) en rondom knoop 3 bemonsterd (SIN AAJL9636NL). Door de Forensische Opsporing zijn kort na de overval foto’s van het touw gemaakt en deze foto’s zijn aan aangever getoond. Aangever heeft verklaard dat het touw op de foto’s sterk lijkt op het touw dat is gebruikt bij de overval. Verder is op 9 oktober 2016 in het ziekenhuis de pyjama van aangever veilig gesteld (SIN AAJO7035NL). Deze pyjama is vervolgens op 20 oktober 2016 door verbalisanten onderzocht en bemonsterd, onder meer op een plek aan de achterkant van de rechter bovenarm (SIN AAJL9628NL).
In 2016 zijn voor onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) opgestuurd onder meer de bemonstering van de pyjama aan de achterkant van de rechter bovenarm (SIN AAJL9628NL), alsmede de bemonstering rondom knoop 1 (SIN AAJL9634NL). De bemonsteringen rondom knoop 2 (SIN AAJL9635NL) en rondom knoop 3 (SIN AAJL9636NL) zijn in 2016 niet ingestuurd en toen dus niet onderzocht.
(…)
De rechtbank leidt uit het dossier af dat in februari 2018 is besloten om het onderzoek te reviewen, omdat er tot dat moment geen aanknopingspunten waren gevonden in de richting van mogelijke daders. Vanuit de review werd ingezet op nader forensisch onderzoek aan de reeds afgenomen en hiervoor beschreven bemonsteringen van het touw en de pyjama.
De bemonsteringen rondom knoop 2 (SIN AAJL9635NL) en rondom knoop 3 (SIN AAJL9636NL) zijn daarop door het NFI blijkens het rapport van 8 augustus 2018 onderzocht. In de bemonstering rondom knoop 2 (SIN AAJL9635NL#01) werd een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen, waarvan het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het slachtoffer kan zijn en waarvan de DNA-nevenkenmerken niet geschikt waren voor vergelijkend DNA-onderzoek.
In de bemonstering rondom knoop 3 met SIN AAJL9636NL#01 werd een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. Daaruit is een DNA-mengprofiel van twee personen afgeleid waarbij de overige DNA-kenmerken niet geschikt waren voor vergelijkend DNA-onderzoek. Het DNA-mengprofiel SIN AAJL9636NL#01 voldoet niet aan de criteria voor opname in de Nederlandse DNA-databank en is daarom niet opgenomen. Wel is dit DNA-mengprofiel op 27 juli 2018 door het NFI eenmalig vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is gericht gezocht naar de persoon die naast aangever een relatief grote hoeveelheid DNA heef bijgedragen aan deze bemonstering. Er is vervolgens een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van [verdachte] . Dit betekent volgens het NFI dat [verdachte] de donor kan zijn die naast het slachtoffer een relatief grote hoeveelheid DNA aan deze bemonstering (rondom knoop 3 met SIN AAJL9636NL#01) heeft bijgedragen. Vervolgens heeft het NFI aan de hand van hypotheses geconcludeerd dat het DNA-mengprofiel SIN AAJL9636NL#01 meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer (...) de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van aangever en [verdachte] , dan wanneer (...) de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van aangever en een onbekende persoon.
(…)
Vanwege de hiervoor genoemde DNA-hit op [verdachte] heeft de politie onderzocht met wie hij in 2016 door de politie was gecontroleerd en van wie er al een DNA-profiel in de DNA-databank was opgenomen. Uit de politiesystemen volgt dat [verdachte] in 2016 getuige was van een mishandeling waarvan [medeverdachte] aangifte heeft gedaan en dat [verdachte] in 2017 samen met [medeverdachte] is gezien bij een verdachte situatie. Van [medeverdachte] bleek het DNA-profiel reeds te zijn opgenomen in de DNA-databank. Gelet op deze omstandigheden werd [medeverdachte] door het Openbaar Ministerie aangemerkt als "potential".
Vervolgens is het "gehele” touw (twee lange stukken en een klein wit touwtje, met in totaal vijf knopen; met hernummering naar SIN AAIH8570NL) begin 2019 voor nader onderzoek naar het NFI gestuurd. Tevens is gevraagd om de bemonstering van de pyjama met SIN AAJL9628NL te onderwerpen aan een aanvullend DNA-onderzoek. Het NFI is gevraagd vier personen, van wie al een DNA-profiel in de DNA-databank was opgenomen, in het DNA-onderzoek te betrekken, onder wie [medeverdachte] en [verdachte] .
De uitkomsten van dit DNA-onderzoek zoals weergegeven in het NFI-rapport van 21 maart 2019 zijn naar het oordeel van de rechtbank belastend voor [medeverdachte] , gelet op de aangetroffen matches en de genoemde zeldzaamheidswaarden.
(…)
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat uit het DNA-onderzoek naar de bemonsteringen van de knopen in het touw volgt dat één DNA-hit is opgetreden met [verdachte] en vijf met [medeverdachte] . Wat de verdediging namens [verdachte] heeft opgeworpen over het DNA-onderzoek waaronder de bemonstering, is zodanig algemeen geformuleerd, dat het geen aanleiding geeft voor twijfel aan de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en evenmin aan de uitkomsten daarvan.
Daarnaast is uit het DNA-onderzoek naar de bemonstering van de pyjama op de plek aan de achterkant van de rechter bovenarm één DNA-hit opgetreden met [medeverdachte] . De bewijswaardes die het NFI heeft gekoppeld aan de DNA-hits hebben naar het oordeel van de rechtbank een (zeer) hoge zeldzaamheidswaarde. Bovendien gaat het om DNA-hits, die zijn opgetreden na bemonsteringen van delictgerelateerde plekken, namelijk van de pyjama bij de rechter bovenarm ter hoogte waarvan op het lichaam van aangever tevens door de forensisch arts een bloeduitstorting is waargenomen met een patroon dat doet denken aan afdrukken van vingers en bij en in de knopen van het touw dat is aangetroffen vlak na de overval en waarvan aangever heeft verklaard dat het touw sterk lijkt op het touw dat is gebruikt bij de overval. De plekken waarop het touw is bemonsterd, zijn bovendien delictgerelateerd, omdat het is gebruikt om aangever vast te binden.
(…)
Wat betreft het door de verdachte gevoerde verweer ten aanzien van het ontstaan van de sporen op het touw en de pyjama overweegt de rechtbank nog dat dit verweer een hoog theoretisch gehalte kent en verdachte zelf hierover geen concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd. Van een volwaardig alternatief scenario is derhalve geen sprake.
Het hof overweegt in aanvulling hierop dat de eerdere verklaring van verdachte, inhoudende dat het touw mogelijk door hem en [medeverdachte] is gebruikt op een bouwplaats, niet aannemelijk is geworden. Uit het dossier is namelijk gebleken dat het desbetreffende touw een luxe koord betreft dat meestal wordt gebruikt als gordijnkoord en niet geschikt is voor zware arbeid in bijvoorbeeld de bouw of iets dergelijks. Nog daargelaten dat dit touw niet werd gebruikt bij het bedrijf waar verdachte destijds werkzaam was.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij in de periode rond de overval vaak samen was met [medeverdachte] en ook regelmatig in zijn auto zat. Verdachte heeft daarbij de mogelijkheid opgeworpen dat het touw mogelijk ook aanwezig was in de auto van [medeverdachte] en zijn DNA op die manier op het touw terecht is gekomen. Het hof is van oordeel dat hiermee ook in hoger beroep op geen enkele wijze een concreet en verifieerbaar scenario door verdachte naar voren is gebracht.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Het hof overweegt dat ter terechtzitting van het hof geen concreet en verifieerbaar scenario naar voren is gebracht aangaande het aantreffen van het DNA van verdachte op het touw.
Een zinvol onderzoek op activiteitniveau vereist echter wel een concreet scenario waarbij frequentie, aard en tijdstip van het contact met het touw bekend is. Over ontbrekende informatie in een vaag scenario zal de deskundige doorgaans specifieke aannamen moeten doen, hetgeen in de regel leidt tot weinig robuuste conclusies en/of een geringe bewijskracht. Nu een concreet scenario ontbreekt acht het hof het laten uitvoeren van aanvullend onderzoek door het NFI niet noodzakelijk en wijst het voorwaardelijke verzoek van de verdediging af.
Het Werken Onder Dekmantel (WOD)-traject
De rechtbank leidt uit het dossier af dat toen na de review nader forensisch onderzoek aanknopingspunten opleverde voor de verdenking van [verdachte] en [medeverdachte] , onder meer is besloten om na aanhouding van [medeverdachte] op 11 februari 2020 een kortdurend WOD-traject in te zetten op [medeverdachte] en [verdachte] . Daarbij is getracht om undercover stelselmatig informatie in te winnen en voor ruis te zorgen.
(…)
Gezien de nauwe samenhang met de zaak van [medeverdachte] en het gegeven dat de verklaring van [medeverdachte] in het WOD-traject belastend kan worden uitgelegd jegens [verdachte] , neemt het hof hier ook een overweging op ten aanzien van de rechtmatigheid van het ingezette WOD-traject jegens [medeverdachte] . Daar komt bij dat de raadsman van verdachte zich ter terechtzitting van het hof heeft aangesloten bij de formele verweren die de raadsman van [medeverdachte] naar voren heeft gebracht ten aanzien van het WOD-traject.
Het hof is van oordeel dat het een zeer ernstig feit betreft waarbij veel en grof geweld is gebruikt jegens aangever en aangever letsel heeft opgelopen waarvan hij langere tijd moest herstellen. Het onderzoek in deze zaak was vastgelopen. Gezien het ruime tijdsverloop sinds het feit, waren er – naast het WOD-traject – geen andere opsporingsmogelijkheden voorhanden dan het horen van verdachten. Het hof acht het namelijk niet aannemelijk dat ruim drie jaar na het feit via bijvoorbeeld huiszoekingen of telefoontaps nadere informatie aan het licht had kunnen komen. Gezien het beperkte materiaal dat het onderzoeksteam op dat moment voorhanden had, waren er te weinig aanknopingspunten om verdachten te horen. Redelijkerwijs waren er dus geen andere opsporingsmethoden voorhanden dan het inzetten van een WOD-traject. Het hof is dan ook van oordeel dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Voor de vraag of [medeverdachte] door de inzet van het WOD-traject in zijn verklaringsvrijheid is aangetast, dient volgens de Hoge Raad acht te worden geslagen op het verloop van het opsporingstraject, de eventueel reeds door de verdachte ingenomen proceshouding met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, de mate van (psychische) druk die in dat traject op de verdachte is uitgeoefend, de mate en de wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachte en de bemoeienis die opsporingsambtenaren hebben gehad met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) de door de verdachte afgelegde verklaring. Bij deze beoordeling is voorts van belang de duur en intensiteit van dat traject, de strekking en frequentie van de contacten met de verdachte zelf en de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties als de verdachte wel of juist geen opheldering geeft over bepaalde zaken.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige WOD-traject geen sprake is geweest van psychische druk, misleiding en bemoeienis van opsporingsambtenaren met de inhoud van de verklaring van [medeverdachte] . Het feit dat de opsporingsambtenaar op enig moment tegenover [medeverdachte] heeft ontkend dat hij van de politie was, maakt dit niet anders. Daarnaast is de duur en intensiteit van het traject beperkt gebleven, doordat [medeverdachte] slechts op één dag drie korte contactmomenten heeft gehad met de verbalisant. Daarmee zijn er ook geen bezwaren voor wat betreft de strekking en frequentie van de contacten. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van strijd met de verklaringsvrijheid van [medeverdachte] .
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [medeverdachte] zelf ook toenadering heeft gezocht tot de betreffende verbalisant en in gesprek wilde. Daarnaast heeft [medeverdachte] tussen het eerste en tweede contactmoment consultatie gehad van zijn raadsman. Ook na deze consultatiebijstand is [medeverdachte] in gesprek gebleven met de verbalisant.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de processen-verbaal die door de informatie-inwinner zijn opgemaakt voldoende informatief en gedetailleerd zijn. Dat de gesprekken tussen de informatie-inwinner en [medeverdachte] niet (auditief) zijn opgenomen, is geen verplichting en gegeven de situatie waarin de gesprekken plaatsvonden een verdedigbare keuze geweest van het onderzoeksteam. De beoordelingsruimte om een dergelijke keuze te maken kwam het onderzoeksteam toe.
Verder stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat het WOD-traject ten aanzien van [medeverdachte] één dag is ingezet, dat de informatie-inwinner op die dag drie relatief korte contactmomenten met [medeverdachte] heeft gehad en dat [medeverdachte] na het eerste contactmoment is gehoord in het bijzijn van zijn raadsman. In de twee gesprekken met de informatie-inwinner daarna heeft [medeverdachte] nog informatie met hem gedeeld. Uit de hierna weergegeven processen-verbaal van de informatie-inwinner blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat verdachte die inwinner spontaan, zelfstandig en vrijwillig informatie over de overval heeft verstrekt en dat enkele eenvoudige vragen daartoe genoeg waren. Van aansporing of uitoefening van enige (emotionele) druk om te verklaren is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen deze omstandigheden niet de conclusie dat de gesprekken tussen [medeverdachte] en de informatie-inwinner feitelijk neerkomen op een verhoorsituatie.
Tot slot overweegt de rechtbank dat ook de verdediging van [verdachte] de betrokken verbalisanten over dit WOD-traject uitgebreid heeft kunnen ondervragen bij de rechter-commissaris. De aldaar afgelegde verklaringen stroken op het niveau van de relevante bijzonderheden met de informatie die door hen i sopgenomen in de processen-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de WOD-contacten met de verdachte en het WOD-traject.
De inhoud van de verklaringen die [medeverdachte] heeft afgelegd tegenover de informatie-inwinner acht de rechtbank aldus als bewijsmiddel toelaatbaar en betrouwbaar en deze verklaringen zullen dan ook worden gebruikt voor het bewijs.
Op 11 februari 2020 kreeg verbalisant A-4280 de opdracht om sociaal contact te maken met [medeverdachte] en informatie bij hem in te winnen over de overval. Die dag om 09:00 uur maakte A-4280 contact met de Marokkaanse jongen (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) op de luchtplaats. A-4280 hoorde [medeverdachte] zeggen dat hij was aangehouden voor een feit uit 2016, een overal, en dat hij wel wist waar het over ging. Hij had namelijk niets anders gedaan in 2016. A-4280 hoorde [medeverdachte] verder zeggen dat het vast geen DNA kon zijn, omdat ze anders toch allang bij hem waren gekomen. [medeverdachte] zei dat ze niks meer hadden van die tijd en dat ze alles weg hebben gemaakt, ook de telefoons. A-4280 vroeg aan [medeverdachte] of hij de overval in [plaats] heeft gepleegd. Daarop antwoordde [medeverdachte] dat het feit was gepleegd in [plaats] . [medeverdachte] gaf verder aan dat wel vijf personen ervan wisten en dat ze dit met vier personen hadden gedaan. Eén van zijn vrienden, die ook mee was tijdens de overval, heeft een vriendin en die heeft hem gezegd dat ze dit moesten doen. [medeverdachte] zei dat hij wel 10 jaar kon krijgen voor een overval. Op de vraag van A-4280 of er iets met de mensen was gebeurd, gaf [medeverdachte] aan dat ze die wel klappen hebben gegeven en dat hij letsel had. Hij weet wat daar is gebeurd.
Rond 14:45 uur spraken A-4280 en [medeverdachte] elkaar weer op de luchtplaats. [medeverdachte] zei dat het om DNA ging, dat op een touw was gevonden en dat hij daar vanaf wilde komen. [medeverdachte] noemde een aantal opties. A-4280 vroeg aan hem wat er met het touw was gebeurd, waarop [medeverdachte] zei dat ze de man hadden vastgebonden met het touw en dat hij dat samen heeft gedaan met de vriend van dat meisje. A-4280 zag dat [medeverdachte] met zijn armen en handen een gebaar maakte alsof hij iemand vast maakte. Verder gaf [medeverdachte] aan dat ook DNA was gevonden op de pyjama van het slachtoffer en hij vroeg of dat kon doordat ze het slachtoffer nat hadden gemaakt. Even later zei [medeverdachte] dat hij op een formulier over DNA-mengprofielen had gezien dat de namen van zijn vriend en diens vriendin ook op die lijst stonden. A-4280 vroeg of zij ook met hen mee was gegaan. Daarop zei [medeverdachte] dat dat niet zo was en dat zij buren is van het slachtoffer en daarnaast woont. [medeverdachte] vertelde verder dat hij van de rechercheurs had gehoord dat ze een ring had willen verkopen bij een juwelier. A-4280 vroeg vervolgens of zij sieraden hadden meegenomen uit het huis, waarop [medeverdachte] dat bevestigde.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [medeverdachte] zoals die zijn vastgelegd in de door de informatie-inwinner ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. Ook heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verklaringen van [medeverdachte] verkeerd zijn gehoord of verkeerd zijn opgeschreven. De rechtbank acht de processen-verbaal en de verklaringen van [medeverdachte] die daarin zijn opgenomen dan ook betrouwbaar en stelt vast dat deze verklaringen daderinformatie bevatten. Bovendien blijkt daaruit naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte] als dader aan de overval heeft deelgenomen gezien de inhoud van zijn verklaringen over onder meer het vastbinden, het nat gooien en dergelijke en niet “slechts” als chauffeur van de inbrekers, zoals hij later heeft verklaard.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [verdachte] de vriend is met de vriendin over wie [medeverdachte] in zijn gesprekken met de informatie-inwinner heeft verklaard. Uit de politiesystemen is gebleken dat [verdachte] sinds 2016 een relatie heeft met [betrokkene 1] . In 2020 hadden zij nog steeds een relatie, wat volgt uit een getapt telefoongesprek van 25 januari 2020 waarin zij tegen elkaar zeggen dat zij van elkaar houden en uit een getapt telefoongesprek van 20 februari 2020 waarin [betrokkene 1] aan het CJIB meldt dat haar vriend [verdachte] is aangehouden. Uit de GBA blijkt dat sinds 2000 op de [b-straat 1] , de directe woning naast de woning van aangever, onder meer [betrokkene 2] en [betrokkene 3] woonachtig zijn. [betrokkene 2] is de broer van de vader van [betrokkene 1] . Op 22 maart 2016 is in de woning aan de [b-straat 1] veel administratie aangetroffen, gericht aan [betrokkene 1] , met als adres vermeld [b-straat 1] te [plaats] . Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de vriend is over wie [medeverdachte] heeft verklaard.
Conclusie
Op basis van de hiervoor beschreven bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] degenen zijn die zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de woningoverval. Uit de aangifte volgt dat de woningoverval is gepleegd door (ten minste) twee personen (die in de woning waren) en dat aangever dooreen van
deze personen is vastgebonden met een touw. Op basis van het DNA-onderzoek naar de bemonsteringen van het touw en de pyjama van aangever heeft de rechtbank geconcludeerd dat de DNA-hits dadersporen betreffen en dat [verdachte] en [medeverdachte] deze sporen hebben achtergelaten in de woning van aangever tijdens het plegen van de overval.In aanvulling hierop overweegt het hof dat op basis van al het hiervoor overwogene in hun onderlinge verband en samenhang bezien, sprake is van dadersporen.
Ten slotte heeft [medeverdachte] tegenover een informatie-inwinner onder meer verklaard dat hij samen met een vriend de man heeft vastgebonden met een touw. Deze vriend bleek [verdachte] te zijn. De rechtbank overweegt dat aangever wisselend heeft verklaard over het postuur en de lengte van de mannen, waarbij relevant moet worden geacht dat hij tijdens de overval vooral op de grond heeft gelegen en hij zijn bril niet op had. Het verweer van de verdediging als zou verdachte niet in het signalement passen, wordt om die reden verworpen.In aanvulling hierop overweegt het hof dat geen doorslaggevende betekenis kan worden gegeven aan de signalementen die zijn gegeven door aangever, nu hij heeft aangegeven brildragend te zijn en op het moment van de overval geen bril te hebben gedragen. Ook weegt het hof hierbij mee dat aangever heeft verklaard verblind te zijn geweest door het licht van een schijnwerper.
Uit de aangifte volgt dat de rollen die deze daders bij de overval hebben gehad onderling inwisselbaar waren. Beide daders hebben geweld toegepast en beide daders hebben de woning doorzocht. Dat geweld onderdeel moet zijn geweest van het plan van de daders blijkt in elk geval uit het meenemen van het touw, van de taser en van het door beide daders toepassen van dat geweld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] de woningoverval tezamen en in vereniging hebben gepleegd. De vraag of en zo ja er meer daders bij de overval betrokken zijn geweest, zoals mogelijk volgt uit de verklaring van [medeverdachte] en hoe hun aandeel dan te kwalificeren valt (medepleger of medeplichtige), valt buiten het directe bereik van deze strafzaak.
Hetonder het
eerste alternatief ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld is wettig en overtuigend bewezen."

Het eerste middel

7. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een namens de verdachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat het aangetroffen DNA-spoor geen daderspoor betreft en, in het verlengde daarvan, dat de verdachte niet betrokken is geweest bij hetgeen hem wordt verweten.
8. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij het hof van 10 oktober 2023 heeft de raadsman van de verdachte bij pleidooi het volgende naar voren gebracht:
De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
Het is een zeer ernstige zaak, dat blijkt uit de foto’s en de beschrijving van aangever. Jaren geleden heb ik vernomen dat er een wetenschappelijk onderzoek is geweest waarbij de vraag was wat de gemiddelde houding was in het geval dat zich een kapitale zaak voordeed waarin in het vooronderzoek maar één verdachte was. De conclusie was dat in steeds zwaardere zaken de neiging steeds groter wordt om te denken: dit zal hem wel zijn, als dit de enige is die naar voren is gekomen. Menselijkerwijs is dit voorstelbaar. Er is groot onrecht aangedaan aan de [aangever ] . Onderzoek heeft een aantal namen opgeleverd. De rechtbank heeft dit genoeg gevonden. Cliënt heeft vandaag op de vragen die u stelde zo goed en uitgebreid mogelijk antwoord proberen te geven. Voor zover dat kan en voor zover zijn herinnering gaat. Wat mij opvalt is hoe de emotie hem bij de keel grijpt. Je zou natuurlijk kunnen zeggen, dat kan allemaal gespeeld zijn, hij kan nog steeds dader zijn en in zijn emotie gevoed worden door het onderliggende verhaal dat hij zijn kinderen straks niet meer ziet. Als cliënt een dusdanig goede acteur is, heeft hij geen VOG nodig om te slagen in het leven. Zowel zijn persoonlijke omstandigheden als het onrecht dat de [aangever ] is aangedaan, is waar het om gaat in deze strafzaak. Het gaat om wat er precies is gebeurd en wie we daarvoor verantwoordelijk kunnen houden op de manier zoals het ten laste is gelegd. Dat betreft medeplegen, geen medeplichtigheid.
In het vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de overval is gepleegd door ten minste twee personen. Dat is langzamerhand in het dossier gefietst en is wellicht ingefluisterd door de verklaring van [medeverdachte] om de ruimte open te laten. Dat roept de vraag op dat wanneer we de verklaring van [aangever ] serieus nemen en ervan uitgaan dat hij twee personen heeft gezien, waar die andere twee personen dan zijn gebleven om als medeplegers te worden gezien. Als we al tot de conclusie zouden kunnen komen dat de verklaring van [medeverdachte] correct is dat er vier personen zijn meegegaan, zat hij zelf buiten de plaats delict te wachten als chauffeur, [medeverdachte] is dan geen medepleger. Er is dan geen nauwe en bewuste samenwerking.
Het is niet vast te stellen, dat het touw aan [medeverdachte] heeft toebehoord, Of dat touw uiteindelijk door hem aan iemand anders is gegeven weten we ook niet. Uit anonieme informatie blijkt dat twee familieleden van [naam] de daders zouden kunnen zijn.
Wat [aangever ] heeft gezegd over het signalement, moet met een korreltje zout worden genomen omdat hij geen bril op had. [medeverdachte] heeft het over een vriend van een buurman of buurvrouw. Dan is hét scenario wellicht dat [medeverdachte] chauffeur is geweest van een of meerdere mensen van [naam] . Wellicht hebben die een vriendin gehad die daar woonde en hebben zij het touw meegenomen. Cliënt kwam daar weleens, dus dat zou goed kunnen. Er zijn nieuwe scenario’s die niet uit te sluiten zijn op basis van het dossier, maar die niet te verenigen met een bewezenverklaring.
Waar de rechtbank het vandaan haalt dat het slachtoffer is vastgebonden door twee personen, is mij een raadsel. Aangever is daar heel duidelijk over geweest dat dit door één persoon gebeurde. Dit staat ook nog in het vonnis zelf op pagina 5.
De rechtbank zegt ten onrechte dat het touw door twee personen is gebruikt om [aangever ] vast te binden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de DNA-hits dadersporen betreffen van [verdachte] en [medeverdachte] , die deze sporen hebben achtergelaten tijdens de overval. Als je goed leest en als je het dossier begrijpt, is dat onzin: De rechtbank zegt hier dat er van cliënt dadersporen zijn aangetroffen op niet alleen het touw, maar ook de pyjama. Dit is een onzorgvuldige formulering en onjuist. Dit roept ook de vraag op wat een daderspoor is. Dat is niet een potentieel delictgerelateerd spoor, want dan zijn alle sporen op een plaats delict een daderspoor. Er zijn 2 tot 7 andere anonieme donoren van celmateriaal op het touw. Dat er 7 mensen binnen zijn geweest, past niet bij de verklaringen van aangever en [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft het over 4 mensen, maar niet op de plaatsdelict want hij plaatst zichzelf in de auto. In mijn beleving kun je een daderspoor een daderspoor noemen op het moment dat je op grond van de relevante omstandigheden van het geval de gevolgtrekking kunt maken dat het celmateriaal eigenlijk alleen maar tijdens het plegen van het delict op de plaats delict op die locatie kan zijn gekomen. Als voorbeeld neem ik een verkrachting. Als je op die locatie vervolgens een nog niet ingedroogd zuiver spermaspoor aantreft, dan ben je een heel eind. Als je bij een gesneuvelde ruit waarbij de politie heel snel aanwezig is een bloedspoor aantreft op een breukvlak van het glas, ben je ook een heel eind. Maar, als je een ingedroogd bloedspoor aantreft op de buitenkant van de ruit, kan dat daar ook op een ander moment zijn gekomen. In deze zaak is een mengprofiel aangetroffen van drie personen. De vraag is dan wat je daarover kunt zeggen.
Voor wat cliënt betreft gaat het om knoop 3 van het touw. In het dossier lezen we slechts dat er is bemonsterd rondom knoop 3. Er staat niet in de knoop. Er staat ook niet wat wordt bedoeld met rondom. Ook is niet duidelijk waar op het touw is bemonsterd. Is dit bijvoorbeeld geweest op een locatie waarvan je kan vaststellen dat als je die betreffende knoop hebt gelegd met twee handen, je dan op die plek het touw vast moet hebben gehad? Is het een aanraakspoor? Er is niets in het dossier waaruit we de aanname kunnen doen dat sprake is van een aanraakspoor. We weten niet wat voor materiaal het is. Er is geen zinnig woord te zeggen over het hoe en wanneer dit spoor is ontstaan. Hoe kun je dan zeggen dat het een daderspoor moet zijn? Mijn voorwaardelijk verzoek, indien uw hof enige waarde toekent aan het mengprofiel, is om het NFI te bevragen of zij iets kunnen zeggen over de ouderdom van het spoor en over hoe dit spoor is ontstaan.
In het dossier heb ik niet aangetroffen dat is vastgesteld dat alle drie de knopen daadwerkelijk zijn gelegd ten tijde van het knevelen van de [aangever ] . Dat is een aanname. Ook nergens blijkt uit waar knoop 3 gezeten moet hebben. Dit is een spoor waar we in de bewijsvoering niets mee kunnen.
(…)
In deze zaak hebben we het over een mengprofiel dat niet als daderspoor kan worden gekwalificeerd. Het is geen zaak die dwingt om een verklaring. Er is een WOD-traject waar veel haken en ogen aan kleven. Geen zichzelf respecterend jurist zou zich moeten wagen aan een veroordeling op basis van enkel dat doorslaggevende traject. Het touw is niet geschikt als steunbewijs, omdat er veel andere verklaringen mogelijk zijn voor het mengprofiel.
Cliënt moet worden vrijgesproken, Hij leeft al 44 maanden in een nachtmerrie. Primair verzoek ik u cliënt vrij te spreken. (…)
De advocaat-generaal repliceert, zakelijk weergegeven:
De verdediging wil dat nadere vragen worden gesteld aan het NFI. Dit verzoek dient te worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. Wat mij betreft is de beantwoording van deze vragen niet noodzakelijk en dient het verzoek te worden afgewezen.
De raadsman dupliceert, zakelijk weergegeven:
Volgens de advocaat-generaal is de vraag hoe het DNA van cliënt op het touw terecht is gekomen niet relevant. Dat is juist de enige relevante vraag in deze zaak.”
9. Het proces-verbaal van de zitting van 10 oktober 2023 bevat de volgende verklaringen van de verdachte:
“U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat hef touw mogelijk afkomstig kan zijn van een bouwplaats.
In een verklaring bij de politie heb ik aangegeven dat ik het touw 30 jaar geleden misschien wel zelf heb gemaakt. Daarmee wil ik aangeven dat ik echt niet weet hoe mijn DNA op dat touw is terechtgekomen. Het is een mengprofiel. Deze zaak heeft veel impact op mijn leven. Daardoor heb ik het dossier regelmatig gelezen. In het dossier wordt duidelijk aangegeven dat het touw is meegenomen door de overvallers. Dit heeft het slachtoffer zelf aangegeven en ook de tuinman heeft verklaard dat het touw niet van hen afkomstig was. In het verleden heb ik [medeverdachte] ontmoet. Wij werkten beiden in [plaats] voor een uitzendbureau, op de bouw. Daar hebben wij elkaar ontmoet. In de loop der tijd gingen we vaker met elkaar om. Ik ken hem als sporter. Ik ben een harde werker, dat ben ik altijd geweest: In het verleden gingen wij regelmatig met elkaar om. Ik had destijds geen rijbewijs, daarom haalde hij mij vaak op. Ik was dus vaak in de aanwezigheid, van [medeverdachte] en pok in zijn auto. Wellicht is het touw aanwezig geweest in de auto toen ik dat ook was. Het gaat om een DNA-mengprofiel. Dat zou ook kunnen betekenen dat het DNA daar al ooit eerder terecht op is gekomen. Het OM heeft geen antwoord gegeven op de vraag wanneer het DNA daar op terecht is gekomen. We weten ook niet wat het is, zijn het huidschilfers, speeksel of iets anders? Er zijn zo veel dingen die mogelijkheden met zich meebrengen dat mijn DNA op dat touw is gekomen. Ik ben daar niet bij aanwezig geweest op die gruwelijke avond. Ik heb het dossier van meer dan 2000 pagina's meerdere keren gelezen. Ik ben daar nooit geweest. Het is onmogelijk dat mijn DNA op het touw is gekomen doordat ik daar aanwezig ben geweest.
[medeverdachte] en ik zijn uit elkaar gegaan omdat ik een relatie kreeg; met [betrokkene 1] . Daar kwam mijn volledige focus op te liggen.
Het klopt inderdaad dat familie van [betrokkene 1] naast het slachtoffer woont. Dat is nog steeds zo. Ik ben daar ook wel eens geweest. Ik kan mij niet zodanig herinneren dat ik er in 2016 ben geweest, maar dat zou eventueel mogelijk zijn.”
10. Het middel stelt in de kern de vraag naar de relatie tussen het delict en het aangetroffen DNA-spoor aan de orde. Dat de verdachte de bron van het spoor is, wordt niet betwist. Het gaat de steller van de het middel erom door welke activiteit het spoor is ontstaan. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de feitenrechter zich rekenschap te geven van de verplaatsbaarheid van de sporendragers, in dit geval een touw. De beantwoording van de vraag stopt niet bij de vaststelling dat er een mogelijkheid is dat de sporendrager op de plaats delict is achtergebleven zonder dat de verdachte iets met het delict te maken heeft gehad. Daarna volgt logischerwijs de vraag hoe waarschijnlijk het is dat de sporendrager anders dan door toedoen van de verdachte op de plaats delict is achtergebleven. Anders dan de steller van het middel lijkt te willen, moet die vraag niet geïsoleerd worden beschouwd. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechter alle omstandigheden van het geval moeten betrekken. [2]
11. Het hof heeft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde overval gemotiveerd. Deze motivering is weergegeven in randnummer 6 van deze conclusie. In de grote lijnen komen de redengevende vaststellingen en overwegingen van het hof op het volgende neer:
- In de nacht van 9 op 10 oktober 2016 heeft een zeer gewelddadige overval plaatsgevonden in de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . De aangever heeft twee mannen gezien. De aangever is vastgebonden met een touw dat niet van hem was. Het touw is op enig moment doorgesneden en achtergebleven in de woning. Nadien heeft forensisch onderzoek naar het touw plaatsgevonden.
- In de bemonstering “rondom knoop 3”, is een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van de verdachte, met een bewijskracht van > 1 miljard [3] .
- Het DNA-profiel van de [medeverdachte] matcht met één bemonstering van de pyjama van de aangever en meerdere bemonsteringen van het touw. [4]
- Ten aanzien van al deze matches gaat het om DNA-hits die zijn opgetreden na bemonstering van delictgerelateerde plekken. Het touw is gebruikt om de aangever vast te binden en het gaat om bemonsteringen “bij en in de knopen van het touw dat is aangetroffen vlak na de overval en waarvan de aangever heeft verklaard dat het touw sterk lijkt op het touw dat is gebruikt bij de overval.”
- De [medeverdachte] heeft gezegd dat hij in 2016 betrokken is geweest bij een overval in [plaats] , het enige dat hij in 2016 heeft gedaan. Ze hebben dit met vier personen gedaan. Een van zijn vrienden, die ook mee was, heeft een vriendin en die had hem gezegd dat ze dit moesten doen. Er is DNA gevonden op een touw. Met dat touw heeft hij samen met de vriend van dat meisje de man vastgebonden. De vriendin van zijn vriend woont naast het slachtoffer.
- Op de [b-straat 1] in [plaats] staat [betrokkene 2] ingeschreven. Hij is de oom van [betrokkene 1] . In de woning is aan haar gerichte administratie aangetroffen, met als aders [b-straat 1] in [plaats] . [betrokkene 1] heeft een relatie met de verdachte, wat het hof tot de vaststelling leidt dat de verdachte de vriend is over wie de [medeverdachte] heeft verklaard.
12. Over het door de verdediging gevoerde verweer ten aanzien van het ontstaan van de sporen op het touw heeft het hof in navolging van de rechtbank overwogen dat dit “een hoog theoretisch gehalte kent” en dat de verdachte zelf “hierover geen concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd”, anders dan dat het touw mogelijk van een bouwplaats komt waar hij met [medeverdachte] heeft gewerkt. Het hof heeft in aanvulling hierop geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat het touw mogelijk door de verdachte en [medeverdachte] is gebruikt op een bouwplaats, omdat het een luxe koord betreft dat meestal wordt gebruikt als gordijnkoord en niet geschikt is voor zware arbeid in bijvoorbeeld de bouw, nog daargelaten dat dit touw niet werd gebruikt bij het bedrijf waar de verdachte destijds werkzaam was. Ten aanzien van het door de verdachte tijdens de zitting bij het hof geopperde mogelijkheid dat zijn DNA misschien op het touw terecht is gekomen doordat hij in de periode van de overval vaak bij [medeverdachte] in de auto zat en het touw daar wellicht in heeft gelegen, heeft het hof geoordeeld dat daarmee ook in hoger beroep geen concreet en verifieerbaar scenario naar voren is gebracht. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht ook dit scenario als onaannemelijk terzijde te hebben geschoven.
13. Concluderend heeft het hof op basis van al hetgeen daarvoor in het arrest is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, geoordeeld dat de DNA-hits (van de [medeverdachte] en de verdachte) dadersporen betreffen en dat de verdachte en de medeverdachte deze sporen hebben achtergelaten in de woning van de aangever tijdens het plegen van de overval.
14. Het oordeel van het hof dat het DNA-spoor dat een match met de verdachte opleverde een daderspoor betreft acht ik daarmee, ook gelet op hetgeen door de verleiding is aangevoerd, niet onbegrijpelijk en voldoende toereikend gemotiveerd. Ik meen dan ook dat het hof voldoende heeft gerespondeerd op het hierover door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging. Daarbij merk ik op dat de motiveringsplicht van het hof niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [5] Aan het oordeel van het hof doet voorts niet af dat het hof in zijn bewijsoverweging heeft opgenomen dat de aangever heeft verklaard dat hij door één persoon is vastgebonden. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging ook de verklaring van de medeverdachte dat hij samen met een vriend, van wie het hof heeft vastgesteld dat dat de verdachte betreft, betrokken. Deze verklaringen sluiten elkaar wat mij betreft niet noodzakelijk uit.
15. Het middel faalt.

Het tweede middel

16. Met het tweede middel wordt opgekomen tegen de afwijzing door het hof van het voorwaardelijk verzoek tot het doen van nader onderzoek (naar de DNA-sporen op activiteitenniveau) omdat het hof daartoe geen noodzaak ziet en zich voldoende voorgelicht acht. Aangevoerd wordt dat de afwijzing van het verzoek onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is.
17. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het aanreiken van een concreet alternatief scenario geen voorwaarde is die de wet stelt als het gaat om het beoordelen van een verzoek, maar dat van belang is of het onderzoek noodzakelijk is voor de volledigheid van het onderzoek, terwijl het hof zich daarover niet uitlaat. Ook wordt gesteld dat de verdachte wel degelijk een concreet alternatief scenario naar voren heeft gebracht: het scenario dat hij niet aanwezig is geweest bij de overval en zijn DNA op andere wijze op het touw terecht is gekomen (geen daderspoor), en dat dit scenario later (na toewijzing van het verzoek) nog zou kunnen worden uitgewerkt.
18. In randnummer 8 is het verweer van de verdediging met betrekking tot het DNA-bewijs, waarvan het voorwaardelijk verzoek deel uitmaakte, weergegeven. Voor het lezersgemak herhaal ik hieronder, enkel, het verzoek zelf, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting bij het hof van 10 oktober 2023, alsmede de repliek en dupliek.
“Mijn voorwaardelijk verzoek, indien uw hof enige waarde toekent aan het mengprofiel, is om het NFI te bevragen of zij iets kunnen zeggen over de ouderdom van het spoor en over hoe dit spoor is ontstaan. In het dossier heb ik niet aangetroffen dat is vastgesteld dat alle drie de knopen daadwerkelijk zijn gelegd ten tijde van het knevelen van de [aangever ] . Dat is een aanname. Ook nergens blijkt uit waar knoop 3 gezeten moet hebben. Dit is een spoor waar we in de bewijsvoering niets mee kunnen.
(…)
De advocaat-generaal repliceert, zakelijk weergegeven:
De verdediging wil dat nadere vragen worden gesteld aan het NFI. Dit verzoek dient te worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. Wat mij betreft is de beantwoording van deze vragen niet noodzakelijk en dient het verzoek te worden afgewezen.
De raadsman dupliceert, zakelijk weergegeven:
Volgens de advocaat-generaal is de vraag hoe het DNA van cliënt op het touw terecht is gekomen niet relevant. Dat is juist de enige relevante vraag in deze zaak.”
19. In randnummer 6 zijn de bewijsoverwegingen van het hof weergegeven. Voor het lezersgemak herhaal ik hier, enkel, de motivering ten aanzien van de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek:
“Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Het hof overweegt dat ter terechtzitting van het hof geen concreet en verifieerbaar scenario naar voren is gebracht aangaande het aantreffen van het DNA van verdachte op het touw.
Een zinvol onderzoek op activiteitniveau vereist echter wel een concreet scenario waarbij frequentie, aard en tijdstip van het contact met het touw bekend is. Over ontbrekende informatie in een vaag scenario zal de deskundige doorgaans specifieke aannamen moeten doen, hetgeen in de regel leidt tot weinig robuuste conclusies en/of een geringe bewijskracht. Nu een concreet scenario ontbreekt acht het hof het laten uitvoeren van aanvullend onderzoek door het NFI niet noodzakelijk en wijst het voorwaardelijke verzoek van de verdediging af.”
20. Volgens de steller van het middel is door de verdediging (voorwaardelijk) verzocht om een DNA-onderzoek op activiteitenniveau. Dat is een erg welwillende interpretatie van hetgeen naar voren is gebracht (“(…) om het NFI te bevragen of zij iets kunnen zeggen over de ouderdom van het spoor en over hoe dit spoor is ontstaan”). DNA-sporen zelf geven geen uitsluitsel over hoe en wanneer zij zijn achtergelaten. Deskundigen kunnen wel onderzoek doen naar de vraag in hoeverre een bepaald sporenbeeld mag worden verwacht onder de veronderstelling (hypothese) dat een bepaalde persoon bepaalde specifieke handelingen heeft verricht. AG Aben heeft in zijn conclusie van 6 juni 2023 een uitgebreide en lezenswaardige beschouwing gewijd aan dit onderzoek van DNA op activiteitenniveau. [6] Om de toedracht van het delict te reconstrueren, moeten bij de evaluatie en interpretatie van de onderzoeksresultaten méér hypothesen over het ontstaan van de sporen in aanmerking worden genomen, aldus Aben, waarbij hij overigens wel erkent dat ook als de verdachte iedere betrokkenheid bij het delict en enige relatie tot het slachtoffer ontkent, hij in essentie een scenario presenteert. De deskundige doet géén uitspraken over de waarschijnlijkheid van de hypothesen (of de scenario’s) zelf. Een deskundige zal bij de evaluatie van een sporenbeeld twee (of meer) concurrerende hypothesen beoordelen op de vraag met welke mate van waarschijnlijkheid hij het sporenbeeld verwacht waar te nemen onder de ene hypothese ten opzichte van de mate van waarschijnlijkheid waarmee hij het sporenbeeld verwacht waar te nemen onder de andere hypothese. Vanwege het grote aantal variabelen dat invloed kan hebben en vanwege de daarmee gepaard gaande onzekerheden worden voor een deugdelijke evaluatie van hypothesen op activiteitenniveau aan die hypothesen in verband evenwel de nodige eisen gesteld, aldus nog steeds Aben. Op deze plek is vooral van belang dat de hypothesen plausibel [7] en specifiek [8] moeten zijn.
21. Het verzoek tot nader DNA-onderzoek waar door de verdediging voorwaardelijk om is verzocht, is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 lid 1 Sv om gebruik te maken van de in art. 315 lid 3 Sv omschreven bevoegdheid. Ingevolge art. 415 Sv zijn deze bepalingen ook in hoger beroep van toepassing. De maatstaf voor de beoordeling van het verzoek is het noodzakelijkheidscriterium. [9] Aan (de motivering van) een dergelijk verzoek mogen eisen worden gesteld. [10] Bij de beoordeling in cassatie van de afwijzing van het voorwaardelijke verzoek tot benoeming van een deskundige en het door hem laten verrichten van nader onderzoek gaat het om de vraag of die rechterlijke beslissing begrijpelijk is in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en de gronden waarop het is afgewezen (als communicerende vaten). [11]
22. Het staat de feitenrechter vrij om in zijn oordeel omtrent de noodzakelijkheid van nader onderzoek (ook) informatie die ziet op de zaak zelf te betrekken, met inbegrip van de plausibiliteit van de voorgestelde hypothesen en het overige bewijsmateriaal. Dat brengt mee dat indien de door de verdediging voorgestelde hypothesen onvoldoende plausibel en/of specifiek zijn, het hof kan oordelen dat het verzoek niet voldoet aan eisen die met het oog op een deugdelijke evaluatie op activiteitenniveau mogen worden gesteld en dat nader onderzoek bij die stand van zaken weinig zinvol is. [12]
23. Blijkens de bewijsmotivering heeft het hof ‘enige waarde’ toegekend aan het in het verzoek bedoelde mengprofiel, zodat de voorwaarde is ingetreden en het verzoek ter beoordeling voor lag. Gelet op het hiervoor overwogene acht ik de afwijzing van het verzoek tot het laten uitvoeren van nader onderzoek door het NFI niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof de mogelijke scenario’s van de verdediging al als onaannemelijk terzijde had geschoven (zie middel 1), het verzoek van de verdediging betrekkelijk ruim en weinig concreet is geformuleerd, alsmede de overwegingen van het hof over (kort gezegd) de zin van een onderzoek bij gebrek aan een concreet toetsbaar scenario, en daarbij horende informatie. Het hof heeft zich voorts, kennelijk, voldoende ingelicht geacht en nader onderzoek van het NFI ook gelet op de overige inhoud van het bewijsmateriaal niet noodzakelijk geacht. Ook dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
24. Het middel faalt.

Het derde middel

25. In het derde middel wordt geklaagd dat het hof ten onrechte dan wel op ontoereikende gronden het verweer dat het WOD-traject (waarin de [medeverdachte] verklaringen heeft afgelegd tegenover een informatie-inwinner) onrechtmatig is geweest, heeft verworpen. Blijkens de toelichting heeft de steller van het middel daarbij specifiek het verweer over de gestelde aantasting van de verklaringsvrijheid van [medeverdachte] op het oog.
26. De gestelde aantasting van de verklaringsvrijheid betreft hier niet de verklaringsvrijheid van de verdachte, maar van de [medeverdachte] . In zijn arrest van 8 november 2022 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Ook (…) geldt dat de verdachte ten aanzien van wie de bevoegdheid van het stelselmatig inwinnen van informatie heeft plaatsgevonden en die daarbij een verklaring heeft afgelegd, zich erop kan beroepen dat zijn verklaringsvrijheid is geschonden als gevolg van het optreden van de met de toepassing van die bevoegdheid belaste opsporingsambtenaren. Als het niet de verdachte is die door een verzuim bij de toepassing van de bevoegdheid van het stelselmatig inwinnen van informatie is getroffen, hoeft in de te berechten zaak in de regel geen rechtsgevolg te worden verbonden aan dat verzuim. Het gebruik van de betreffende verklaring is in zo’n geval ook niet in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, mits de bruikbaarheid voor het bewijs van de betreffende verklaring – in het bijzonder de betrouwbaarheid en accuraatheid daarvan – door de verdediging kan worden betwist en door de rechter kan worden onderzocht. Er is grond voor bewijsuitsluiting als vast komt te staan dat zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van de verklaring wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt. (Vgl., mede in verband met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde consultatierecht, HR 7 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2740, rechtsoverweging 3.3, en EHRM 8 maart 2022, nr. 41115/14 (Tonkov/België), overweging 65.)” [13]
27. Net als in de zaak van de medeverdachte heeft het hof in de zaak van de verdachte stilgestaan bij de rechtmatigheid van het WOD-traject in de zaak van de medeverdachte. Door de steller van het middel wordt slechts geklaagd over de verwerping van “het formele verweer, inhoudende dat het WOD-traject onrechtmatig is geweest”. Gelet op het hiervoor aangehaalde kader van de Hoge Raad, is dat – nu het niet de verdachte zelf is die door een eventueel verzuim zou worden getroffen – mijns inziens tevergeefs. [14] Waar het op aan komt is of de betreffende verklaring, in het bijzonder de betrouwbaarheid en accuraatheid daarvan, door de verdediging kan worden betwist en door de rechter kan worden onderzocht. Het hof heeft – in overeenstemming met wat hiervoor onder 26 is vooropgesteld – naar aanleiding van het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer onderzocht of de verklaring van de [medeverdachte] betrouwbaar is. Daarover klaagt het middel niet. Geheel ten overvloede merk ik daarom op dat het hof, in navolging van de rechtbank, heeft geoordeeld geen reden te hebben om te twijfelen aan de verklaringen van [medeverdachte] zoals die zijn vastgelegd in de door de informatie-inwinner ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en evenmin aanknopingspunten om aan te nemen dat de verklaringen van [medeverdachte] verkeerd zijn gehoord of verkeerd zijn opgeschreven. Daarbij heeft het hof, evenals de rechtbank, tevens in aanmerking genomen dat ook de verdediging van de verdachte de betrokken verbalisanten over het WOD-traject uitgebreid heeft kunnen ondervragen bij de rechter-commissaris en dat de afgelegde verklaringen op het niveau van de relevante bijzonderheden stroken met de informatie die door hen is opgenomen in de processen-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de WOD-contacten met verdachte en het WOD-traject. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen mijns inziens niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
28. Het middel faalt.

Slotsom

29. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
30. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Het arrest is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2023:9040.
2.Vgl. de conclusie van AG Aben 21 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:727 voor HR 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1064 (HR: 81 RO). Zie ook de conclusie AG Aben 6 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:555, voorafgaand aan HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303, randnr. 113-116 over “het probabilistische en holistische karakter van ‘redengevend’ bewijs.
3.Het NFI heeft geconcludeerd dat het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen in de bemonstering meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van de aangever en de verdachte, dan wanneer de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van de aangever en een onbekende persoon.
4.Ten aanzien van de bemonstering van de pyjama een bewijskracht van >1 miljard en ten aanzien van de bemonsteringen van het touw een bewijskracht van >1 miljoen (1x), >75 miljoen (1x) en >1 miljard (3x). In het bestreden arrest is dit op vergelijkbare wijze als noot 2 geformuleerd.
5.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.
6.Conclusie AG Aben 6 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:555, voorafgaand aan HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303, randnr. 71 e.v..
7.“[H]et heeft weinig tot geen nut om hypothesen te onderzoeken die voortkomen uit scenario’s die op zichzelf genomen onwaarschijnlijk zijn. De maximaal haalbare bewijskracht van DNA-onderzoek op activiteitenniveau biedt doorgaans onvoldoende compensatie voor zeer geringe plausibiliteit van de hypothese. Een op het eerste gezicht (zeer) onwaarschijnlijke hypothese wordt niet alsnog (zeer) waarschijnlijk vanwege de resultaten van DNA-onderzoek op activiteitenniveau. Van de voorgestelde hypothesen en scenario’s mag dus worden verlangd dat zij niet op voorhand onwaarschijnlijk zijn en dat zij in bepaalde mate steun vinden in het dossier.” Zie voornoemde conclusie van Aben, randnr. 79.
8.“[D]e hypothesen dienen een voldoende specifieke omschrijving van de verrichte handelingen te bevatten. Naarmate de omschrijving van de betwiste handelingen in de hypothesen meer globaal van aard is, zullen de onzekerheden in de uitgangsgegevens toenemen, zodat de deskundige meer aannames moet doen. De deskundige zal zijn conclusies in dat geval meer globaal moeten formuleren, tot op een punt waarop zij voor de waarheidsvinding weinig tot geen toegevoegde waarde meer hebben.” Zie voornoemde conclusie van Aben, randnr. 79.
9.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers.
10.De onderbouwing van het verzoek moet de strafrechter in staat stellen om de noodzaak te toetsen, moet voldoende specifiek zijn en moet argumenten inhouden waarom het van belang is dat nader onderzoek wordt ingesteld. Ook dienen de argumenten die aan het verzoek ten grondslag worden gelegd deugdelijk te zijn, Zie AG Aben in voornoemde conclusie, randnr. 237, onder verwijzing naar C.P.J. Scheele, ‘Het beoordelen van getuigenverzoeken’, Strafblad 2017/30, par. 2.1.
11.Zie onder meer HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers; HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72, NJ 2019/205 m.nt. Kooijmans; HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:609, NJ 2019/206 m.nt. Kooijmans.
12.Vgl. ook voornoemde conclusie van Aben, randnr. 235.
13.HR 8 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1591, NJ 2023/44 m.nt. Machielse, rov. 5.2.3.
14.Ten overvloede merk ik op dat ik in de conclusie die ik vandaag neem in de zaak van de [medeverdachte] , bij de bespreking van het tweede middel (dat opkomt tegen de verwerping van het rechtmatigheidsverweer in die zaak), tot de conclusie kom dat het oordeel van het hof dat het WOD-traject rechtmatig is geweest niet onjuist en evenmin onbegrijpelijk is.