Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
2 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 juni 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977. De verdachte was beschuldigd van poging tot gekwalificeerde diefstal, waarbij een woninginbraak plaatsvond. De feiten omvatten het inslaan van een raam en het breken van een balkondeur, met de intentie om de woning binnen te dringen. De verdediging voerde aan dat er een mismatch was tussen het DNA van de sporen die op de plaats delict waren aangetroffen en het DNA van de verdachte. Dit werd als een belangrijk bewijsstuk gepresenteerd in de cassatieprocedure.
De Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, heeft het beroep in cassatie op 2 juli 2019 verworpen. De advocaat van de verdachte, C.M. Peeperkorn, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet konden leiden tot cassatie, en dat er geen verdere motivering nodig was, aangezien de middelen niet leidden tot rechtsvragen die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.