ECLI:NL:HR:2022:1591

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
20/02013
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van dubbele doodslag tijdens schietpartij in café te Nijmegen met toepassing van stelselmatige informatie-inwinning en eigen waarneming van de rechter

In deze zaak gaat het om een schietpartij die plaatsvond op 9 mei 2016 in een café in Nijmegen, waarbij twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], om het leven kwamen. De verdachte, samen met zijn medeverdachte, wordt beschuldigd van medeplegen van dubbele doodslag. De Hoge Raad behandelt de cassatie van de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak draait om de toelaatbaarheid van bewijs dat is verkregen via stelselmatige informatie-inwinning, specifiek de 'Mr. Big'-methode, en de eigen waarneming van de rechter op camerabeelden. De Hoge Raad oordeelt dat de verklaringen van getuige A, de eigenaar van het café, bruikbaar zijn voor bewijs, ondanks de bezwaren van de verdediging over de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De Hoge Raad bevestigt dat de eigen waarneming van het hof, dat de verdachte een voorwerp in zijn hand had dat meer op een pistool leek dan op een mobiele telefoon, voor bewijs kan worden gebruikt. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte met het groene wapen op beide slachtoffers heeft geschoten, en dat de bewijsvoering van het hof toereikend is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die wordt verminderd van achttien naar zeventien jaren en zes maanden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02013
Datum8 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 juli 2020, nummer 21-002054-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 mei 2016 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk met meerdere vuurwapens, meerdere keren op/in/door het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
EN
hij op 9 mei 2016 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk met meerdere vuurwapens, meerdere keren op/in/door het lichaam van die [slachtoffer 2] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] , verbalisant, gesloten op 13 mei 2016, p. 674-676, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[getuige 1] vertelde gelijk dat er was geschoten in zijn café. (..) Hij vertelde dat hij die dag [het hof: maandag 9 mei 2016] om 12.00 uur het café had geopend. Kort nadat hij het café had geopend kwamen 3 Marokkaanse jongens zijn café binnen. (..) [getuige 1] vertelde dat kort na de komst van de drie Marokkaanse jongens, twee andere personen in zijn café kwamen. (..) De namen betroffen [verdachte] en diens broer [betrokkene 1] . (..) [getuige 1] vertelde dat hij weg wilde vluchten achter de bar, maar dat hij op dat moment van achteren werd vastgegrepen door één van de Marokkaanse jongens. Deze sloeg van achteren de armen om hem heen.
2. Een proces-verbaal van verhoor als getuige van [getuige 1] opgemaakt door [verbalisant 1] , verbalisant, gesloten op 9 mei 2016, p. 503-510, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Nadat ik knallen hoorde wilde ik mijzelf in veiligheid brengen. Ik kon nergens naartoe. Ik had mij omgedraaid om achter de bar richting de keuken weg te kunnen rennen. Op dat moment zag ik dat het broertje van [slachtoffer 1] mij van achter vastgreep. Hij gaf een soort van omhelzing van achteren. Hij sloeg zijn beide armen om mij heen. Hierdoor kon ik niet wegrennen. Ik voelde dat het broertje van [slachtoffer 1] onderwijl onderuit zakte. Ik hoorde knallen.
3. Een proces-verbaal van verhoor als verdachte van [getuige 1] , opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , verbalisanten, gesloten op 17 mei 2016, p. 319-330, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 2] had mij vastgehouden. Hij wilde ook gewoon vluchten. Hij wilde mij ervoor gooien.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3] , verbalisant, gesloten op 3 augustus 2016, p. 920-931, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Door het recherche en forensisch onderzoek en de gehoorde getuigen kan worden aangenomen dat (..) deze gebeurtenissen plaatsvonden in Café [A] , [a-straat 2] te Nijmegen op 9 mei 2016. (..) Ik heb door mijn ervaringen en bevindingen tijdens het tactische onderzoek van TGO Chili alle personen die op de bewakingsbeelden staan kunnen identificeren: dodelijk slachtoffer [slachtoffer 1] ( [geboortedatum] 1982), dodelijk slachtoffer [slachtoffer 2] ( [geboortedatum] 1983), [getuige 1] , [getuige 2] , [verdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Uit de bestanden hierboven omschreven blijkt dat [getuige 1] als eerste in zijn café in beeld komt. Daarna volgt [betrokkene 2] . Na enige tijd komt eerst [getuige 2] binnen, loopt na korte tijd weer naar buiten waarna [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [getuige 2] binnen komen. [getuige 1] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] nemen plaats aan de tweede ronde tafel 2. Daarna komen [verdachte] en [betrokkene 1] binnen. (..)
00.09: [slachtoffer 1] staat op van de tafel. (..)
00.11: [verdachte] komt vanuit de richting van de hoofdingang het café binnen gelopen in de richting van de tweede ronde tafel gevolgd door [betrokkene 1] . (..)
00.17: [verdachte] staat stil bij de tweede ronde tafel, gebaart met zijn handen en spreekt kennelijk de personen die om de tafel zitten aan. (..)
00.23: [slachtoffer 1] en [verdachte] lopen al pratend richting hoofdingang café. (..)
02.08: [slachtoffer 1] en [verdachte] komen terug en lopen naar de tafel (..)
2.45
[slachtoffer 1] begint heftiger te gebaren. (..)
04:54: [slachtoffer 1] keert zich rechts om richting [verdachte] en wijst [verdachte] met zijn rechterwijsvinger aan. (..)
05.05: [slachtoffer 1] lijkt erg boos te zijn en richt zijn aandacht al heftig gebarend op [verdachte] . (..)
05.24: [betrokkene 1] komt in beeld, heeft een voorwerp dat sterk lijkt op een vuurwapen/pistool in zijn rechterhand en richt op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . (..)
05.25: [betrokkene 1] is geheel in beeld en richt op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . (...) [slachtoffer 1] kijkt naar [betrokkene 1] die een vuurwapen op hem richt.
05.26: [betrokkene 1] schiet. (..)
05.27: [slachtoffer 1] reikt met zijn rechterhand naar zijn broeksband en trekt met zijn linkerhand zijn shirt omhoog. (..) [betrokkene 1] schiet. (..) [slachtoffer 1] schokt en draait voor hem naar rechts. (..) [betrokkene 1] is uit beeld, er is alleen een vermoedelijk pistool te zien. Eén schot gaat af. Een gordijn voor de ramen die zicht geven op het toegangspad van het winkelcentrum springt op.
05.32: [betrokkene 1] (...) richt voor zich uit iets naar beneden.
05.33: [betrokkene 1] draait iets naar links richting bar.
05.33: [betrokkene 1] (...) richt richting bar.
05.34: [betrokkene 1] haalt vermoedelijk een paar keer de trekker over, maar het pistool lijkt te weigeren. (..)
05.35: [betrokkene 1] loopt rechtdoor met gestrekte armen. [getuige 2] rent langs de ramen van het café het winkelcentrum uit. (..)
05.44: [betrokkene 1] draait om zijn as en rent weg richting uitgang café.
05.45: [betrokkene 2] doet zijn rugzak om en loopt achter [betrokkene 1] aan richting uitgang. (..)
05.51: Op de beelden is te zien dat [verdachte] in zowel zijn linkerhand als in zijn rechterhand een zwart langwerpig voorwerp met zich draagt. Het voorwerp in zijn linkerhand heeft de vorm van een pistool. (..)
06.05: [verdachte] loopt richting uitgang en verdwijnt uit beeld. (..)
06.15: [getuige 1] komt links weer in beeld gelopen en loopt richting uitgang.
5. De eigen waarneming van het hof in raadkamer op 26 mei 2020 dat op de beelden van de bewakingscamera die zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2016, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 920-931, bij 05.51 is te zien dat [verdachte] in zijn linkerhand een voorwerp draagt dat veel meer lijkt op een pistool dan op een mobiele telefoon.
6. Het rapport NFI, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, gesloten op 18 mei 2016, p. 1947-1962, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij sectie werden als gevolg van bij leven opgelopen schotverwondingen multipele huidperforaties gezien. Het exacte aantal is niet goed aan te geven wegens overlap van letsels en wegens inwendige schade aan ondergelegen botdelen met daarbij beschadigingen aan de huid en weke delen, het waren er meer dan 20.
[slachtoffer 1] , 34 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwoningen).
7. Het rapport NFI, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, gesloten op 18 mei 2016, p. 2000-2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij sectie werden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) 15 perforaties waargenomen, alle met veel begeleidende bloeduitstortingen. Er waren twee projectielen in het lichaam. (..) [slachtoffer 2] , 32 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) op het lichaam.
8. Aan deze aanvulling is gehecht een door de politie opgesteld schriftelijk bescheid in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, Sv inhoudende een overzicht van op de plaats delict aangetroffen hulzen en projectielen en de locatie waar zij in het café zijn aangetroffen, waarin de hulzen en projectielen van het kaliber 9mm Parabellum, het kaliber 7.62mm Tokarev betreffende een cluster van vier hulzen en het kaliber 7.62mm Tokarev betreffende een cluster van acht hulzen (mede) in kleur zijn weergegeven met respectievelijk geel, blauw en groen.
9. Het NFI rapport, opgemaakt door W. Kerkhoff, NFI-deskundige, gesloten op 1 november 2016, p. 2248-2261, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de tweeëntwintig hulzen zijn verschoten met drie verschillende vuurwapens. (..)
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen de twaalf hulzen [AAHX8672NL, -75NL, AAIP6085NL, -89NL, AAJA3803NL, -08NL, -12NL, -23NL, -25NL en -27NL t/m -29NL], kaliber 7,62mm Tokarev, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen;
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Acht hulzen [AAHX8672NL, -75NL, AAIP6085NL, -89NL, AAJA3812NL en -27NL t/m -29NL]
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
Vier hulzen [AAJA3803NL, -08NL, -23NL en -25NL]
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
Gezien de vraagstelling, de resultaten van het vooronderzoek en de resultaten van het voorgaande vergelijkend onderzoek zijn voor elk van de verschillende groepen hulzen [AAHX8672NL, -75NL, AAIP6085NL, -89NL, AAJA3812NL en -27NL t/m -29NL] en [AAJA3803NL, -08NL, -23NL en -25NL] de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De twee groepen hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen;
Hypothese 4: De twee groepen hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 4 waar is, dan wanneer hypothese 3 waar is.
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen de tien hulzen [AAIP6086NL, -93NL t/m -96NL, AAJA3805NL t/m -07NL, -10NL en -14NL], kaliber 9mm Parabellum, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 5: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen;
Hypothese 6: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 5 waar is, dan wanneer hypothese 6 waar is.
Patronen
Voor de verschillende patroon/hulzenparen die te combineren zijn binnen de twee patronen [AAIP6087NL en -88NL] en de tien hulzen [AAIP6086NL, -93NL t/m -96NL, AAJA3805NL t/m -07NL, -10NL en -14NL], kaliber 9mm Parabellum, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 7: Er is een poging gedaan de patronen te verschieten uit hetzelfde vuurwapen waaruit de hulzen verschoten zijn;
Hypothese 8: Er is een poging gedaan de patronen te verschieten uit een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend patroon/hulsonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 7 waar is, dan wanneer hypothese 8 waar is.
10. Het NFI rapport, opgemaakt door W. Kerkhoff, NFI-deskundige, gesloten op 24 mei 2017, p. 2271-2288, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De kogels en manteldelen die het beste passen bij het kaliber 7,62mm Tokarev en die sporen hebben van een loop zijn onder te verdelen in stukken met grove en stukken met fijne kraslijnen. (..)
Op grond van het kaliber (9mm Parabellum) passen de kogels en kogeldelen [AAHX8673NL, AAIP6092NL, AAIT3990NL, AAJA3818NL, AAJA3819NL, AAJA3820NL, AAJA3822NL, AAJA3826NL, AAJQ4351NL en AAJQ4352NL] bij de hulzen [AAIP6086NL, AAIP6093NL, AAIP6094NL, AAIP6095NL, AAIP6096NL, AAJA3805NL, AAJA3806NL, AAJA3807NL, AAJA3810NL en AAJA3814NL].
Op grond van de massa's en de uiterlijke kenmerken zijn de 7,62mm Tokarev kogels en kogeldelen met grove sporen [AAIE9473NL, AAIP6077NL, AAJA3788NL, AAJA3798NL, AAJA3815NL, AAJQ4358NL, AAJQ4359NL en AAJQ4360NL] (..) De kogels en kogeldelen met fijne sporen zijn [AAJQ4356NL, AAJA3821NL en AAIT3977NL].
(...)
De kogels en kogeldelen [AAIE9473NL, AAIP6077NL, AAJA3788NL, AAJA3798NL, AAJA3815NL, AAJQ4358NL, AAJQ4359NL en AAJQ4360NL] passen dan bij het cluster van acht hulzen [AAHX8672NL, AAHX8675NL, AAIP6085NL, AAIP6089NL, AAJA3812NL, AAJA3827NL AAJA3828NL en AAJA3829NL]. De kogels en kogeldelen [AAJQ4356NL, AAIT3977NL en AAJA3821NL] passen dan bij het cluster van vier hulzen [AAJA3803NL, AAJA3808NL, AAJA3823NL en AAJA3825NL].
11. Schriftelijke bescheiden bij het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 15] , gesloten op 23 maart 2017, p. 1986-1989, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als antwoorden van de forensisch radioloog prof. dr. P.A.M. Hofman op aanvullende vragen:
Slachtoffer AAIE6020NL [het hof: [slachtoffer 1] ]. (..) In totaal zijn er dus zes doorschoten. (..) Er zijn minimaal zes doorschoten en er zijn minimaal zes trajecten naar een projectiel.
Bij [slachtoffer 1] is vastgesteld dat vier trajecten vanuit een huidletsel naar een projectiel of een deel van een projectiel gaan: C1-P8/P9, D-P8/P9, E-P5 en J-P2.
Slachtoffer AAIP6119NL [het hof: [slachtoffer 2] ]. (..) Op de vraag of op basis van de trajecten aangegeven kan worden hoeveel schoten/projectielen er zijn afgevuurd op het lichaam kan geen exact antwoord gegeven worden, maar het zijn er minimaal 8.
Bij [slachtoffer 2] verloopt vanuit huidletsel A een traject door de weke delen van de kuit naar traject B.
12. Het Maastricht UMC+-rapport, opgemaakt door I.I.H. Haest LL.M en prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog, gesloten op 12 september 2016, p. 2019-2031, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Naam overledene: [slachtoffer 2] . (..) Er worden acht trajecten gezien.
13. Het NFI-rapport, tweede aanvullend schotrestenonderzoek, opgesteld door R.C. Roepnarain, NFI-deskundige, gesloten op 14 juli 2017, p. 2404-2461, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Sporen van een voorwerp - wijzend op een indirect schot - zijn rond de beschadigingen in de kleding van de slachtoffers niet aangetroffen. Het niet aantreffen van dergelijke sporen sluit echter niet uit dat de schoten indirect waren. (..) Bij elk van de slachtoffers zijn de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker wanneer minimaal één van de schoten een schootafstand tussen 10 en 100 centimeter betreft, dan wanneer deze groter dan 100 centimeter of kleiner is dan 10 centimeter. (..)
Slachtoffer [slachtoffer 2] (..) In het poloshirt van het slachtoffer zijn zeven beschadigingen aangetroffen. (...) Beschadigingen 1, 2 en 3 bevinden zich aan de voorkant van het poloshirt. Beschadigingen 4, 5, 6 en 7 bevinden zich aan de achterkant van het poloshirt.
Hypothese B1: de beschadiging is een inschotbeschadiging.
Hypothese B2: de beschadiging is een uitschotbeschadiging. (..) Met betrekking tot de aard van de beschadigingen in het poloshirt zijn de volgende conclusies getrokken. (..)
Beschadiging 4: (..) De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese B1 waar is dan wanneer hypothese B2 waar is.
Beschadiging 5: (..) De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese B1 waar is dan wanneer hypothese B2 waar is.
Beschadiging 6: (..) De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese B1 waar is dan wanneer hypothese B2 waar is.
Beschadiging 7: (..) De bevindingen van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese B1 waar is dan wanneer hypothese B2 waar is.
In de broek van het slachtoffer zijn vier beschadigingen aangetroffen.
Beschadiging 1 bevindt zich in de voorzijde van de broek. Beschadiging 2, 3 en 4 bevinden zich in de achterzijde van de broek
Met betrekking tot de aard van de beschadigingen in de broek [AAIP6076NL en AAIB8618NL] zijn de volgende conclusies getrokken:
Beschadiging 1: (...) De bevindingen van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese B2 waar is dan wanneer hypothese B1 waar is.
Beschadiging 2: (...) De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese B1 waar is, dan wanneer hypothese B2 waar is.
Beschadiging 3: (...) De bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese B1 waar is, dan wanneer hypothese B2 waar is.
Beschadiging 4: (...) De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese B1 waar is, dan wanneer hypothese B2 waar is.
Bij [slachtoffer 1] is bij zes van de in totaal negentien beschadigingen van de kleding geconstateerd dat dit waarschijnlijk een inschot is (p. 2450).
14. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , verbalisanten, gesloten op 18 mei 2016, p. 246-261, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik trok toen mijn wapen en zette een stap in de richting van [slachtoffer 1] [het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ] en ik richtte op [slachtoffer 1] . (..) Ik haalde de trekker meerdere malen over maar mijn wapen haperde. Hij deed niets. (..) Ik denk dat ik 3-4 keer op [slachtoffer 1] heb geschoten (..) Ik zag die broer bij X. (..) Ik heb vervolgens mijn wapen in de richting van de broer gericht. (..) Dat kan 4 keer geweest zijn, dat kan 6 keer geweest zijn. (..) Ik heb mijn wapen neergelegd of laten vallen. (..) Ik zag dat het wapen van [slachtoffer 1] op de grond lag. (..) Ik pakte het wapen van [slachtoffer 1] en ik schoot op hem. (..) Op zijn bovenlichaam, hoofd, gezicht. (..) Ik stond zeg maar naast [slachtoffer 1] , met mijn voeten ter hoogte van zijn heupen. En ik schoot schuin naar beneden op zijn lichaam en hoofd. (..) Daarna draaide ik mij weer naar de broer van [slachtoffer 1] . (...) 2 stappen. Ze lagen echt vlakbij elkaar. (...) Ja ik ben naar die broer toegelopen. (..) Ik zag dat hij op zijn buik lag. (..) Ik heb 2 of 3 keer op hem geschoten. (..) Ik mikte op zijn rug (..) De hele schietpartij heeft misschien 15 seconden geduurd. (..) Toen ik de eerste keer op de broer van [slachtoffer 1] schoot stond [getuige 1] achter de bar. Het leek er toen op alsof [getuige 1] wilde vluchten en dat de broer van [slachtoffer 1] hem ( [getuige 1] ) tegen wilde houden of zo. (..)
Ik heb de drie wapens later in het kanaal gegooid.
15. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , verbalisanten, gesloten op 11 mei 2016, p. 124-129, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op mijn handen en naar mijn trainingsjas gekeken of er bloed op zat. Ik zag dat er op de jas ook bloed zat. Ik heb de jas uitgetrokken en richting de struiken en de rotsblokken onder het viaduct gegooid. (..)
Onderweg naar Den Bosch heeft mijn broer zijn broek weggegooid omdat er bloed op zat. Ik had nog sportkleding bij me en hij heeft een trainingsbroek van mij aangetrokken.
16. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof op 26 mei 2020, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat ik op het moment van aanhouding een andere broek droeg dan op de beelden uit het café is te zien. Ik was in Den Bosch en wilde naar mr. Kuijpers. Hij was nog niet op kantoor. Ik moest toen wachten en heb een andere broek gekocht, omdat ik mij vies voelde. De oude broek heb ik ergens achtergelaten of weggegooid in Den Bosch.
17. Het Maastricht UMC+-rapport, opgesteld door I.I.H. Haest LL.M en prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog, gesloten op 10 mei 2016, p. 1967-1985, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam overledene: [slachtoffer 1] (...)
Traject E-P5. (..) Vanuit huidletsel E op de linkerwang is een traject te volgen door het aangezicht, door de schedelbasis en door de rechter frontaalkwab (voorhoofdkwab) naar de metaal dense structuur P5. De metaal dense structuur P6 is zeer waarschijnlijk ook een fragment van hetzelfde projectiel en in het verloop van het traject worden meerdere kleine metaal dense structuren gezien. Het traject verloopt van voor naar achter, van links naar rechts en hoofdwaarts. (..)
Er is een fractuur van het rechter os pariëtale (wandbeen) waarbij een deel van het bot los ligt en iets is verplaatst naar de buitenzijde van de schedel (foto 5 en foto 6). Hoog op het schedeldak is er een fractuur met een los botfragment in het brein. (..) Foto 5: dwarsdoorsnede door de schedel met een fractuur van het os pariëtale (wandbeen) (witte pijl), metaal dense structuur P5 (rode pijl) en lucht rondom het brein (blauwe pijl).
18. Het NFI-rapport, opgemaakt door W. Kerkhoff, NFI-deskundige, gesloten op 24 mei 2017, p. 2271-2288, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
SIN AAJQ4356NL: munitie, manteldeeltjes uit harde hersenvlies, fotobordje 6.
19. Het Maastricht UMC+-rapport, opgesteld door I.I.H. Haest LL.M. en prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog, gesloten op 12 september 2016, p. 2019-2031, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Naam overledene: [slachtoffer 2] (...)
Traject O-G. Vanuit huidletsel O op de onderrug is een traject te vervolgen door het heiligbeen en door het kleine bekken naar huidletsel G in de rechter onderhuid. Het traject verloopt zeer waarschijnlijk van O naar G, van achteren naar voren, iets van links naar rechts en iets voetwaarts.
20. Een proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 12] , [verbalisant 8] en [verbalisant 13] , verbalisanten, gesloten op 17 juni 2016, p. 1737-1747, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Door ons werd onderzoek verricht aan het stoffelijk overschot van slachtoffer 2 [ [slachtoffer 2] ]. (..)
Aan de binnenkant van de korte spijkerbroek hing, aan de broeksband aan de rechterkant, een metaalkleurig zakmes. Rechts van dit zakmes lag aan de binnenkant van de korte spijkerbroek een vervormd projectiel. Aan de onderkant van het zakmes, aan de aldaar gepositioneerde schroefjes, was schade zichtbaar. Het mes en het vervormde projectiel werden veiliggesteld:
SIN AAIP6077NL: kogelpunt onder slachtoffer 2.
21. Het DNalysis-rapport, opgemaakt door P.J. Herbergs, forensisch DNA-deskundige, gesloten op 5 juli 2016, p. 2239-2245, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Huls (AAJA3808NL#01): (..) De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. (..) Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1]
Huls (AAJA3803NL#01): De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. (..) Het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] .
Huls (AAJA3823NL#01): De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. (..) Het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] .
Huls (AAJA3825NL#01): (..) [slachtoffer 1] is niet uitgesloten als donor.
22. Het NFI-rapport, opgemaakt door A.G.M. van Gorp, NFI-deskundige, gesloten op 9 mei 2017, p. 2336-2339, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
SIN AAIT3977NL#01: leverweefsel, spierweefsel en bloed (type celmateriaal). Het DNA-profiel is van een man en kan afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] met een matchkans DNA-profiel die kleiner is dan 1 op 1 miljard.
23. Een proces-verbaal gerechtelijke sectie, opgemaakt door [verbalisant 8] , verbalisant, gesloten op 19 mei 2016, p. 1934-1936, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Overledene: [slachtoffer 1] , 07-04-1982 (..)
SIN AAJQ4358NL
Object Munitie (Kogelpunt)
Aantal/eenheid 1
Land Nederland
Bijzonderheden Uit rug, fotobord 4
(..)
SIN AAJQ4360NL
Object Munitie (Kogelpunt)
Aantal/eenheid : 1
Land: Nederland
Bijzonderheden Uit linker elleboog, fotobord 2
(..)
SIN : AAJQ4359NL
Object Munitie
Aantal/eenheid : 1 St
Land : Nederland
Bijzonderheden : Mantel deeltje binnenzijde onderlip, fotobord 3.
24. Een proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , [verbalisant 11] , [verbalisant 8] , [verbalisant 12] en [verbalisant 13] , verbalisanten, gesloten op 11 september 2016, p. 1606-1642, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 12] , zag in de zitruimte van het café op de vloer, bij fotobord 43, een klantenpas van Basic-Fit liggen.
25. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank op 19, 20, 21 en 27 februari 2018, inhoudende de verklaring van verdachte, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik heb mijn telefoon opgeraapt waar het basic fit pasje op de grond ligt. (p. 9)
26. Een proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [verdachte] , opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , verbalisanten, gesloten op 11 mei 2016, p. 124-129, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik zag dat mijn broer met twee handen zijn wapen richtte. Volgens mij op [slachtoffer 1] . Ik ben toen weggedoken in de richting van een van de vierkante tafels.
(...)
V. “Op een gegeven moment hield het schieten op...”.
27. Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 12] en [verbalisant 8] , verbalisanten, gesloten op 30 oktober 2019, p. 1-7, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het projectiel, gemarkeerd met het fotobord 91, werd veiliggesteld: SIN AAIT3977NL. (..) Het slachtoffer [slachtoffer 2] lag met zijn bovenlichaam op de kogel met SIN AAIT3977NL. Gedurende het onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer konden wij, zonder het slachtoffer te draaien, deze kogel dus niet waarnemen. De locatie waar de kogel met SIN AAIT3977NL werd aangetroffen werd pas zichtbaar nadat het lichaam over zijn rechterzijde op de lijkenzak was gedraaid en na het veiligstellen van het voorpand van het groene T-shirt. (..) Op de tweede dag, tijdens het vervolgonderzoek in de bar en keuken is deze kogel door ons waargenomen en veiliggesteld. (..) De positie waar de kogel met SIN AAIT3977NL en de vloermat door ons werden aangetroffen op dag 2 is niet de oorspronkelijke positie van beide. De kogel met SIN AAIT3977 bevond zich oorspronkelijk in de onderste beschadiging van de vloermat onder het bovenlichaam van het slachtoffer [slachtoffer 2] . (..) Het projectiel lag op de overgang tussen de tegelvloer en een in de vloer gemonteerde houten plaat. Op deze houten plaat lag een stoffen vloermat. De gaten in de vloermat en de beschadigingen in de houten plaat zijn vermoedelijk veroorzaakt door projectielen. (..)
In foto 5 en foto 6 is door middel van photoshop een groene cirkel aangebracht. Deze geeft de plaats aan van een beschadiging in het voorpand van het groene T-shirt. (..)
Kijkend naar de onderste beschadiging in de houten plaat, het onderste gat in de vloermat met hierin de kogel met SIN AAIT3977NL en de genoemde beschadiging in het groene T-shirt ten opzichte van de middels photoshop aangebrachte groene tegellijnen is het aannemelijk dat deze oorspronkelijk op elkaar hebben gelegen.
28. Het NFI-rapport, opgemaakt door P.J.M. Pauw-Vugts, NFI-deskundige, gesloten op 17 januari 2020, p. 1-7, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Voor het manteldeel (AAJQ4356NL) en de kogels LVKH 86610A en 8610B zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: het manteldeel behoort tot Cluster C, passend bij het blauwe wapen (7,62 mm Tokarev met fijne sporen, LVKH 8610B)
Hypothese 2: het manteldeel behoort tot cluster B, passend bij het groene wapen (7,62 mm Tokarev met grove sporen, LVKH 8610A)
De resultaten van het vergelijkend kogelonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
29. Een proces-verbaal, opgemaakt door A-2244, verbalisant, gesloten op 12 juli 2016, p. 908-911, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
In het kader van het onderzoek Chili tegen de verdachte [getuige 1] (..) kreeg ik, A-2244, van ons begeleidingsteam de navolgende opdrachten: maak contact met verdachte [getuige 1] en win informatie in over de dodelijke schietpartij welke plaatsvond op 9 mei 2016 in café [A] te Nijmegen en probeer te achterhalen waar eventuele wapens of andere goederen door verdachte [getuige 1] of anderen zijn verborgen of gedumpt (..). Op dinsdag 12 juli 2016 had ik omstreeks 16.00 uur contact met verdachte [getuige 1] . (..) Hierna wandel ik met [getuige 1] de straat verder in. Hij vraagt me wat ik juist wil weten. (..) Ik zeg hem dat wij gewoon willen weten wat er juist in zijn café is gebeurd om zo het risico voor ons te kunnen bepalen. (..) [getuige 1] vertelt dat hierop de oudste broer [betrokkene 1] onmiddellijk een vuurwapen heeft getrokken en een paar keer heeft gevuurd op [slachtoffer 1] . (..) [getuige 1] zegt dat [slachtoffer 1] dan is neergevallen en dat hijzelf hierna werd vastgegrepen door [slachtoffer 2] in een omarmende positie. (..) [getuige 1] vertelt dat de jongste broer [verdachte] daarna [slachtoffer 2] heeft neergeknald. Hij geeft aan dat er veelvuldig gevuurd werd en dat hij enorm bang was. (..) Hij herhaalt dat de broertjes [verdachte en betrokkene 1] elk een van de Marokkaanse jongens heeft neergeschoten (...) Het bovenstaande gesprek wordt volledig in het Nederlands gevoerd met [getuige 1] en wordt herhaald in de Franse taal voor A-2245.”
2.3
Aan de aanvulling op het verkort arrest is gehecht het volgende als bewijsmiddel 8 gebruikte overzicht van hulzen en projectielen:
2.4
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:

Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman onder meer – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat op basis van de resultaten van het forensisch-technisch onderzoek, de camerabeelden en de afgelegde verklaringen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op enig moment een wapen heeft gehad en daarmee heeft geschoten.
De raadsman heeft daarbij een alternatief scenario geschetst. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat het wapen van [slachtoffer 1] , dat door medeverdachte [betrokkene 1] is afgepakt, het ‘blauwe’ wapen is geweest. Het is aannemelijker dat [slachtoffer 1] het ‘groene’ wapen had en dat [betrokkene 1] dat wapen heeft afgepakt. De conclusie moet dan zijn dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 2] met het ‘blauwe’ wapen heeft geschoten. Het aantreffen van een ‘blauwe’ kogel (AAIT3977NL) onder het lichaam van [slachtoffer 2] doet daar niet aan af, omdat de plaats delict naderhand is verstoord en deze kogel daar later terecht kan zijn gekomen. In het door de verdediging geschetste scenario kan verdachte niet één van de schutters zijn geweest en dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Op 9 mei 2016 omstreeks 12.30 uur heeft er een schietpartij plaatsgevonden in café [A] in Nijmegen. Bij die schietpartij zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven gekomen. Onderzoek aan hun lichamen heeft uitgewezen dat zij zijn overleden als gevolg van schotverwondingen.
Op 9 mei 2016 omstreeks 12.20 uur waren in café [A] de latere slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] al aanwezig toen verdachte en zijn broer, medeverdachte [betrokkene 1] , in het café verschenen. Op dat moment waren er nog drie andere personen in het café aanwezig, te weten de getuigen [getuige 1] , de eigenaar van het café, [getuige 2] , een neef van de latere slachtoffers, en [betrokkene 2] .
Op basis van verklaringen en de veiliggestelde beelden van een beveiligingscamera van het café heeft het hof vastgesteld dat [slachtoffer 1] in gesprek ging met verdachte. Dit gesprek verplaatste zich voor enige minuten naar buiten het café en werd vervolgens weer in het café voortgezet, waarbij op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] druk gebarend communiceert richting verdachte. Op enig moment – op de camerabeelden bij stand 12.30.13 – is te zien dat medeverdachte [betrokkene 1] in beeld komt met in zijn handen een (op een) pistool (gelijkend voorwerp) dat hij richt op [slachtoffer 1] . Vervolgens is te zien dat [betrokkene 1] meerdere malen schiet en dat [slachtoffer 1] naar zijn broeksband grijpt en schuin naar achteren beweegt. Dan verdwijnt iedereen uit beeld.
Uit een bewegend gordijn en een door het beeld vliegende huls is af te leiden dat er ook daarna wordt geschoten, maar op de beelden is niet meer te zien door wie. Seconden later is [betrokkene 1] nogmaals met een wapen te zien. Als hij opnieuw wil schieten lijkt dat wapen te haperen. Het wapen nog steeds voor zich houdend loopt [betrokkene 1] verder het café in. [getuige 2] en, even later, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verlaten enkele momenten later het café. Vervolgens verlaten ook verdachte en [getuige 1] het café, waarbij te zien is dat verdachte vlak daarvóór een donker voorwerp in zijn hand houdt.
De schietpartij heeft ongeveer vijftien seconden geduurd.
Uit het forensisch-technisch onderzoek komt naar voren dat er 22 keer is geschoten met drie verschillende wapens, waarvan twee met hetzelfde kaliber. Deze wapens zijn niet gevonden. De aangetroffen munitie kan worden ingedeeld in drie clusters, die tijdens het forensisch-technisch onderzoek een kleurcode hebben gekregen. In het café zijn 22 hulzen gevonden: tien hulzen van het kaliber 9 mm Parabellum, behorende bij het ‘gele’ wapen, en twaalf hulzen van het kaliber 7.62 mm Tokarev, waarvan acht met grove sporen, behorende bij het ‘groene’ wapen, en vier met fijne sporen, behorende bij het ‘blauwe’ wapen. Daarnaast zijn er twee patronen van het kaliber 9 mm aangetroffen, passend bij het ‘gele’ wapen. Het hof zal deze kleurcodes hierna ook hanteren.
Bij onderzoek aan de lichamen inclusief radiologisch onderzoek zijn bij [slachtoffer 1] (de trajecten van) zes doorschoten en zes projectielen – kogels of kogeldelen – in het lichaam vastgesteld. Bij [slachtoffer 2] zijn (de trajecten van) zes doorschoten en twee projectielen in het lichaam vastgesteld. Er zijn bij [slachtoffer 1] tien inschoten in de kleding of direct in de huid vastgesteld en bij [slachtoffer 2] in totaal acht. Schotrestenonderzoek heeft bij geen van de beschadigingen concrete aanwijzingen gevonden voor indirecte schoten. Bij elk van de slachtoffers zijn de bevindingen waarschijnlijker als bij minimaal één van de schoten sprake is van een schootsafstand tussen 10 en 100 cm dan als die afstand groter is dan 100 cm of kleiner dan 10 cm.
Naast de twee slachtoffers is niemand anders in het café door een kogel(deel) geraakt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte een van de schutters is geweest.
Medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij met zijn eigen wapen, een kaliber 9 mm, heeft geschoten op beide slachtoffers tot het moment dat zijn wapen tweemaal haperde. Toen zijn eigen wapen niet meer functioneerde heeft hij het wapen van [slachtoffer 1] van de grond opgepakt. Vervolgens heeft hij hiermee eerst op [slachtoffer 1] en daarna op [slachtoffer 2] geschoten. Hij stond ter hoogte van de heupen van [slachtoffer 1] die op zijn rug op de grond lag. Op de vraag waar hij op schoot heeft hij geantwoord: ‘Op zijn bovenlichaam, hoofd, gezicht’. Op de vraag waar hij op mikte toen hij met het van [slachtoffer 1] afgepakte wapen op [slachtoffer 2] , die toen op zijn buik lag, heeft geschoten heeft medeverdachte [betrokkene 1] geantwoord: ‘Ik mikte op zijn rug’.
Deze handelswijze past bij de aanwijzingen dat [slachtoffer 1] ten minste eenmaal binnen een afstand van 100 cm is beschoten en bij de bevindingen van het forensisch-radiologisch onderzoek voor wat betreft het traject E-P5 naar het kogeldeel met SIN AAJQ4356NL in het lichaam van [slachtoffer 1] . Dit traject loopt van voren naar achteren, van links naar rechts en van onderen naar boven (hoofdwaarts), vanaf het inschot in de linkerwang (E) naar het aangetroffen projectiel tegen het schedeldak (P5). Volgens aanvullend onderzoek van het NFI aan kogeldeel AAJQ4356NL zijn de bevindingen van dat onderzoek veel waarschijnlijker als dit kogeldeel is verschoten met het blauwe wapen dan als het is verschoten met het groene wapen.
Uit de bemonsteringen van drie van de vier bij het blauwe wapen passende hulzen is een DNA-profiel bepaald dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] (met een matchkans die kleiner is dan 1 op 1 miljard). Uit de bemonstering van de vierde huls (SIN AAJA3825NL) is een onvolledig DNA-mengprofiel bepaald, waarbij [slachtoffer 1] niet kan worden uitgesloten als donor. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer 1] het blauwe wapen heeft geladen en dus ook op enig moment in handen moet hebben gehad.
De twee in het lichaam van [slachtoffer 2] aangetroffen projectielen zijn afkomstig uit het gele wapen. Eén van de doorschottrajecten loopt van achteren naar voren en iets voetwaarts, van letsel O links in de onderrug naar letsel G in het bekken rechts. Dat traject is te linken aan een kogel uit het groene wapen (SIN AAIP6077NL).
Onder het lichaam van [slachtoffer 2] is een blauwe kogel veiliggesteld (K91 met SIN AAIT3977NL). Bij DNA-onderzoek is een profiel bepaald dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft RNA-onderzoek de aanwezigheid van bloed, lever- en spierweefsel in deze bemonstering aangetoond.
Hoewel deze kogel pas op 10 mei 2016 is aangetroffen en de plaats delict op dat moment in enige mate verstoord kan zijn geweest – na de schietpartij heeft een aantal personen de plaats delict betreden – gaat het hof ervan uit dat deze kogel een doorschot betreft. Uit een aanvullend proces-verbaal van de forensische opsporing van 30 oktober 2019 kan worden afgeleid dat de kogel bij het verplaatsen van het stoffelijk overschot is verplaatst en dat hij zich oorspronkelijk op de plaats van de beschadiging in de vloermat en het daaronder liggende houten vloerdeel onder het bovenlichaam van het slachtoffer bevond. Bovendien past één van de drie (uitschot)beschadigingen aan de voorzijde van het poloshirt van [slachtoffer 2] – uitgaande van de positie waarin diens lichaam is aangetroffen – bij de beschadiging in de vloermat en het daaronder liggende houten vloerdeel, in die zin dat zij zich oorspronkelijk in het verlengde van elkaar hebben bevonden. Dat deze kogel door verstoring van de plaats delict onder het lichaam van [slachtoffer 2] is terechtgekomen, acht het hof niet aannemelijk geworden.
Het doorschot met kogel K91 past bij de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] dat hij met het van [slachtoffer 1] afgepakte wapen op [slachtoffer 2] , toen deze op zijn buik lag, heeft geschoten en daarbij op zijn rug heeft gemikt.
Het hof acht mede vanwege het feit dat [slachtoffer 2] met een kogel uit het blauwe wapen is doorschoten uitgesloten dat het [slachtoffer 2] zelf is geweest die met het blauwe wapen heeft geschoten, zoals de raadsman van verdachte heeft betoogd. [slachtoffer 1] is in zijn hoofd geraakt door een kogel uit het blauwe wapen waarbij het traject past bij een schot (schuin) van voren toen het slachtoffer op zijn rug lag, zoals hiervoor is beschreven. Als [slachtoffer 2] met het blauwe wapen zou hebben geschoten zou hij zonder verdachte of de medeverdachte te raken wel zichzelf van achteren hebben geraakt en [slachtoffer 1] van onderen naar boven in het hoofd, wat telkens op zichzelf al niet waarschijnlijk is en bij elkaar genomen te minder.
Hierbij is ook van belang dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] weg wilde en wilde vluchten en hem, [getuige 1] , ervoor wilde gooien en dat hij hem van achteren met beide armen heeft omklemd, alsof hij hem als schild wilde gebruiken. Dat [slachtoffer 2] met [getuige 1] achter de bar van het café stond wordt bevestigd door de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] . Het met twee armen omklemmen van een persoon om hem als schild te gebruiken past niet bij (tegelijkertijd) gericht schieten met een vuurwapen.
Daarbij komt dat de bevindingen van het schotrestenonderzoek ten aanzien van zeven beschadigingen aan de achterzijde van het poloshirt en de broek van [slachtoffer 2] iets tot zeer veel waarschijnlijker zijn als deze beschadigingen inschoten betreffen dan als het uitschoten betreffen. Ook in aanmerking genomen dat er bij [slachtoffer 2] sprake is van zes doorschoten en twee projectielen in het lichaam is hij mogelijk zeven van de acht keer, en in elk geval hoofdzakelijk, in zijn rug geraakt. Ook die omstandigheid past niet bij de schietende rol die de verdediging [slachtoffer 2] toedicht.
Het hof concludeert op basis van voorgaande bewijsoverwegingen dat het wapen dat medeverdachte [betrokkene 1] van [slachtoffer 1] heeft afgepakt en waarmee hij vervolgens op beide slachtoffers heeft geschoten, het blauwe wapen is geweest.
Hierbij is ook in aanmerking genomen dat als niet [slachtoffer 1] maar [slachtoffer 2] het blauwe wapen zou hebben gehad, medeverdachte [betrokkene 1] het groene wapen van [slachtoffer 1] moet hebben afgepakt en vervolgens met dat wapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moet hebben geschoten. De verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] over hoe vaak en in welke richting hij met het afgepakte wapen heeft geschoten en de bevindingen van het forensisch-technisch onderzoek, zoals de hiervoor al besproken en hierna nog te bespreken projectielen, trajecten en vindplaatsen van hulzen die aan het blauwe en groene wapen zijn te linken, geven echter méér steun aan het scenario dat medeverdachte [betrokkene 1] in tweede instantie met het blauwe wapen heeft geschoten dan aan het scenario dat hij in tweede instantie met het groene wapen heeft geschoten.
In het dossier is geen enkele aanwijzing te vinden dat [getuige 2] , [betrokkene 2] of [getuige 1] heeft geschoten. Zij kunnen als schutter worden uitgesloten.
Aldus is de vraag aan de orde of het [slachtoffer 2] of verdachte is geweest die met het groene wapen heeft geschoten.
Alleen medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] , in zijn richting, heeft zien schieten. Verder heeft niemand verklaard dat [slachtoffer 2] heeft geschoten of een wapen in zijn handen heeft gehad, ook verdachte niet. Bovendien constateert het hof dat uit het dossier niet blijkt dat er in het café een kogel(deel) is aangetroffen die/dat past bij de manier waarop [slachtoffer 2] in de richting van [betrokkene 1] zou hebben geschoten. Er zijn ook geen groene hulzen in de buurt van het lichaam van [slachtoffer 2] aangetroffen. Zoals gezegd volgt uit het forensisch-technisch onderzoek dat [slachtoffer 2] (minimaal) eenmaal met een kogel uit het groene wapen (SIN AAIP6077NL) is geraakt, waarbij het traject dus van achteren naar voren en iets voetwaarts verloopt, van links in de onderrug naar rechts in het bekken (traject O-G). Het is niet plausibel dat [slachtoffer 2] met het groene wapen heeft geschoten en vervolgens zichzelf op deze wijze zou hebben geraakt. Verder zijn in het lichaam van [slachtoffer 1] drie (delen van) kogels uit het groene wapen aangetroffen: in zijn rug, onderlip en linker elleboog. Als [slachtoffer 2] met het groene wapen zou hebben geschoten zou hij zonder de verdachte of de medeverdachte te raken dus ten minste eenmaal zichzelf en driemaal [slachtoffer 1] hebben geraakt, wat op zichzelf al onwaarschijnlijk is. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] zoals gezegd hoofdzakelijk van achteren is geraakt en dat [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] weg wilde en wilde vluchten en hem, [getuige 1] , ervoor wilde gooien, wat evenmin past bij een scenario waarin [slachtoffer 2] in een tijdsbestek van vijftien seconden acht keer met het groene wapen zou hebben geschoten.
Een en ander in samenhang bezien, acht het hof het uitgesloten dat [slachtoffer 2] met het groene wapen heeft geschoten.
Op de plek en in de nabijheid van waar verdachte zich bevond toen het schieten begon zijn zeven van de acht hulzen uit het groene wapen aangetroffen, waarvan twee (H1 en H2) bij de vierkante tafel bij de toiletten, op de plaats waar later ook het op naam van verdachte gestelde pasje van Basic-Fit is gevonden.
Op basis van het forensisch-technisch bewijs en de hiervoor besproken verklaringen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat het verdachte is geweest die meermalen met het groene wapen op beide slachtoffers heeft geschoten en daarbij beide slachtoffers heeft geraakt.
Daarbij komt dat er een aantal indirecte aanwijzingen is voor verdachtes aandeel in de schietpartij. Verdachte en zijn medeverdachte hebben potentieel belangrijk bewijsmateriaal weggemaakt. Zonder duidelijke reden hebben verdachte en zijn medeverdachte alle drie de wapens, ook het wapen waarmee zij volgens hun eigen verklaringen niet hebben geschoten, weggemaakt. Ook hebben zij allebei kleding, met daarop naar eigen zeggen bloed, weggegooid. Het hof acht de reden die verdachte heeft gegeven om zijn kleding weg te gooien – dat hij zich na het voorval vies zou hebben gevoeld – niet geloofwaardig. Het hof is van oordeel dat de reden slechts het opzettelijk wegmaken van sporen kan zijn geweest.
Weliswaar kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte op de beelden van de bewakingscamera bij het verlaten van het café een vuurwapen in zijn handen heeft, maar het voorwerp dat hij vasthoudt lijkt veel meer op een pistool dan op een mobiele telefoon, die hij naar eigen zeggen in handen zou hebben gehad.
WOD-verklaring [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft in een jegens hem als verdachte opgestart Werken Onder Dekmantel-traject (hierna: WOD-traject) uitlatingen gedaan tegenover undercoveragenten waaronder verbalisant A-2244, die onder meer inhouden dat zowel verdachte als medeverdachte [betrokkene 1] op 9 mei 2016 in zijn café op een slachtoffer heeft geschoten.
Verweer van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de door getuige [getuige 1] tegenover de WOD-agenten afgelegde verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu de gebruikte werkwijze in strijd is met de uitgangspunten die de Hoge Raad heeft geformuleerd in de arresten van 17 december 2019 over de zogeheten Mr. Big-methode. Deze uitgangspunten komen erop neer dat het traject achteraf (door rechter en verdediging) gecontroleerd moet kunnen worden en dat moet worden beoordeeld of de verklaringsvrijheid is aangetast en of de verklaringen betrouwbaar kunnen worden geacht. In deze zaak is hieraan niet voldaan nu geen controle kan plaatsvinden omdat een audiovisuele registratie ontbreekt en omdat de processen-verbaal niet voldoende nauwkeurig zijn. Daarbij gaat het in feite om een verhoorsituatie waarbij de gebruikelijke waarborgen, zoals het vooraf geven van de cautie en rechtsbijstand voorafgaand en tijdens het verhoor, al dan niet moedwillig, worden omzeild. Ook om die redenen had het gesprek minimaal auditief opgenomen moeten worden, opdat achteraf te controleren valt wat er nu precies is gezegd.
Bovendien is de verklaring van [getuige 1] , gelet op de psychische gesteldheid van [getuige 1] op dat moment, niet betrouwbaar, aldus de raadsman.
(...)
Oordeel van het hof
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat van het toepassen van de Mr. Big-methode geen sprake is geweest. Hoewel deze methode in de rechtspraak niet als een eenduidige, nauw omlijnde opsporingsmethode wordt aangemerkt, duidt het een methode aan waarbij de kern is dat opsporingsambtenaren heimelijk trachten het vertrouwen te winnen van de verdachte teneinde hem ertoe te brengen een bekentenis af te leggen. Het hof stelt vast dat het WOD-traject tegen [getuige 1] niet tot doel had hem te verlokken een strafbaar feit te bekennen. Het doel was slechts om hem te laten vertellen wat er met de wapens was gebeurd die bij de schietpartij in zijn café waren gebruikt. Dat de undercoveragenten daarbij de indruk wekten tot een criminele organisatie te behoren, maakt dit nog niet anders. De indruk die gewekt moest worden was, volgens de verklaring van verbalisant A-2244 bij de rechter-commissaris, dat zij informatie wilden over het voorval om te kunnen beoordelen of zij en hun (fictieve) criminele organisatie gevaar liepen. Het contact met [getuige 1] is bovendien, anders dan bij toepassing van de Mr. Big-methode waarbij over een langere periode van enkele weken of maanden steeds intensiever contact wordt opgebouwd om vertrouwen te winnen, beperkt gebleven tot één relatief kort contactmoment overdag, in een woonwijk op straat.
Het hof is van oordeel dat het audio(visueel) vastleggen van een dergelijk gesprek weliswaar de voorkeur verdient, maar dat het enkele feit dat geen opnamen zijn gemaakt zonder meer nog niet betekent dat de verklaring onbruikbaar zou zijn voor het bewijs. Daarbij komt dat verbalisant A-2244 ter plekke voor A-2245 heeft moeten vertalen, omdat een van de WOD-agenten (A-2245) de Nederlandse taal niet machtig was. Dit biedt naar het oordeel van het hof een extra waarborg voor een juiste weergave van wat getuige [getuige 1] heeft verklaard. Verder neemt het hof in aanmerking dat de verdediging voor het ontbreken van audio(visuele) opnamen is gecompenseerd door haar in staat te stellen de juistheid van de door [getuige 1] tegenover de WOD-agenten afgelegde verklaring te toetsen door de betrokken agenten A-2244, A-2245 en A-3791 bij de rechter-commissaris in haar aanwezigheid te (laten) bevragen.
Anders dan de raadsman, maar met de advocaat-generaal, acht het hof de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar. Het hof wil aannemen dat [getuige 1] angstig is geweest toen hij plotseling met verbalisant A-2244 en zijn collega’s werd geconfronteerd. Die angst, die overigens volgens de undercoveragenten gaandeweg duidelijk minder werd, maakt echter nog niet dat aan de betrouwbaarheid van de vervolgens door hem afgelegde verklaring moet worden getwijfeld. Essentiële onderdelen van de verklaring van [getuige 1] vinden steun in andere bewijsmiddelen. Het gaat dan met name om de hiervoor besproken resultaten van het forensisch-technisch onderzoek die erop wijzen dat verdachte heeft geschoten en om een aantal verklaringen. Zo heeft [getuige 1] tegenover de undercoveragenten verklaard conform zijn eerdere verklaring en de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] over de wijze waarop [betrokkene 1] op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Ook heeft [getuige 1] zijn eerdere verklaring dat [slachtoffer 2] hem tijdens het schieten vastgreep in een omarmende positie, bevestigd.
Het hof zal ook de verklaring van [getuige 1] tegenover de undercoveragenten gebruiken als bewijs van het schieten door verdachte op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Medeplegen
Het hof is van oordeel dat het medeplegen van doodslag bij beide feiten bewezen is. Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering, nu zowel verdachte als de medeverdachte vrijwel tegelijkertijd met een vuurwapen op de beide slachtoffers heeft geschoten waardoor zij zijn komen te overlijden.”

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel keert zich met diverse klachten tegen de bewijsvoering van het hof en klaagt in het bijzonder over de conclusies die het hof heeft getrokken uit de bevindingen van het forensisch-technisch onderzoek.
Het oordeel van het hof
3.2.1
Het hof heeft vastgesteld dat in het café waar de schietpartij plaatsvond die leidde tot de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in totaal 22 keer is geschoten met drie verschillende wapens. Deze wapens worden in de bewijsvoering van het hof aangeduid als het gele, blauwe en groene wapen. Op grond van onder meer de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] (de broer van de verdachte) heeft het hof vastgesteld dat hij, [betrokkene 1] , eerst met zijn eigen wapen (het gele wapen) op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten en dat hij vervolgens, toen zijn wapen weigerde, het wapen van [slachtoffer 1] van de grond heeft gepakt en ook daarmee achtereenvolgens op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, die toen op hun rug respectievelijk op hun buik op de grond lagen. Het hof heeft mede uit de bevindingen van het forensisch-technisch onderzoek afgeleid dat het wapen van [slachtoffer 1] dat [betrokkene 1] heeft gepakt, het blauwe wapen is geweest en dat het niet anders kan dan dat het de verdachte was die met het groene wapen op beide slachtoffers heeft geschoten.
3.2.2
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een alternatief scenario geschetst. Dit scenario is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7.19 en houdt – kort gezegd – in dat het wapen van [slachtoffer 1] dat [betrokkene 1] van de grond heeft gepakt, het groene wapen was, dat [slachtoffer 2] met het blauwe wapen heeft geschoten en dat de verdachte niet heeft geschoten. In dit verband heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat [slachtoffer 2] onbedoeld zijn broer [slachtoffer 1] met het blauwe wapen in het hoofd kan hebben geraakt.
3.2.3
Het hof heeft het door de raadsman geschetste alternatieve scenario niet gevolgd. Het hof is allereerst tot de conclusie gekomen dat het wapen van [slachtoffer 1] dat [betrokkene 1] heeft gepakt, het blauwe wapen is geweest. Dat berust op de volgende vaststellingen.
Uit de bemonsteringen van drie van de vier bij het blauwe wapen passende hulzen is een DNA-profiel bepaald dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] ; de matchkans is kleiner dan één op één miljard. Uit de bemonstering van de vierde huls is een onvolledig DNA-mengprofiel bepaald, waarbij [slachtoffer 1] niet als donor kan worden uitgesloten. Het hof heeft hieruit afgeleid dat [slachtoffer 1] het blauwe wapen heeft geladen en op enig moment in handen heeft gehad.
is in zijn hoofd geraakt door een kogel uit het blauwe wapen. Het traject van dit schot – van voor naar achter en van onder naar boven (hoofdwaarts), vanaf het inschot in de linkerwang naar het schedeldak waar een kogeldeel (SIN AAJQ4356NL, hierna: kogel 4356) is aangetroffen – past naar het oordeel van het hof bij een schot van voren toen [slachtoffer 1] op zijn rug lag, zoals beschreven door [betrokkene 1] . Hierbij heeft het hof de verklaring van [betrokkene 1] betrokken dat hij ter hoogte van de heupen van [slachtoffer 1] stond toen hij het wapen van [slachtoffer 1] had afgepakt en daarmee op [slachtoffer 1] schoot, en overwogen dat [slachtoffer 1] ten minste eenmaal binnen een afstand van 100 centimeter is beschoten.
Het hof heeft verder vastgesteld dat [slachtoffer 2] van achteren is doorschoten met een kogel uit het blauwe wapen. Op deze kogel (SIN AAIT3977NL, hierna: kogel 3977) is de aanwezigheid van bloed, lever- en spierweefsel aangetoond en bij DNA-onderzoek aan de kogel is een profiel bepaald dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer 2] , met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard. Het hof heeft vastgesteld dat deze kogel pas op de dag na de schietpartij is aangetroffen en dat de positie waarin de kogel zich toen bevond niet de oorspronkelijke positie van de kogel was. Uit een proces-verbaal waarin bevindingen van forensisch onderzoek zijn weergegeven (bewijsmiddel 27) heeft het hof afgeleid dat de kogel bij het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer 2] is verplaatst en zich oorspronkelijk onder zijn op zijn buik liggende bovenlichaam heeft bevonden. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de locaties van beschadigingen van een vloermat, het daaronder liggende houten vloerdeel en een (uitschot)beschadiging in de voorzijde van het shirt van [slachtoffer 2] . Bij zijn oordeel dat sprake is van een doorschot heeft het hof mede in aanmerking genomen dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij met het van [slachtoffer 1] afgepakte wapen heeft geschoten op de op zijn buik liggende [slachtoffer 2] en daarbij op zijn rug heeft gemikt.
Het hof heeft overwogen dat, als [slachtoffer 2] met het blauwe wapen zou hebben geschoten, hij niet alleen zichzelf van achteren zou hebben geraakt maar ook [slachtoffer 1] van onderen naar boven in het hoofd zou hebben geraakt. Dit heeft het hof telkens op zichzelf al onwaarschijnlijk geacht en bij elkaar genomen nog minder. Op grond van dit alles heeft het hof geconcludeerd dat het wapen van [slachtoffer 1] dat [betrokkene 1] heeft gepakt, het blauwe – en dus niet het groene – wapen is geweest.
3.2.4
Het hof heeft vervolgens geconcludeerd dat niet [slachtoffer 2] maar de verdachte met het groene wapen heeft geschoten. Daartoe heeft het hof in aanmerking genomen dat in het dossier geen enkele aanwijzing is te vinden dat de overige aanwezigen in het café ( [getuige 2] , [betrokkene 2] en [getuige 1] ) hebben geschoten en dat zij als schutter kunnen worden uitgesloten. Verder heeft het hof die conclusie onder meer gebaseerd op de vaststelling dat [slachtoffer 2] met een kogel uit het groene wapen is geraakt – waarbij het traject van achter naar voor loopt, van links in de onderrug naar rechts in het bekken – en dat in het lichaam van [slachtoffer 1] drie (delen van) kogels uit het groene wapen zijn aangetroffen.
Het hof heeft overwogen dat, als [slachtoffer 2] met het groene wapen zou hebben geschoten, hij ten minste eenmaal zichzelf op de hiervoor beschreven wijze en driemaal [slachtoffer 1] zou hebben geraakt. Ook dit heeft het hof onwaarschijnlijk geacht.
De bewijsvoering houdt verder – naast de eigen waarneming van het hof en de uitlatingen van [getuige 1] , zoals hierna besproken bij de beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel – onder meer in dat een verbalisant op de beelden van de bewakingscamera van het café heeft gezien dat de verdachte kort voordat hij richting de uitgang loopt in zijn linkerhand een zwart langwerpig voorwerp met zich draagt dat de vorm van een pistool heeft.
Beoordeling van de klachten
3.3.1
Bij de beoordeling van de klachten moet worden vooropgesteld dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht. (Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530.)
De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren. Dat is anders in een aantal specifieke gevallen, onder meer wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Hoe ver die motiveringsplicht gaat, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de argumenten die zijn aangevoerd. Die motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. (Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.)
3.3.2
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de door [betrokkene 1] beschreven wijze van schieten past bij de aanwijzingen dat [slachtoffer 1] ten minste eenmaal is beschoten binnen een afstand van 100 centimeter en bij de bevindingen van het traject van kogel 4356. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof de hypothese dat de door [betrokkene 1] beschreven handelwijze past bij – kort gezegd – kogel 4356, niet heeft vergeleken met de hypothese dat de door hem beschreven handelwijze past bij de drie kogels uit het groene wapen die in de rug, linker elleboog en onderlip van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen.
Verder klaagt het cassatiemiddel dat het oordeel van het hof dat het doorschot met kogel 3977 bij [slachtoffer 2] past bij de verklaring van [betrokkene 1] dat hij op [slachtoffer 2] heeft geschoten toen deze op zijn buik lag en daarbij op de rug mikte, niet begrijpelijk is omdat het hof niet (kenbaar) in zijn overwegingen heeft betrokken dat [slachtoffer 2] door een kogel uit het groene wapen in de rug is geraakt.
3.3.3
Deze klachten falen omdat de enkele omstandigheid dat de door [betrokkene 1] beschreven handelwijze ook zou passen bij het scenario van de verdediging waarin hij met het groene wapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk maakt. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat het hof, zoals onder 3.2.3 is weergegeven, zijn conclusie dat [betrokkene 1] met het blauwe wapen van [slachtoffer 1] heeft geschoten, heeft gebaseerd op meer – in onderling verband te beschouwen – vaststellingen dan enkel de verklaring van [betrokkene 1] .
3.3.4
In het licht van het als bewijsmiddel 27 gebruikte proces-verbaal waarin bevindingen van forensisch onderzoek zijn weergegeven, is de – op de locaties van beschadigingen van de vloermat, het houten vloerdeel en een (uitschot)beschadiging in de voorzijde van het shirt van [slachtoffer 2] gebaseerde – vaststelling van het hof dat [slachtoffer 2] is doorschoten met een kogel uit het blauwe wapen ook voor het overige niet onbegrijpelijk. Datzelfde geldt voor de op bewijsmiddel 17 gebaseerde vaststelling van het hof dat [slachtoffer 1] door een kogel uit het blauwe wapen is geraakt “van onderen naar boven in het hoofd”. Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, faalt het.
3.3.5
Het cassatiemiddel klaagt verder dat het hof in het licht van wat is aangevoerd nader had moeten motiveren waarom voor het bewijs betekenis toekomt aan het op de hulzen uit het blauwe wapen aangetroffen DNA-materiaal van [slachtoffer 1] , nu de verdediging heeft aangevoerd dat deze match niet zonder meer betekent dat [slachtoffer 1] op 9 mei 2016 het blauwe wapen bij zich heeft gestoken, dat ook op een huls uit het groene wapen DNA-materiaal is aangetroffen waarvan hij niet als donor kan worden uitgesloten en dat is geschoten met twee Tokarev-pistolen (het blauwe en het groene wapen) die gemakkelijk inwisselbaar zijn.
3.3.6
Dat het hof voor het bewijs betekenis heeft toegekend aan de betreffende DNA-match is niet onbegrijpelijk. Mede in aanmerking genomen dat het hof zijn conclusie dat [betrokkene 1] het blauwe wapen van [slachtoffer 1] heeft gepakt ook heeft gebaseerd op de – niet onbegrijpelijke – vaststellingen, zoals onder 3.2.3 weergegeven, dat [slachtoffer 1] met dat wapen in het hoofd is geschoten en dat [slachtoffer 2] daarmee van achteren is doorschoten, was het hof niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren. Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
3.3.7
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat het hof betekenis heeft toegekend aan de vindplaats van de hulzen uit het groene wapen, behoeft het geen bespreking omdat de bewezenverklaring – gelet op wat het hof voor het overige heeft vastgesteld, zoals hiervoor samengevat weergegeven onder 3.2.3 en 3.2.4 – ook met weglating van dit onderdeel van de bewijsvoering toereikend is gemotiveerd. Het cassatiemiddel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.

4.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel komt op tegen het gebruik voor het bewijs van de eigen waarneming van het hof (bewijsmiddel 5) dat op de beelden van de bewakingscamera is te zien dat de verdachte “in zijn linkerhand een voorwerp draagt dat veel meer lijkt op een pistool dan op een mobiele telefoon”. Daartoe voert het cassatiemiddel onder meer aan dat het hof ten aanzien van die eigen waarneming heeft overwogen dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte op de beelden een vuurwapen in zijn hand heeft, zodat aan die eigen waarneming geen bewijsrechtelijke betekenis toekomt.
4.2.1
Het hof heeft met de onder 4.1 genoemde eigen waarneming een omschrijving gegeven van het door het hof op de beelden waargenomen voorwerp. De aldus omschreven waarneming kon het hof op grond van artikel 340 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voor het bewijs gebruiken.
4.2.2
Aan de redengevendheid van deze eigen waarneming doet niet af dat het hof heeft overwogen dat “niet met zekerheid” kan worden vastgesteld dat de verdachte op de beelden een vuurwapen in zijn hand heeft. Deze overweging is niet in tegenspraak met de eigen waarneming van het hof, waarbij het gaat om de mate van gelijkenis van het voorwerp met een pistool. Bovendien vormt die overweging een reactie van het hof op de door het hof dus niet geloofwaardig geachte lezing van de verdachte dat het voorwerp dat hij in handen had een mobiele telefoon was. Daarbij komt dat het hof zijn waarneming heeft aangemerkt als een van de “indirecte aanwijzingen” voor het aandeel van de verdachte in de schietpartij, bovenop dat wat het hof al over dat aandeel heeft vastgesteld op grond van forensisch-technisch bewijs en de door het hof besproken verklaringen.
4.3
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

5.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het gebruik voor het bewijs van de in bewijsmiddel 29 opgenomen uitlatingen van [getuige 1] tegen verbalisant A-2244. Daartoe wordt in de eerste plaats geklaagd over de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat het Werken Onder Dekmantel-traject (hierna: het WOD-traject) waarin [getuige 1] de betreffende uitlatingen heeft gedaan, geen toepassing van de zogenoemde ‘Mr. Big’-methode betrof. Verder wordt opgekomen tegen de verwerping van het verweer dat in het WOD-traject door de intimiderende wijze waarop opsporingsambtenaren met [getuige 1] in contact zijn getreden de verklaringsvrijheid van [getuige 1] is geschonden en dat die verklaring daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
5.2.1
De klachten van het cassatiemiddel berusten in de kern op de opvatting dat het beoordelingskader dat de Hoge Raad heeft geschetst in zijn arresten van 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982 en ECLI:NL:HR:2019:1983, van toepassing is op de beoordeling van de toelaatbaarheid voor het bewijs van de verklaring die [getuige 1] in het WOD-traject heeft afgelegd. In die arresten gaat het over de toepassing van een opsporingsmethode die ook wel de ‘Mr. Big’-methode wordt genoemd. Die opsporingsmethode betreft een vorm van het stelselmatig inwinnen van informatie over de verdachte als bedoeld in artikel 126j Sv. De Hoge Raad heeft in de genoemde arresten overwogen dat de ‘Mr. Big’-methode verwijst naar “gevallen (...) die hierdoor worden gekenmerkt dat door een of meer opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een niet-gedetineerde verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit”.
5.2.2
Als het stelselmatig inwinnen van informatie ten aanzien van een verdachte plaatsvindt, kan de in artikel 29 lid 1 Sv tot uitdrukking gebrachte en in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) besloten liggende verklaringsvrijheid in het geding komen. Met het oog op de bescherming van die verklaringsvrijheid heeft de Hoge Raad voor specifieke vormen van het stelselmatig inwinnen van informatie – waaronder in de onder 5.2.1 genoemde arresten voor de zogenoemde ‘Mr. Big’-methode – nader omlijnd aan welke (nadere) voorwaarden de toepassing van die opsporingsbevoegdheid en de verslaglegging daarvan moeten voldoen en welke gezichtspunten bij de beoordeling door de rechter een rol spelen.
5.2.3
Ook buiten de context van die specifieke vormen van het stelselmatig inwinnen van informatie geldt dat de verdachte ten aanzien van wie de bevoegdheid van het stelselmatig inwinnen van informatie heeft plaatsgevonden en die daarbij een verklaring heeft afgelegd, zich erop kan beroepen dat zijn verklaringsvrijheid is geschonden als gevolg van het optreden van de met de toepassing van die bevoegdheid belaste opsporingsambtenaren. Als het niet de verdachte is die door een verzuim bij de toepassing van de bevoegdheid van het stelselmatig inwinnen van informatie is getroffen, hoeft in de te berechten zaak in de regel geen rechtsgevolg te worden verbonden aan dat verzuim. Het gebruik van de betreffende verklaring is in zo’n geval ook niet in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, mits de bruikbaarheid voor het bewijs van de betreffende verklaring – in het bijzonder de betrouwbaarheid en accuraatheid daarvan – door de verdediging kan worden betwist en door de rechter kan worden onderzocht. Er is grond voor bewijsuitsluiting als vast komt te staan dat zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van de verklaring wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt. (Vgl., mede in verband met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde consultatierecht, HR 7 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2740, rechtsoverweging 3.3, en EHRM 8 maart 2022, nr. 41115/14 (Tonkov/België), overweging 65.)
5.3.1
Voor zover het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het WOD-traject waarin [getuige 1] een verklaring heeft afgelegd, niet een toepassing van de bevoegdheid van het stelselmatig inwinnen van informatie vormt die (in belangrijke mate) overeenkomt met de zogenoemde ‘Mr. Big’-methode, is het tevergeefs voorgesteld. Dat oordeel van het hof is, enerzijds gelet op wat het hof heeft vastgesteld over het verloop van het betreffende WOD-traject en anderzijds in aanmerking genomen de kenmerken die in de arresten van 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1982 en ECLI:NL:HR:2019:1983 zijn benoemd van de in die zaken toegepaste opsporingsmethode – die erop gericht is de verdachte te brengen tot het afleggen van een voor het bewijs tegen hemzelf te gebruiken (bekennende) verklaring – niet onbegrijpelijk.
5.3.2
Het cassatiemiddel kan ook niet slagen voor zover het opkomt tegen het oordeel dat de door [getuige 1] afgelegde verklaring, zoals deze in bewijsmiddel 29 is opgenomen, bruikbaar is voor het bewijs. Het hof heeft – in overeenstemming met wat onder 5.2.3 is vooropgesteld – naar aanleiding van het door de verdediging gevoerde verweer onderzocht of de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar is. Aan het oordeel dat dit het geval is, heeft het hof ten grondslag gelegd dat [getuige 1] weliswaar angstig was toen hij met verbalisant A-2244 en zijn collega’s werd geconfronteerd, maar die angst gaandeweg duidelijk minder werd, en verder dat de verklaring van [getuige 1] op essentiële onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, met name de door het hof voor het bewijs gebruikte resultaten van het forensisch-technisch onderzoek. Verder heeft het hof onder meer in aanmerking genomen dat de verdediging – nu een audiovisuele vastlegging van het gesprek met [getuige 1] ontbrak – de juistheid van de door [getuige 1] afgelegde verklaring heeft kunnen toetsen door de betrokken opsporingsambtenaren bij de rechter-commissaris te (laten) bevragen. Het op deze gronden berustende oordeel van het hof dat de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
5.3.3
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

6.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

6.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
6.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.

7.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

8.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en zes maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 november 2022.