ECLI:NL:HR:2018:609

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
16/03451
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverzoek in mishandelingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van mishandeling van een medebewoner in Emmer-Compascuum. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 2 december 2015 deed de verdediging een verzoek om twee getuigen te horen, maar het Hof wees dit verzoek af op de grond dat de noodzaak daartoe niet was gebleken. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de motiveringsverplichting van de rechter bij het afwijzen van getuigenverzoeken. De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen niet zonder meer begrijpelijk is, gezien de inhoud van de verklaring van een andere getuige die op de zitting was gehoord. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

17 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/03451
NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 16 december 2015, nummer 21/000378-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over de afwijzing door het Hof van het op de terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015 gedane verzoek van de verdediging om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuige te horen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks 30 juni 2014 te Emmer-Compascuum, in de gemeente Emmen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [betrokkene 1] , tegen diens lichaam heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Feiten 1, 2 & 3 -
Het is een feit van algemene bekendheid dat Emmer-Compascuum behoort tot de gemeente Emmen.
(...)
Feit 2 -
I. Een proces-verbaal van aangifte, op ambtsbelofte opgemaakt op 30 juni 2014 door [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie Noord-Nederland, opgenomen in het hierboven onder 1 genoemde dossier van de politie Noord-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Op 30 juni 2014 kwam ik ter plaatse van het misdrijf in Emmer-Compascuum bij [betrokkene 1] .
als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik kwam op 29 juni 2014 thuis. Ik hoorde toen dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte, [verdachte] ) er ook was. Hij werd gelijk agressief en duwde mij weg. Ik zag en voelde dat hij mij met zijn rechterhand tegen mijn linker schouder of bovenarm sloeg. Ik voelde de klap goed, ik voelde pijn. Ik heb toen mijn voet opgeheven en toen sprong [betrokkene 2] , die er ook was, er tussen. Ik doe aangifte van mishandeling.
II. Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtsbelofte opgemaakt op 30 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in het hierboven onder 1 genoemde dossier van de politie Noord-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik zag gisteren in de woning van [betrokkene 1] in Emmer-Compascuum dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte, [verdachte] ) als het ware explodeerde toen hij [betrokkene 1] zag. Ik zag dat [verdachte] [betrokkene 1] een harde duw gaf. Ik zag dat [betrokkene 1] in onbalans raakte door deze duw en zich door een stap terug te doen in evenwicht moest houden. Ik zag dat [betrokkene 1] zijn handen omhoog deed om zich te beschermen en dat hij zijn voet omhoog tilde om zich te verweren. Ik ben er direct tussen gaan staan.
III. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 30 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in het hierboven onder 1 genoemde dossier van de politie Noord-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van de verdachte:
Mijn roepnaam is [verdachte] .
Ik woon in Emmer-Compascuum in de woning van [betrokkene 1] .
Ik heb [betrokkene 1] gisteren (het hof begrijpt: op 29 juni 2014) aangesproken. Dit gesprek liep niet goed. Op dat moment was [betrokkene 2] , een medebewoner (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ), ook bij mij op de kamer. [betrokkene 2] is tussen [betrokkene 1] en mij in gaan staan."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek het hof het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aan te vangen, want ik zal het hof vandaag verzoeken om de beslissing van het hof op 10 augustus 2015 met betrekking tot het niet horen van de door de verdediging gevraagde getuigen te heroverwegen.
De voorzitter deelt mee dat het hof het onderzoek opnieuw zal aanvangen.
(...)
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Cliënt wil zijn verhaal graag nader onderbouwen. Ik wil nu graag de getuige horen. Volgens cliënt heeft deze getuige gezien of [betrokkene 1] is mishandeld of niet. Het gaat om een meegebrachte getuige. Het criterium van het verdedigingsbelang is van toepassing op mijn verzoek om deze getuige te horen.
De advocaat-generaal deelt mee geen bezwaar te hebben tegen het horen van de door de verdediging meegebrachte getuige, waarop het hof beslist deze getuige thans te horen ter zitting.
De voorzitter doet de in de gehoorzaal verschenen getuige [betrokkene 4] voor het hof verschijnen. Deze doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornaam, geboortedatum, beroep en woonplaats, zoals hieronder is vermeld, en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen, alles voor zover hieronder niet anders is vermeld.
De getuige verklaart op de vragen van het hof het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik ben [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats], maatschappelijk werkster van beroep. Ik ben geen familie van de verdachte en ben niet bij hem in loondienst.
De getuige verklaart op de vragen van het hof, zakelijk weergegeven:
Ik ken de verdachte van ontmoetingen in Suriname in 2011, 2012. Ik heb hem begeleid nadat hij een hartaanval heeft gehad. We waren beide in Suriname op zoek naar onze roots en we hebben stamboomonderzoek gedaan. Ik heb hem een paar weken geleden voor het laatst ontmoet. Hij vroeg mij voor deze zaak. Ik was daar toen en heb hem meegemaakt. Ik heb hem begeleid als PGB'er. Ik was bij hem op bezoek op het zolderkamertje.
De getuige verklaart op de vragen van de verdediging, zakelijk weergegeven:
Ik was erbij op 29 of 30 juni. Ik was in zijn kamer in gesprek toen de deur opeens open ging. [betrokkene 1] kwam binnen. Ik wist dat hij daar huurde. Ik had wel eens gebeld met [betrokkene 1] . Ik wist van [verdachte] dat het om [betrokkene 1] ging. Ik heb [verdachte] [betrokkene 1] niet zien slaan. Ik had goed zicht op [verdachte] en [betrokkene 1] . [verdachte] zei tegen [betrokkene 1] dat hij weg moest gaan en hij gaf [betrokkene 1] een duw. [verdachte] sprak over huisvredebreuk. [betrokkene 1] sloeg [verdachte] terug. Ik zag alles in een flits. [verdachte] gaf [betrokkene 1] een duwende beweging. [betrokkene 1] gaf [verdachte] een slaande beweging.
De getuige verklaart op de vragen van het hof, zakelijk weergegeven:
Het gebeurde op de kamer. Er waren geen anderen aanwezig. Ik weet niet of [betrokkene 1] [verdachte] heeft geraakt. Ik heb gezien dat [verdachte] niet sloeg, maar duwde. [verdachte] duwde hem weg met beide handen. Ik heb een duwende beweging gezien. Ik weet niet of [betrokkene 1] geraakt is. Toen escaleerde alles. Ik weet niet meer hoe het verder is gegaan.
Ik ben niet als getuige gehoord door de politie. De naam [betrokkene 3] zegt mij niets. Ik weet het niet meer.
We waren een paar uren samen. Het was een heel normaal gesprek. Hij zei dat hij geen privacy had en zich heel erg beperkt voelde. Ik heb hem niet zien drinken. Ik ben in de vooravond gekomen, omstreeks zes uur, half zeven. De politie is er naderhand bij gekomen. Ik ben weg gegaan. Ik probeerde hem later te bellen, maar ik kon hem niet bereiken. Er waren geen anderen aanwezig. Ik ken [betrokkene 2] niet. Ik ben meteen weggegaan. [verdachte] en [betrokkene 1] waren op de gang, op de kamer bezig. Ik wilde daar niet bij zijn. Ik ben weg gegaan terwijl [verdachte] en [betrokkene 1] nog bezig waren.
De getuige verklaart op de vragen van de advocaat-generaal, zakelijk weergegeven:
Het was in juni vorig jaar. De precieze datum is mij genoemd. Ik ben maar een paar keren, twee keren, bij hem in Emmer-Compascuum geweest. Het was op een vrijdag, op 29 of 30 juni. Ik ben langs hen gelopen en ben weg gegaan. Ik weet niet meer op welke datum het was. Het was op een vrijdag. Ik heb daar niemand anders gezien of gesproken. Ik weet niet of [verdachte] heeft gebeld. Toen ik in Amsterdam terug was, probeerde ik [verdachte] te bereiken.
De voorzitter heeft nadat de getuige haar verklaring heeft afgelegd aan de raadsheren en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen aan de getuige en heeft aan de verdachte en de verdediging de gelegenheid geboden om de getuige te ondervragen en naar aanleiding daarvan tegen de verklaring van de getuige in te brengen wat tot de verdediging kan dienen.
De verdachte verklaart in dit kader, zakelijk weergegeven:
De getuige wordt psychologisch vermalen door de advocaat-generaal. Dit doet geen recht aan mijn verdediging. De hoofdlijn van de verklaring van de getuige is duidelijk.
De raadsman deelt - daarnaar gevraagd door de voorzitter - mee afstand te doen van de getuige en deelt mee twee aanvullende verzoeken aan het hof te hebben.
De advocaat-generaal deelt - daarnaar gevraagd door de voorzitter - mee geen afstand te doen van de getuige omdat het de advocaat-generaal onbekend is welke verzoeken er nu nog gaan komen van de zijde van de verdediging.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Het hof heeft de getuige nu gehoord. De getuige is bij haar verklaring gebleven en heeft anders verklaard dan andere getuigen. Het is noodzakelijk dat nu goed wordt uitgezocht wat de waarheid is. Ik verzoek het hof daarom [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsnog te horen als getuige. Ik heb de nodige vragen aan deze getuigen en verzoek het hof de zaak daartoe te verwijzen naar de raadsheer-commissaris. (...)
De advocaat-generaal reageert, zakelijk weergegeven:
Het is een lastige situatie. Door het horen van de meegebrachte getuige creëer je bijna een situatie waarin andere getuigen moeten worden gehoord. Ik twijfel behoorlijk aan de verklaring die [verdachte] hier vandaag als getuige heeft afgelegd.
Er is genoeg bewijs aanwezig voor het duwen. Dat is ook wat de getuige [verdachte] heeft verklaard, dat er is geduwd door de verdachte. Ik vorder dat het hof de verzoeken van de verdediging afwijst.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Het noodzaakcriterium is van toepassing op mijn verzoek tot het horen van getuigen. Ik verwijs naar het proefschrift van De Wilde.
Het Europees Hof kent dit criterium niet. De vraag is: is het van belang voor de zaak. De getuige [verdachte] sprak over een duwende beweging. Dat levert nog geen mishandeling op.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting gedurende korte tijd om zich te beraden over de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging, waarna het onderzoek wordt hervat en de voorzitter de beslissing van het hof meedeelt, zakelijk weergegeven:
(...)
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuige te horen is (...) het noodzaakcriterium van toepassing. Daaraan toetsend, wijst het hof dit verzoek af omdat niet de noodzaak tot het horen van deze getuigen is gebleken."
2.4.
Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM. Omtrent deze motiveringsverplichting zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen nadere algemene regels te geven. De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.
(Vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72.)
2.5.
Het op de terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015 gedane verzoek van de verdediging strekt ertoe onder meer [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuige te horen mede in het licht van de verklaring van de op die terechtzitting gehoorde getuige [betrokkene 4] . Het Hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op die terechtzitting afgewezen op de enkele grond dat de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken. Mede in aanmerking genomen de, hiervoor onder 2.3 weergegeven, inhoud van de verklaring van [verdachte] - erop neerkomend dat de verdachte sprak over huisvredebreuk door [betrokkene 1] , geen anderen aanwezig waren en de verdachte [betrokkene 1] niet heeft geslagen maar heeft geduwd - en voorts hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Het middel slaagt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

3.1.
Voor zover het tweede middel is gericht tegen het onder 2 bewezenverklaarde behoeft het geen bespreking nu hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen meebrengt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven voor zover het betreft de beslissingen van het Hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
3.2.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 april 2018.