ECLI:NL:PHR:2025:662

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
23/03430
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek verleend tegen niet verschenen verdachte en niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte op 21 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter. De verdachte was niet verschenen op de zitting, en zijn raadsman had voorafgaand aan de zitting een aanhoudingsverzoek ingediend omdat hij verhinderd was. Het hof heeft dit verzoek niet onderkend en heeft verstek verleend. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie gesteld dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend en dat het verzuim om op het aanhoudingsverzoek te beslissen met nietigheid is bedreigd. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van het hoger beroep. De zaak benadrukt het belang van het tijdig beslissen op aanhoudingsverzoeken en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten. De Procureur-Generaal heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding geven, maar stelt dat de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep onterecht is.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03430
Zitting13 mei 2025
CONCLUSIE
P.H.P.H.M.C. van Kempen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 21 augustus 2023 (23-001219-22) niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 13 januari 2022 (96-128067-21).
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.J.O. Zandt, advocaat in Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Waar het in cassatie om gaat

2.1
De raadsman die zich in hoger beroep namens de verdachte heeft gesteld heeft voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep een (herhaald) aanhoudingsverzoek gedaan omdat hij op de dag waarop de terechtzitting in hoger beroep is bepaald verhinderd zou zijn. Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en de verdachte op grond van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2.2
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3.Het eerste middel

3.1
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte. Het voert daartoe aan dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het voorafgaand aan de terechtzitting door de raadsman gedane aanhoudingsverzoek.
3.2
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434 lid 1 Sv toegezonden stukken bevindt zich een stelbrief, gedateerd 15 augustus 2023, die het volgende inhoudt:
“PER AANGETEKENDE E-MAIL: [e-mailadres]
Gerechtshof Amsterdam
t.a.v. Afdeling Strafrecht
IJdok 20
1013 MM AMSTERDAM
Rotterdam, 15 augustus 2023
Referentie : 79108101.6 [verdachte] - strafzaak
Uw referentie : 23-001219-22
Van : Jeroen Zandt, Partner/Advocaat
Telefoon : [telefoonnummer]
E-mail : [e-mailadres]
Edelgrootachtbaar college,
Tijdens mijn vakantie werd ik benaderd door mijn cliënt de [verdachte] , wonende te [a-straat 1] [plaats] , met het verzoek hem als raadsman bij te staan in bovengenoemde strafzaak, waarvoor hij vorige week een oproep heeft ontvangen.
Hierbij stel ik mij formeel als zijn raadsman en verzoek ik u om mij een afschrift van het gehele strafdossier, inclusief de betekeningsstukken, te verschaffen.
Cliënt is opgeroepen om reeds a.s. maandag voor u te verschijnen. Ikzelf ben dan verhinderd, en bovendien moet ik nog kennis nemen van het dossier, waarna ik mij nog met cliënt moet verstaan. Om die reden verzoek ik u om de behandeling maandag aan te houden.
Ik dank u bij voorbaat voor uw bemoeienissen.
Met vriendelijke groet,
Jeroen Zandt”
3.3
Aan de schriftuur is gehecht een e-mailbericht van genoemde raadsman van 18 augustus 2023 met de volgende inhoud: [1]
“PER AANGETEKENDE E-MAIL: [e-mailadres]
Gerechtshof Amsterdam
t.a.v. Afdeling Strafrecht
IJdok 20
1013 MM AMSTERDAM
Rotterdam, 18 augustus 2023
Referentie : 79108101.6 [verdachte] - strafzaak
Uw referentie : 23-001219-22
Van : Jeroen Zandt, Partner/Advocaat
Telefoon : [telefoonnummer]
E-mail : [e-mailadres]
Edelgrootachtbaar college,
Per brief van 15 augustus 2023 stelde ik mij in bovengenoemde zaak als raadsman voor de [verdachte] , wonende te [a-straat 1] [plaats] , en verzocht ik om een afschrift van het strafdossier. Tevens verzocht ik om een aanhouding van de behandeling teneinde mij in staat te stellen het dossier te bestuderen en met cliënt te bespreken, en tevens omdat ik op de geplande zittingsdatum verhinderd ben.
Inmiddels ontving ik het elektronische dossier, waarvoor dank. Bij bestudering van het dossier viel mij echter op dat de beslissing van de kantonrechter, waartegen het ingestelde beroep zich richt, zich niet in het dossier bevindt. Wel trof ik een PV van zitting aan, waarin wordt verwezen naar een Aantekening Mondeling Vonnis dat aan het PV gehecht zou zijn. Echter, dat stuk was niet aan het PV gehecht en ontbrak ook elders in het toegezonden dossier.
Zodoende valt uit het mij thans beschikbare dossier niet op te maken tegen welke beslissing in hoger beroep moet worden opgekomen. Zou u mij daarom alsnog een afschrift van de Aantekening Mondeling Vonnis willen doen toekomen, en mocht die zich ook niet in uw dossier bevinden, mij dan over die omstandigheid informeren?
Tevens zou ik het op prijs stellen reeds voorafgaande aan de zitting de bevestiging te krijgen dat de zaak zal worden aangehouden.
Bij voorbaat dank,
Met vriendelijke groet,
Jeroen Zandt”
3.4
Het proces verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [a-straat 1] [plaats] ,
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman van de verdachte mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De advocaat-generaal legt een akte van betekening over en een SKDB-formulier. Uit deze stukken blijkt dat de dagvaarding in persoon is betekend en dat de verdachte zich niet in detentie bevond op de daarin genoemde dagen. De raadsheer deelt mede dat de dagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De raadsheer merkt op dat in deze zaak geen schriftuur houdende grieven is ingediend.
De advocaat-generaal voert het woord en vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde hoger beroep. De advocaat-generaal legt haar vordering aan het gerechtshof over.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffiers is vastgesteld en door de raadsheer en griffier Van der Bijl is ondertekend.
(…)
Na de zitting is gebleken dat op 15 augustus 2023 mr. J.J.O. Zandt in de zogenoemde stelbrief had verzocht om aanhouding van de zaak. Het hof heeft dat verzoek niet onderkend en niet aan de orde gesteld op de terechtzitting.”
3.5
De aantekening van het mondeling arrest van 21 augustus 2023 [2] houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook daarnaast is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep”
3.6
Aan de schriftuur is ook een e-mailbericht van 28 augustus 2023 afkomstig van de raadsheer die het bestreden arrest heeft gewezen gehecht. [3] Dit bericht houdt het volgende in:
“From: Otter, R.P. den (Hof Amsterdam) < [e-mailadres] >
Sent: maandag 28 augustus 2023 09:24
To: Jeroen Zandt
Subject: Zitting 21 augustus 2023 | zaak [verdachte] (23-001219-22)
(…)
Geachte raadsman,
In bovengenoemde zaak bericht ik u het volgende.
Op 15 augustus 2023 heeft het hof uw stelbrief ontvangen waarin u heeft verzocht om aanhouding van de zaak. Het hof heeft dat verzoek helaas niet onderkend. Op de zitting van 21 augustus 2023 is de zaak aan de orde gesteld, is er verstek verleend en is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat - kort gezegd - er geen grieven bekend waren tegen het vonnis van de kantonrechter.
Na de zitting werd mij duidelijk dat ik ten onrechte uw aanhoudingsverzoek niet had onderkend. Toen mij dat duidelijk werd, verkeerde ik in de veronderstelling dat het verzoek om aanhouding voorafgaand aan de zitting wel al was toegewezen en dat die beslissing (slechts) aan mijn aandacht was ontglipt. Ik heb toen de mogelijkheid onderzocht om te handelen alsof de beslissing tot niet-ontvankelijkheid niet was gedaan, dat deze geacht wordt niet te zijn gedaan. In dat kader bent u ook gebeld voor een nieuwe zittingsdatum.
Inmiddels is mij duidelijk geworden dat er voorafgaand aan de zitting geen beslissing was genomen om de zaak aan te houden. Onder die omstandigheden blijkt het mij onmogelijk om de uitspraak te herstellen. De uitspraak dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep blijft dus staan. Ik vind het uiterst vervelend dat zo is gegaan, daarvoor bied ik u en uw cliënt mijn verontschuldigingen aan. Ik zie helaas geen mogelijkheid hier een bevredigende oplossing voor te bieden.
Dit alles betekent dat de verdachte cassatie moet instellen tegen de uitspraak als hij het hoger beroep alsnog behandeld wil zien. Desgewenst kunt u in dat kader deze e-mail inbrengen.
Met vriendelijke groet,
mr. R.P. (Roel) den Otter
raadsheer”
3.7
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat op een aanhoudingsverzoek door een op de voet van art. 279 lid 1 Sv gemachtigde raadsman op de grond dat deze is verhinderd om ter terechtzitting te verschijnen, ter terechtzitting moet worden beslist – nadat het openbaar ministerie omtrent dat verzoek is gehoord – en dat het verzuim om op een dergelijk verzoek te beslissen met nietigheid is bedreigd. Het proces-verbaal van de terechtzitting zal op straffe van nietigheid een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing op het verzoek dienen te behelzen. Op die manier wordt verantwoord op welke wijze de belangen van enerzijds de verdachte, mede gelet op hetgeen voor hem op het spel staat, en anderzijds die van een doelmatige rechtspleging zijn afgewogen. [4] De verplichting om op een dergelijk verzoek te beslissen geldt mijns inziens ook indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek niet met zoveel woorden inhoudt dat de raadsman uitdrukkelijk is gemachtigd maar wel melding maakt van de wens van verdachte om door de raadsman in de strafzaak te worden bijgestaan. [5] Om praktische redenen kan door (de voorzitter van) het gerecht reeds voorafgaand aan de terechtzitting aan degene die om aanhouding verzoekt kenbaar worden gemaakt wat het voorlopige oordeel van het gerecht omtrent het verzoek is. De uiteindelijke beslissing dient evenwel steeds ter terechtzitting te worden genomen en in het proces-verbaal van die terechtzitting te worden vastgelegd. [6]
3.8
In deze zaak is door het hof niet op het aanhoudingsverzoek beslist en is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Omdat door het hof nog is onderzocht of het mogelijk was om te handelen alsof de beslissing tot niet-ontvankelijkheid niet was gedaan, merk ik op dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring niet door een herstelbeslissing kon worden teruggedraaid. Het verzuim om te beslissen op het aanhoudingsverzoek kan immers bezwaarlijk worden aangemerkt als een evident en onmiddellijk kenbaar geval van een “kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent”. [7]
3.9
Afgezet tegen voornoemd kader en gelet op de inhoud van de onder 3.2 t/m 3.4 weergegeven stukken, slaagt het middel. [8] Dat lijkt mij gelet op de gang van zaken ook een wenselijke uitkomst.

4.Het tweede middel

4.1
Een bespreking van het tweede middel, dat klaagt over de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep op grond van art. 416 lid 2 Sv, laat ik gelet op de uitkomst van het eerste middel achterwege.

5.Afronding

5.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.2
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Ik meen dat dit eerst in cassatie overgelegde stuk kan worden aangemerkt als een stuk waarvan aan de herkomst en betrouwbaarheid in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. Vgl. bijv. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3713, r.o. 2.4 (betekeningsklachten) of HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:788 (detentie uit anderen hoofde). Daarbij merk ik op dat er een status update behorende bij de aangetekende mail is bijgevoegd.
2.Aan de schriftuur is ook nog een exemplaar van de aantekening van het mondeling arrest gehecht waarin een gelijkluidende slotzin als in het onder 3.4 vermelde stuk is vermeld.
3.Zie voetnoot 1.
4.Zie bijv. HR 11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5663,
5.Door A-G Keulen is in zijn conclusie voor HR 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1877 eenzelfde standpunt ingenomen (PHR 28 augustus 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1120, randnr. 12), onder verwijzing naar o.m. HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4453,
6.Zie HR 11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5663,
7.Zie over herstelbeslissingen o.a. HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478,
8.Vgl. HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2579,