ECLI:NL:HR:2018:788

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
16/05574
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekverlening in hoger beroep wegens detentie van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was in hoger beroep niet verschenen, omdat hij ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep gedetineerd was in verband met een andere zaak. De raadsvrouwe van de verdachte verklaarde niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren, waarna het Hof verstek verleende en het onderzoek ter terechtzitting voortzette. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof om verstek te verlenen onjuist was, aangezien de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte de mogelijkheid moet hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te laten behandelen. Daarom werd het bestreden arrest vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2016, nummer 22/001902-16. De advocaat van de verdachte, B. Kuppens, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd was, wat niet bekend was bij de rechter. Dit leidde tot de conclusie dat het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, was tekortgedaan. De Hoge Raad heeft de zaak teruggeworpen naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/05574
NA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2016, nummer 22/001902-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kuppens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2016 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen alsmede dat de raadsvrouwe van de verdachte heeft verklaard niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Het houdt voorts in dat vervolgens verstek is verleend tegen de niet verschenen verdachte, het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden en is gesloten.
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2016 - inhoudende dat die dagvaarding op 18 augustus 2016 in persoon aan de verdachte is uitgereikt.
2.2.3.
In cassatie zijn - door middel van aanhechting aan de schriftuur - afschriften overgelegd van:
(i) een proces-verbaal van aanhouding van de politie inhoudende dat de verdachte op 16 oktober 2016 is aangehouden wegens verdenking van poging tot doodslag;
(ii) een "proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling" van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank Den Haag inhoudende dat de verdachte op 19 oktober 2016 om 13:10 uur is verhoord en dat de Rechter-Commissaris heeft geoordeeld dat de inverzekeringstelling van de verdachte niet onrechtmatig is, de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte wordt toegewezen en een bevel tot bewaring zal worden afgegeven;
(iii) een vonnis van de Rechtbank Den Haag van 26 april 2017 inhoudende dat ten laste van de verdachte is bewezenverklaard - kort gezegd - een poging tot doodslag, gepleegd op 16 oktober 2016 en voorts inhoudende als vaststelling van de Rechtbank dat de verdachte op die dag lijdende was aan een schizofrene psychose waardoor hij toen in het geheel geen controle meer had op zijn gedrag.
2.3.
Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding van een verdachte aan een verdachte in persoon is uitgereikt en de verdachte noch een bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, ten tijde van de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was.
2.4.
Uit de hiervoor onder 2.2.3 vermelde stukken - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in verband met een andere zaak was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 mei 2018.