Conclusie
1.Inleiding
‘Undoing Gender’ in de academische wereld: persoonlijke beschouwingen over regelingen voor gelijke kansen. Zij schrijft daarin dat zij een aantal mechanismes heeft ondervonden die in het nadeel werken van vrouwelijke academici die gebruik maken van een regeling voor gelijke kansen. De regelingen werken structurele discriminatie juist in de hand en worden gezien als ondermijnend voor meritocratische principes. Wanneer diversiteit van bovenop wordt opgelegd aan organisaties is dat schadelijk voor zowel de minderheids- als de meerderheidsgroep, aldus het artikel.
inappropriate and damaging’voor RUG, de vakgroep en specifieke leden daarvan. [betrokkene 4] wenst de lezer te informeren dat met Werkneemster, de decaan, twee hoogleraren en HR gesprekken gaande zijn ‘
in the hope of resolving it in the future.’
policies or practices’van de instelling niet gewaardeerd wordt, maar dat dát niet de bedoeling was. [betrokkene 4] wenst te benadrukken dat dat soort zaken besproken kunnen en moeten worden in de vakgroep waartoe hij na de zomer het initiatief zal nemen. Maar de persoonlijke toon van het artikel werd ongepast en mogelijk schadelijk bevonden.
the responsibility to circumvent the downsides that publishing essays like[…] [Werkneemster’s]
may have – for the targets within such essays, but also for the authors writing the essays.’
soft skills’te verbeteren, wat nodig is om goed te functioneren als UHD1 en nog meer nodig is bij verdere carrièrestappen. Ook volgt een traject voor de vakgroep, aldus het faculteitsbestuur.
3.Procesverloop
onvoldoende causaal verband tussen meningsuiting en ontbinding
4.Juridisch kader
Vrijheid van meningsuiting
Gaspari/Armenië nr. 2heeft het EHRM daarover als volgt geoordeeld:
chilling effectop kan hebben [30] :
chilling effecthad op de aanvrager of personen die soortgelijke standpunten naar voren brengen [32] . Gerards is hier kritisch over omdat zij meent dat er wel degelijk een
chilling effectkan uitgaan van het niet kunnen verkrijgen van de nationaliteit van een land vanwege het doen van kritische uitlatingen, in ieder geval voor anderen dan klager [33] . Het Hof verwoordde dit zo:
obiter dictumgaf de tuchtrechter ondanks dat het feit verjaard was echter wel aan dat de medewerker hier wel de wet had overtreden met zijn uitlatingen. Dat beschouwde het Hof als een feitelijke waarschuwing of vermaning aan zijn adres, die een
chilling effectop hem kan hebben en hem ervan kan weerhouden in de toekomst soortgelijke meningen te uiten, aangezien er mogelijk nieuwe procedures kunnen worden gestart [34] .
Steur/Nederlanddoor het EHRM al iets vergelijkbaars geoordeeld in een advocatentuchtrechtzaak. De advocaat in kwestie – die kritiek had op de werkwijze van een opsporingsambtenaar tijdens een verhoor – was berispt, omdat hij professionele normen had geschonden. Dat kan een negatief effect hebben op de advocaat, in die zin dat hij zich beperkt zou kunnen voelen in zijn keuze van feitelijke of juridische argumenten bij de verdediging van zijn cliënten in toekomstige zaken. De advocaat is daarmee onderworpen aan een ‘
formality’ of ‘
restriction’ van zijn vrijheid van meningsuiting, zodat gesproken kan worden van inmenging [35] .
chilling effectin de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting.
Żurek/Polen, ook uit 2022, was dit causaal verband tussen uiting en sanctie aan de orde [39] . Het ging hier om uitingen van een rechter, die tevens lid en woordvoerder was van de Poolse Raad voor de Rechtspraak (NCJ), in de periode 2015-2018 die vooraf ging aan de controversiële wetswijziging waarmee de NCJ onder de controle van het parlement werd geplaatst door de toenmalige PIS-regering. Żurek wees in die periode in zijn hoedanigheid van woordvoerder veelvuldig in de media op de bedreigingen voor de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht die voortvloeiden uit de betreffende wetswijziging. Vervolgens werd hij ontslagen als woordvoerder van de regionale rechtbank van Krakau en werd zijn positie als woordvoerder van de NCJ ook beëindigd. Verder werd hij geconfronteerd met disciplinaire procedures en onderzoeken door justitiële en fiscale autoriteiten die zich uitstrekten tot zijn familie.
exclusively or principally) het gevolg waren van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting [41] . In gevallen daarentegen waarin de maatregelen voornamelijk (
mainly) verband hielden met het vermogen van de verzoeker om zijn of haar taken uit te voeren, was geen sprake van inmenging [42] . Dit vat het Hof als volgt samen in
Żurek/Polen:
exclusively or principally the result of the exercise by an applicant of his or her freedom of expression, it has taken the view that there was an interference with the right under Article 10 of the Convention […]. In cases where it has, by contrast, considered that the measures
were mainly related to the applicant’s capacity to perform his or her duties, it found that there had been no interference under Article 10[…].’ (Onderstrepingen A-G)
oog voor de opeenvolging van relevante gebeurtenissen in hun geheel beschouwd, in plaats van een beschouwing van die gebeurtenissen als afzonderlijke incidenten. Bovendien, indien er enig
prima faciebewijs is dat er sprake is van bedoeld causaal verband, dan zal de regering moeten bewijzen dat de betrokken maatregelen om andere redenen zijn genomen, zo volgt ook uit
Żurek/Polen [43] .
in zekere mateverband met de uitoefening van zijn vrijheid van meningsuiting, maar werd
niet primair door die factor gemotiveerd. Er was wat die maatregel betreft dus
geen sprake van inmenging:
to some extent connectedwith the exercise of his freedom of expression, but it was
not primarily motivatedby that factor. (…).” (Onderstrepingen A-G)
wat de primaire reden is voor de sanctie. Alleen als de sanctie
uitsluitend of hoofdzakelijk(‘
exclusively or principally’) het gevolg is van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, dan is er sprake van een inmenging en moet als volgende stap worden nagegaan of de inmenging toelaatbaar is onder art. 10 lid 2 EVRM. Als het hoofdmotief voor de genomen maatregel daarentegen
hoofdzakelijk (‘primarily’) verband houdt met het vermogen van de werknemer om zijn of haar functie uit te oefenen, dan kan niet gesproken worden van een inmenging en komt de bescherming van art. 10 EVRM niet in beeld. En zoals de zaak
Żurek/Polenlaat zien, is het ook mogelijk dat er bij sommige in een opvolgende reeks getroffen maatregelen sprake is van een hoofdzakelijkheids-causaal-verbands-relatie met de uiting die een inmenging oplevert, die vervolgens op geoorloofdheid onder art. 10 lid 2 EVRM moet worden getoetst, terwijl er bij andere getroffen maatregelen uit die reeks geen sprake is van zo’n causaal verband, omdat die maatregelen niet primair door de uiting zijn gemotiveerd en voor die maatregelen ontbreekt dan een voldoende causaal verband om van een inmenging te kunnen spreken en blijft de bescherming van art. 10 EVRM helemaal buiten beeld.
ROC Nijmegenzaak waarover de Hoge Raad in 2022 heeft geoordeeld (toen hij al kennis had kunnen nemen van
Żurek/Polen,welk EHRM-arrest werd gewezen ruim 3 maanden ná de conclusie van A-G De Bock in
ROC/Nijmegen) [44] . Een werkneemster van ROC had een boek gepubliceerd waarin zij de gang van zaken heeft beschreven bij de invoering van onderwijsvernieuwingen. Na publicatie daarvan is zij geschorst en enige tijd later doet ROC een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter. In appel wordt de ontbinding op de g-grond wegens een verstoorde arbeidsverhouding in stand gelaten en is een billijke vergoeding toegekend. De Hoge Raad casseerde omdat het hof ten onrechte buiten beschouwing had gelaten dat er sprake was van een beperking van de vrijheid van meningsuiting.
een reactie vormt op de gevolgen die de inhoud van het boek had voor de interne verhoudingen en werkrelaties. Daarmee was het ontbindingsverzoek een inmenging in de vrijheid van meningsuiting, zo oordeelde de Hoge Raad [45] :
essentiële schakelis geweest in de causale keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot het ontbindingsverzoek en dat om die reden het ontbindingsverzoek niet los kan worden gezien van de meningsuiting [46] :
niet los is te zien van de publicatie van haar boek. Dat verband blijkt in feite ook uit wat het hof overweegt in rov. 4.9, namelijk dat
het ontbindingsverzoek een reactie vormt ‘op de gevolgen die de inhoud van het boek heeft op de interne verhoudingen en werkrelaties’. De publicatie is dus een
essentiële schakel in de causale ketenvan gebeurtenissen, die geleid hebben tot het ontbindingsverzoek.
Handyside-arrest is daartoe als volgt geoordeeld door het EHRM [48] :
chilling effectkan hebben op het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting. Nagegaan moet worden of mensen ontmoedigd worden om gebruik te maken van dit recht [51] .
margin of appreciation) of en in welke mate een inmenging in de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is. Ik laat enkele van de genoemde factoren die in de onderhavige zaak van belang kunnen zijn de revue passeren.
very sensitive and important matter of public interest’ aan de kaak te kunnen stelen, aldus bijvoorbeeld
Aghajanyan/Armenië [53] :
Herbai/Hongarijeging het om een werknemer die op een website had gepubliceerd over HRM-kwesties. Zijn (bank)werkgever ontsloeg hem omdat zijn publicaties naar het oordeel van de bank in strijd waren met de gedragscode. In de procedure bij het EHRM stelde de Hongaarse regering zich op het standpunt dat het recht op vrijheid van meningsuiting niet in het geding was omdat de publicaties niet bijdroegen aan een kwestie van algemeen belang. Maar volgens het Hof moeten bij de belangenafweging die een rechter moet uitvoeren in het kader van uitingen van een werknemer die gevolgd zijn door een sanctie zijdens de werkgever in ieder geval de volgende omstandigheden worden afgewogen:
chilling effectkan hebben op andere werknemers [55] .
margin of appreciationvoor de staten om grenzen te stellen ruimer is, bij commerciële uitingen [62] of publicaties van sensationele aard in de roddelpers, die in mindere mate het publieke belang dienen [63] .
onnodig grievendis geweest. Als een uiting de grenzen van het ontoelaatbare heeft overschreden, of de klager minder grievende bewoordingen had kunnen kiezen of de boodschap op een andere, minder aanstootgevende, manier had kunnen brengen, dan kan dit meewegen ten nadele van de uiter in de belangenafweging. Ook als een publieke kwestie aan de orde is, zijn er grenzen aan de vrijheid van meningsuiting omtrent die kwestie. Zo bijvoorbeeld in
Constantinescu/Roemeniëin geval van een vakbondsvertegenwoordiger die grievende bewoordingen had gebruikt [64] :
delapidatori”, which refers to persons found guilty of the offence of fraudulent conversion, was of a kind to offend the three teachers because they had not been convicted by a court.
delapidatori”.’
Palomo Sanchez/Spanjeging het Hof in op uitingen van een werknemer die een beledigend karakter hadden voor functionarissen of leidinggevenden van de werkgever. Het Hof maakte hier onderscheid tussen kritiek en beledigende uitingen, waarbij de laatste categorie een sanctie kan rechtvaardigen [66] . Hieruit volgt ook dat kritiek uiten op de werkgever in beginsel aan de werknemer is toegestaan, als dat binnen de fatsoensnormen blijft [67] .
Mustafa Erdogan/Turkije, een zaak over een hoogleraar constitutioneel recht die het Constitutionele Hof bekritiseerde wegens de ontbinding van een politieke partij, waarna die hoogleraar werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de leden van dat Constitutionele Hof, hetgeen werd aangemerkt als een inmenging, is uitgemaakt dat elke beperking op de vrijheid van wetenschappers om onderzoek te doen en hun bevindingen te publiceren aan een zorgvuldige toetsing moet worden onderworpen [88] . In die zaak moest het belang van academische vrijheid worden afgewogen tegen dat van individuen die een rechterlijke functie uitoefenen om hun reputatie te beschermen en beschermd te worden tegen persoonlijke beledigingen. Het EHRM benadrukte, als eerder besproken, het belang van onderscheid tussen kritiek en belediging. Als de enige bedoeling van een uiting is om te beledigen, dan vormt een passende sanctie geen schending van art. 10 EVRM. Daarnaast moet ook onderscheid worden gemaakt tussen feiten en waardeoordelen. Nu het hier om waardeoordelen ging met voldoende feitelijke basis, had de nationale rechter niet voldoende gemotiveerd dat de inmenging noodzakelijk was in een democratische samenleving ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen [89] .
Lombardi/Italiëspeelde de academische vrijheid een rol bij de beoordeling of de inmenging daar noodzakelijk was in een democratische samenleving. Het Hof oordeelde dat daarbij een evenwicht moet worden gevonden tussen het recht van de uiter op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van het recht om kennis zonder beperkingen over te dragen (academische vrijheid), en het belang van de universiteit om onderwijs volgens zijn eigen religieuze overtuigingen te kunnen geven [92] .
Kula/Turkijede revue gepasseerd, waarin het ging om een wetenschapper die een berisping had gekregen (een eerdere boete was in die berisping omgezet) wegens deelname aan een televisieprogramma buiten zijn woonplaats zonder toestemming van zijn leidinggevende. Het Hof benadrukt dat hier de academische vrijheid in het geding was en dat om die reden een sanctie, hoe gering ook (een reprimande in dit geval), toch gevolgen kon hebben voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting van betrokkene en in dat opzicht een
chilling effectkon hebben [94] . Het EHRM toetste vervolgens of de aldus geconstateerde inmenging hier toelaatbaar was. Bij de daartoe noodzakelijke belangenafweging wordt van de rechter verlangd om de noodzaak van de sanctie te onderzoeken in de omstandigheden van het geval waarbij belang moet worden toegekend aan de academische vrijheid waarop verzoeker zich had beroepen [95] .
Żurek/Polenvolgt dat het er in het kader van art. 10 EVRM (in het algemeen) om gaat uit te maken wat het hoofdmotief is voor de genomen maatregel die is gevolgd op een uiting: is die
uitsluitend of hoofdzakelijkhet gevolg van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, dan is sprake van een inmenging, maar als de getroffen maatregel hoofdzakelijk (
primarily) verband houdt met het vermogen van de werknemer om zijn of haar functie te vervullen, dan levert dat geen inmenging op – en blijft de bescherming van art. 10 EVRM helemaal buiten beeld; er wordt dan niet toegekomen aan toetsing volgens het tweede lid of de inmenging geoorloofd is – er is dan immers geen inmenging voorhanden.
5.Bespreking van het cassatiemiddel
Żurek/Polen: zijn die maatregelen op te vatten als
uitsluitend of hoofdzakelijkhet gevolg van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting door Werkneemster, zodat sprake is van een inmenging, of houden die maatregelen hoofdzakelijk (
primarily) verband met het vermogen van Werkneemster om haar functie te vervullen, in welk geval geen sprake is van inmenging en art. 10 EVRM buiten beeld blijft. Dat moet vervolgens worden geplaatst in het licht dat de betreffende uiting van Werkneemster moet worden aangemerkt als uitoefening van haar academische vrijheid.
essentiëleschakel is in het proces dat heeft geleid tot het opleggen van de sanctie en/of als het ervoor kan worden gehouden dat de sanctie niet zou zijn opgelegd als de uiting niet had plaatsgevonden, maar al wanneer zich
eencausaal verband voordoet, dat wil zeggen: wanneer de uiting
medeheeft
bijgedragen aanhet opleggen van de sanctie. De regel uit
ROC Nijmegenis volgens de klacht of er (een) causaal verband is tussen uiting en sanctie en niet dat zonder de uiting niet tot ontslag als sanctie zou zijn overgegaan (
condicio sine qua non-karakter) [99] .
Żurek/Polendat het erom gaat of de maatregelen zijn te zien als
uitsluitend of hoofdzakelijkhet gevolg van de meningsuiting van Werkneemster/uitoefening van haar academische vrijheid [100] . Bij de causaal verband toets moet, als besproken, worden gelet op het geheel van gebeurtenissen vanaf de uiting [101] tot aan het opleggen van de sanctie, in hun onderlinge samenhang bezien [102] , met in wezen de toets wat de primaire reden was voor de sanctie: is die uitsluitend of hoofdzakelijk het gevolg van de meningsuiting, dan is er sprake van inmenging, anders niet. Het is dus niet voldoende als een maatregel
in zekere mateverband houdt met een uiting (
‘to some extent connected with the excercise of (…) freedom of expression’,zo par. 209 in
Żurek/Polen), omdat vereist is dat het primair door die factor wordt gemotiveerd (
‘primarily motivated by that factor’aldus het Hof in diezelfde paragraaf).
onvoldoende causaal verbandis tussen de uiting en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en dat strookt met deze maatstaf. Daartoe is het hof gekomen door eerst te overwegen dat uit de gebeurtenissen niet is af te leiden dat zonder de publicatie het ontbindingsverzoek niet zou zijn gedaan. Vervolgens is overwogen dat de publicatie wel een schakel is geweest in de gebeurtenissen, maar
geen essentiële schakel in de ketendie leidde tot het ontbindingsverzoek.
ROC Nijmegenover dit aspect, hiervoor besproken in 4.21. In die zaak zag zij de publicatie als een essentiële schakel in de causale keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot het ontbindingsverzoek, zodat het ontbindingsverzoek niet los was te zien van de meningsuiting, oftewel: zonder de publicatie was het ontbindingsverzoek niet gedaan, zodat daarmee ook direct de vrijheid van meningsuiting in beeld kwam [103] .
Żurek/Polendat de sanctie uitsluitend of hoofdzakelijk en uitdrukkelijk niet alleen maar in zekere mate met de uiting verband houdt (dat laatste punt ontbreekt in het betoog van Werkneemster). Het hof oordeelt in de kern dat er wel in zekere mate een verband is, maar oordeelt dat de sanctie niet uitsluitend of hoofdzakelijk is veroorzaakt door de uiting. Of dit gekwalificeerd zou moeten worden als een
condicio sine qua nonverband kan in het midden blijven, omdat de aangelegde toets van het hof spoort met het juiste EHRM-criterium hier. Anders gezegd: in de EHRM-rechtspraak over het causaal verband vereiste wordt nagegaan wat de essentiële elementen (
essential elements) zijn van de beslissing om een maatregel op te leggen [104] , waarop de maatregelen in wezen betrekking hebben (
essentially related to) [105] en wat het essentiële aspect (
essential aspect) is van de zaak [106] . Door te verlangen dat de uiting een
essentiële schakelis geweest in de gebeurtenissen die tot de sanctie hebben geleid, heeft het hof niet anders gedaan dan wat het Straatsburgse Hof hier van de nationale rechter verlangt.
aard van de maatregelmeebrengt dat sprake is van een inmenging. Voor een strafrechtelijke sanctie of ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat vanzelfsprekend, maar dat geldt dus ook voor maatregelen met geringere materiële consequenties voor de uiter van de mening. Uit de EHRM-rechtspraak hierover volgt dat de lat hier niet hoog ligt, zo is hiervoor besproken: bijvoorbeeld ook een feitelijke handeling [107] , een berisping [108] , een vermaning [109] of een uitspraak in een
obiter dictum [110] kan als een inmenging worden gezien. Deze rechtspraak gaat echter niet over het vereiste van causaal verband tussen uiting en sanctie.
ROC Nijmegenis benadrukt dat bij de causaal verbands-vraag goed moet worden gelet op het geheel van gebeurtenissen vanaf de uiting tot aan het opleggen van de sanctie, in hun onderlinge samenhang bezien [113] . Daarmee wordt voorkomen dat de g-grond als een soort dekmantel kan worden gebruikt om van kritische wetenschappers af te komen. De minutieuze en uitgebreide motivering van het hof in onze zaak geeft daar geen blijk van in mijn ogen. Het hof heeft de opeenvolgende gebeurtenissen, te beginnen medio 2018 tot aan indiening van het ontbindingsverzoek ultimo 2022 op een rij gezet en in onderlinge samenhang beschouwd.
gekwalificeerde meningsuiting. In zo’n geval moet – juist ook wanneer die uiting controversieel of impopulair is – door de rechter met uiterste, althans in elk geval met additionele, gestrengheid getoetst worden of sprake is van een inmenging in of inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Het hof heeft eveneens miskend dat de in zo’n geval vereiste toetsing meebrengt dat ook wanneer ‘slechts’ sprake is van een lichte sanctie of maatregel en/of wanneer zo’n door de academische vrijheid bestreken meningsuiting geen ‘essentiële schakel’ vormt die heeft geleid tot het initiëren van een ontslagtraject, maar die uiting daaraan wel
enige bijdrageheeft geleverd, van een inmenging sprake is, zodat dan vervolgens aan de hand van de daarvoor geldende, eveneens strenge, normen (als vervat in art. 10 lid 2 EVRM) onderzocht moet worden of deze inmenging objectief te rechtvaardigen is. Dat onderzoek heeft het hof ten onrechte achterwege gelaten [115] . Juist vanwege het feit dat de uiting van Werkneemster ook viel onder de academische vrijheid mocht door het hof geen zo strenge eis gesteld worden aan het causale verband tussen de uiting en het ontbindingsverzoek.
Sorguç/Turkijedringt zich op, waarin een hoogleraar centraal stond die op een wetenschappelijk congres een paper verspreidde waarin hij in essentie het systeem van benoeming en promotie van wetenschappers aan zijn universiteit aan de kaak stelde en zich daarbij ook op zijn persoonlijke ervaring baseerde. Het EHRM oordeelde dat daarmee zijn academische vrijheid in het geding was [118] .
explicieteaandacht besteed aan de academische vrijheid. Wel heeft het hof er in rov. 3.30 oog voor gehad dat met het essay van Werkneemster ‘de
academischediscussie wordt aangejaagd over de schaduwkanten van het beleid dat gericht is op het dichten van de genderkloof door de doorstroom van vrouwen naar hogere functies te bevorderen’ en heeft het in rov. 3.33 overwogen dat er geen reden voor twijfel bestaat aan de inzet van de RUG om de werkverhoudingen te verbeteren ‘met het oog op voortzetting van de
wetenschappelijkecarrière van [Werkneemster].’ Uit deze bewoordingen lijkt mij te volgen (en tot uitdrukking gebracht) dat de academische vrijheid van Werkneemster bij het hof op het netvlies heeft gestaan. De klacht stelt aan de orde of bij de hofbeoordeling van het vereiste causaal verband tussen uiting en sanctie de omstandigheid dat de uiting valt onder de academische vrijheid een rol van betekenis moet spelen.
Żurek/Polen(is de uiting hoofdmotief voor de sanctie of juist niet) en de uit
Kula/Turkijevolgende lagere drempel voor het aannemen van inmenging als de maatregel een reactie is op de uitoefening van de academische vrijheid van betrokkene (hoe gering de sanctie ook is, er is al snel sprake van inmenging dan). Als de in 4.55 uiteengezette visie juist is, dan zit hier geen licht tussen – maar ik gaf al aan daar niet helemaal zeker van te zijn.
inmenging toelaatbaar is onder art. 10 lid 2 EVRM [119] en dat die vrijheid ook relevant kan zijn bij de vraag of gezien de
aard van de maatregelsprake is van een inmenging [120] , maar
nietdat ook een andere maatstaf ten aanzien van het causaal verband moet worden toegepast dan die volgt uit
Żurek/Polen. Werkneemster wijst op de vaste EHRM-rechtspraak dat alle beperkingen op de academische vrijheid aan een zorgvuldige toetsing moeten worden onderworpen (
to submit to careful scrunity any restrictions on the freedom of academics), maar dat ziet op de vraag of een eenmaal vastgestelde inmenging toelaatbaar is onder art. 10 lid 2 EVRM en niet op het causaal verband tussen uiting en maatregel vereist om van een inmenging te kunnen spreken [121] . Datzelfde geldt voor de notie dat ‘
however minimal’de maatregel ook is een zorgvuldige toetsing van de geoorloofdheid is aangewezen; ook dat ziet niet op het vereiste causaal verband tussen uiting en sanctie, maar op de geoorloofdheidstoets uit lid 2. Uit de ingeroepen Hof-rechtspraak kan mijns inziens niet worden afgeleid dat de omstandigheid dat met een uiting de academische vrijheid in het geding is, ook relevant zou zijn voor de maatstaf die voor het causaal verband tussen uiting en sanctie moet worden gehanteerd (in gelijke zin Dupliek onder 9).
causaal verbanduitgegaan.
Żurek/Polenvan uitsluitend of hoofdzakelijk ingegeven door de uiting (die geldt voor buiten de context van die academische vrijheid gedane meningsuitingen), hier zo niet stellen. Dan zou de in de evaluatie in 4.55 gegeven analyse niet opgaan – althans zou in zo’n geval de
Kula/Turkije-lijn moeten prevaleren of zwaarder moeten wegen. In deze secundaire lezing zou de klacht dan doel kunnen treffen, maar het zal duidelijk zijn dat ik dat niet bepleit.
onder 21moet de beslissing in ro.v 3.30 klaarblijkelijk zo worden begrepen dat de mail en de brief niet als inmenging kwalificeren, omdat deze niet zijn aan te merken als
arbeidsrechtelijke sancties(in de zin van formele disciplinaire maatregelen, zo verduidelijkt Werkneemsters s.t. onder 67). Dat miskent dat van een inmenging niet alleen sprake kan zijn bij arbeidsrechtelijke sancties, maar ook bij feitelijke maatregelen of handelingen naar aanleiding van een uiting, die mogelijk niet als arbeidsrechtelijke sancties in de zin van (formele) disciplinaire maatregelen kwalificeren, maar die de uitingsvrijheid wel beperken en daarop een
chilling effectkunnen hebben [122] . Dat geldt te meer als de uiting onder de academische vrijheid valt, nu ‘
any restriction on the freedom of academics to carry out research and to publish their findings’ moet worden onderworpen aan ‘
careful scrutiny’, zodat dat niet alleen beperkingen in de vorm van formele arbeidsrechtelijke sancties hier relevant zijn [123] .
onder 22is de beslissing in rov. 3.30 dat de brief van prof. [betrokkene 5] aan de redactie van het tijdschrift geen (zelfstandige) sanctie op het essay die de (voorzienbare) mogelijkheid van een
chilling effectop het gebruik van de vrijheid van meningsuiting behelst, onjuist, althans onbegrijpelijk. In de brief wordt meegedeeld dat het publiceren van het essay (i) negatieve gevolgen heeft gehad voor de arbeidsverhoudingen, (ii) negatieve effecten kan hebben op de reputatie van Werkneemster, (iii) schadelijk kan zijn voor haar functioneren binnen de RUG, terwijl (iv) de redactie zelfs met zoveel woorden wordt aangespoord om haar publicatiebeleid te herzien (met als kennelijk doel om publicatie van vergelijkbare artikelen in de toekomst te voorkomen). Dit geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting over de EHRM-rechtspraak over een inmenging met een
chilling effect, zeker nu de uiting viel in het domein van de academische vrijheid. Dat geldt nog sterker nu de brief in kopie is gestuurd aan Werkneemster, verschillende hoogleraren binnen de faculteit en een buitenlandse hoogleraar die voorzitter is van de Society for the Advancement of Mangement Studies [124] . Mocht het hof hier niet zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, dan is hier sprake van ontoereikende motivering.
onder 23is dat voor zover het hof heeft geoordeeld dat de brief van prof. [betrokkene 5] mede niet als inmenging is aan te merken omdat hoogleraren van de vakgroep zich door het essay persoonlijk aangevallen voelden, ook dat getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Een uiting die valt binnen het domein van de academische vrijheid zoals het essay van Werkneemster wordt ook onder art. 10 EVRM beschermd als deze onwelgevallige of controversiële standpunten behelst die betrekking hebben op de instelling of het systeem waarbinnen de wetenschapper/uiter werkzaam is. Dat maakt het onjuist om (mede) vanwege het feit dat zo’n meningsuiting als een persoonlijke aanval is ervaren door leidinggevenden, een reactie van één van die leidinggevenden op die uiting niet als inmenging te kwalificeren, waarmee die uiting de bescherming van art. 10 EVMR wordt ontzegd.
can be considered as inappropriate and damaging’ en verduidelijkt dat Werkneemster naar aanleiding van de publicatie ervan inmiddels gesprekken heeft moeten voeren met de decaan, een vertegenwoordiger van HR, en twee hoogleraren van de vakgroep om ‘herhaling in de toekomst’ te voorkomen. Miskend is dat een zodanige openlijke terechtwijzing/publieke reprimande kwalificeert als een arbeidsrechtelijke sanctie in de zin van zowel art. 10 EVRM als het Nederlandse arbeids(tucht)recht, althans is de beslissing dat de email slechts diende om de commotie bespreekbaar te maken ontoereikend gemotiveerd [125] .
soft skillsbetreft [126] . Prof. [betrokkene 4] wijst er in zijn advies op dat grote twijfel is ontstaan over haar
soft skills, onder referte aan het essay. In het licht van dit negatieve advies is de overweging dat er sprake is van een contra-indicatie onbegrijpelijk, nu al ten tijde van de bevordering geen vertrouwen bestond in haar functioneren op dat meer seniore niveau [127] . Subsidiair is de klacht
onder 28dat het hof zijn eindoordeel in rov. 3.37 dat onvoldoende causaal verband bestaat tussen de uiting en de ontbinding in elk geval ontoereikend gemotiveerd heeft door daarbij geen enkele aandacht te besteden aan het advies dat prof. [betrokkene 4] in het kader van haar benoeming tot UHD1 heeft uitgebracht, omdat die twijfel werd gekoppeld aan het essay, waarmee het beroep op dat advies als een essentiële stelling valt aan te merken, waarop had moeten worden gerespondeerd [128] .
Żurek/Polengemaakte onderscheid tussen maatregelen die wel in een voldoende hoofdzakelijkheids-causaal-verbands-relatie met de uiting staan, zodat die maatregelen een inmenging opleveren enerzijds en aan de andere kant maatregelen die een dergelijk causaal verband met de uiting ontberen en daarom niet als inmenging kunnen worden aangemerkt. Het ging in die zaak om verschillende typen maatregelen.
Żurek/Polen. De email aan de vakgroep naar aanleiding van het essay van Werkneemster en de brief van de decaan aan de redactie van het tijdschrift die dat essay heeft geplaatst zijn aan te merken als
maatregelen die hoofdzakelijk het gevolg zijn van de uitingen moeten dus als een
inmengingworden aangemerkt. Daarop had als volgende stap moeten volgen de toets uit art. 10 lid 2 EVRM om te bezien of die inmenging toelaatbaar is te achten (hetgeen niet is gebeurd). Het ontbindingsverzoek daarentegen is volgens het hof niet (en nu gebruik ik de bewoordingen uit
Żurek/Polen:)
primarily motivated,maar slechts
to some extend connectedmet de uiting (omdat de verstoorde verhouding al medio 2018 is begonnen met de vroegtijdige promotie-aanspraak van Werkneemster, gevolgd door een als onheus aangemerkte houding jegens haar direct leidinggevende, waarna na promotie tot UHD2 nog jaren zijn gevolgd met diverse direct-leidinggevendenwissels, twee mediationtrajecten, een lange herplaatsingpoging, hetgeen hiervoor is besproken bij de klachten van subonderdelen 1a en 1b), zodat voor die maatregel heeft te gelden dat die
vanwege onvoldoende hoofdzakelijkheids-causaal-verband niet kan gelden als een inmengingen dan ook niet in aanmerking komt voor bescherming onder art. 10 EVRM.
chilling effect. Het hof had de email aan de vakgroep en de brief van de decaan vanwege het hiervoor aangegeven hoofdzakelijkheids-causaal-verband met de uiting als een inmenging moeten aanmerken en vervolgens moeten toetsen of die inmenging volgens art. 10 lid 2 EVRM is geoorloofd en het hof heeft noch het een, noch het ander gedaan, zodat de klachten daarover inhoudelijk op zich gegrond zijn.
tussen uiting en ontbindingsverzoek onvoldoende causaal verbandbestaat (en hier maak ik eenzelfde onderscheid in typen maatregelen als in
Żurek/Polenis gemaakt door het Straatsburgse Hof), kan dit niet tot cassatie leiden. De RUG betoogt dat ook bij s.t. 68-70, maar als ik het goed zie niet direct gemotiveerd langs deze lijnen van te onderscheiden typen maatregelen à la
Żurek/Polenuiteenvallend in maatregelen die wel en maatregelen die niet in voldoende causaal verband staan met de uiting (maar het kan best zijn dat hetgeen in s.t. 69-70 wordt betoogd zo moet worden opgevat). Wat er dus verder zij van de inhoudelijke gegrondheid van de klachten op dit punt, bij gebreke van belang kunnen deze niet tot cassatie leiden.
chilling effect, dat dan niet langer overeind kan blijven dat de reacties op het essay van de faculteitsleiding slechts een schakel waren in de verstoorde arbeidsverhouding, omdat dergelijke sancties van werkgeverszijde die niet door de toets van art. 10 EVRM komen een veel groter gewicht in de schaal (behoren te) leggen. Daar valt tegen in te brengen dat het oog moet worden gericht op de opeenvolging van alle relevante gebeurtenissen in hun geheel beschouwd, in plaats van beschouwing van die gebeurtenissen als afzonderlijke incidenten (zie hiervoor in 4.16) en dat in
Żurek/Poleneenzelfde type onderscheid is gemaakt tussen verschillende maatregelen met verschillende causaliteitsrelaties met de meningsuitingen. De zwaarteverschuiving in causaliteitsweging die hier bij Repliek wordt bepleit zie ik niet opgaan. Als ik dat niet goed zie en niet zo maar gezegd kan worden dat de onjuiste rechtsopvatting in rov. 3.30 geen rol speelt de beoordeling van het vereiste hoofdzakelijkheids-causaal-verband, dan slagen deze klachten wel – maar als hoofdlijn zie ik deze klachten falen bij gebrek aan belang.
in finedat het hof zou hebben geoordeeld dat het ontbindingsverzoek
nietsmet het essay van doen zou hebben; het hof heeft geoordeeld dat
onvoldoendecausaal verband bestaat tussen uiting en ontbinding en dat is wat anders.
subonderdeel 1ebetoogt Werkneemster dat het oordeel van het hof zelf een inbreuk op zou leveren op art. 10 EVRM en van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
Shell-uitspraak, waar ook Werkneemster in de PI onder 33 op wijst, volgt dat het bij de vraag of herplaatsing al dan niet in de rede ligt, gaat om hetgeen in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Deze bepaling roept dus geen resultaatsverplichting van de werkgever tot herplaatsing in het leven [134] . Uit de regelgeving volgt niet welke concrete inspanningen een werkgever moet verrichten. Wat in redelijkheid van de werkgever gevraagd kan worden hangt af van de omstandigheden van het geval. De werkgever wordt daarbij een zekere beoordelingsruimte gelaten [135] .
bestaande functiewaarvoor een vacature open staat of binnen afzienbare termijn open zal staan. Dit blijkt ook uit de toelichting waarin staat dat de mogelijkheid van herplaatsing van een werknemer wordt bezien aan de hand van vacatures die er bij een werkgever zijn of mogelijkerwijs binnen afzienbare termijn komen. Anders dan Werkneemster betoogt bij PI 33 kan dan ook niet worden gezegd dat onder omstandigheden verder moet worden gekeken dan bestaande vacatures in die zin dat bepaalde functies passend zouden moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld door opwaardering of aanpassing van de inhoud van die functie, of zelfs door het creëren van een nieuwe functie [137] . Dit ligt niet voor de hand omdat de ratio van het herplaatsingsvereiste is dat niet tot ontslag mag worden overgegaan wanneer er voor de met ontslag bedreigde werknemer een passende functie beschikbaar is en herplaatsing niet onmogelijk is of niet in de rede ligt. Daarmee lijkt niet te rijmen dat een werkgever die wel terecht een beroep doet op een ontslaggrond verplicht wordt om een functie te creëren om zo te voorkomen dat een werknemer moet worden ontslagen [138] . Dat zou veeleer neerkomen op een resultaatsverplichting, waarvan de Hoge Raad nu juist in de
Shell-zaak heeft uitgemaakt dat daarvan geen sprake is [139] .
Amsta [140] - en
Victoria [141] -beschikkingen [142] laten het voorgaande onverlet. Deze uitspraken gaan over een onterecht ontslag en stellen aan de orde in hoeverre de arbeidsovereenkomst dan inhoudelijk kan worden gewijzigd. Dat de mogelijkheid in dat geval bestaat om te wijzigen, betekent niet dat dat ook het geval moet zijn bij de vraag of herplaatsing mogelijk of redelijk is. Het gaat in door Werkneemster genoemde gevallen namelijk om een onterecht ontslag, terwijl er bij de vraag of werkgever heeft voldaan aan de herplaatsingsplicht juist wel een redelijke grond voor ontslag is.