Voetnoten
1.Vgl. voor de vaststaande feiten de vaststellingen van het hof in rov. 2.2-2.9 van het tussenarrest van het hof van 23 april 2019. Hier wordt van die vaststellingen alleen vermeld wat in cassatie nog van belang is.
2.Het cognossement bevat in art. 3 van de voorwaarden een forumkeuze voor de rechtbank in Rotterdam. Zie daarover het incidentele vonnis van de rechtbank van 6 augustus 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:7079). 3.Vergelijk voor de ingestelde vorderingen en de grondslagen daarvan de vaststellingen van de rechtbank in rov. 3.2-3.3 van haar vonnis van 25 januari 2017. Zie ook rov. 3.1 van het tussenarrest van het hof van 23 april 2019 en rov. 2.7 van zijn eindarrest van 5 december 2023.
4.Vgl. voor een en ander de vaststellingen in rov. 3.5 van het eindvonnis van de rechtbank en 2.8 van het eindarrest van het hof.
9.De procesinleiding is op 5 maart 2024 bij de Hoge Raad ingediend. Het beroep richt zich niet tegen de eerdere arresten van het hof en bevatten daartegen (dan ook) geen klachten.
10.Waar in deze conclusie wordt gesproken van rechtskeuze en rechtskeuzebeding wordt steeds gedoeld op de conflictrechtelijke rechtskeuze, tenzij anders vermeld.
11.Zie zeer uitvoerig over een en ander P.A.M. Seck,
12.Het gaat om een federale wet, die dus voor de hele VS geldt. Zie uitvoerig over de US Cogsa R. Force,
13.Verdrag ter vaststelling van enige eenvormige regelen betreffende het cognossement, Brussel (25 augustus 1924). De benaming Hague Rules is ontstaan doordat het verdrag vooraf is gegaan door in Den Haag afgesproken regels, die nog niet de vorm van een verdrag hadden, maar in de praktijk wel al vaak werden gebruikt.
14.Zie over de verschillen S. van Weeghel,
15.Zie P.A.M. Seck,
16.Zie over het maken van een rechtskeuze bijv.
17.Vgl. bijv.
18.Rapport betreffende het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst door Mario Giuliano, hoogleraar aan de Universiteit van Milaan, en Paul Lagarde, hoogleraar aan de Universiteit van Parijs, p. 17. Zie hierover ook
19.P.A.M. Seck,
20.Zie in deze zin ook P.A.M. Seck,
22.Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) /* COM/2005/0650 def. - COD 2005/0261 */.
23.Dit is dus geen conflictrechtelijke rechtskeuze, maar de hiervoor in 3.3 eerste alinea genoemde verwijzing of incorporatie.
24.Zie voor e.e.a. bijv. A.P.J.M. Vonken,
25.Zie hierover o.m. L. Strikwerda,
26.H. Boonk, ‘De betekenis van Rome I voor het zeevervoer’,
27.Dat is een verschil met de arresten die Airgas in voetnoot 111 van haar schriftelijke toelichting noemt, HR 4 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AB8727, 28.Zie aldus ook Carver on bills of lading 2012, p. 695.
29.Ph.H.J.G. van Huizen,
32.Zie de in de vorige voetnoot genoemde vindplaatsen, met verdere verwijzingen. Zie ook S. Geense, ‘De merchant clausule’,
33.Travaux préparatoires of the Hague Rules and of the Hague Visby Rules, p. 431.
34.Zie onder meer A. Blussé van Oud-Alblas, De Hague Rules in de Brusselsche Conventie 1924 (diss. Leiden), Leiden: S.C. van Doesburgh 1929, p. 165-166 en de door hem aangehaalde Engelse auteurs, allen aangehaald en geciteerd in de schriftelijke toelichting van Airgas onder 3.3.38-3.3.42. Zie voorts W. Snijders,
35.Zie voor dit argument o.m. W. Snijders t.a.p. Ook Royer t.a.p. wijst hierop.
36.MvT Invoeringswet bij art. 8.5.2.19 lid 5 ontwerp Boek 8 BW, Parl. Gesch. Boek 8, p. 415,
37.Zie voor dat uitgangspunt en het waarom daarvan Parl. Gesch. Boek 8, p. 5-6 en 9-10.
38.Niet dwingend recht: T&C BW, commentaar op art. 8:383 BW, aantek. 5 (J.A. Kruit, actueel t/m 01-09-2024) en, kennelijk ook, Sdu Commentaar Verkeersmiddelen en vervoer (Boek 8 BW), aantek. 3 op art. 8:383 BW (N.J. Margetson, publicatiedatum: 1 september 2024). Zie ook S. Geense, ‘De merchant clausule’, NTHR 2011/5, onder 7.2.1, bij en in voetnoot 57, met vermelding van de nodige lagere rechtspraak.
39.Vgl. Carver on bills of lading 2012, 9-245, p. 725-726, op p. 726: geen dwingend recht, met verwerping van de andersluidende, op art. 5 lid 1 HVR gebaseerde opvatting in de druk van dit werk uit 1982. Carver vermeldt dat Temperley in latere druk van zijn werk Carriage of Goods by Sea Act 1924 dan in de schriftelijke toelichting van Airgas onder 3.3.41 wordt aangehaald, ook deze opvatting was toegedaan (namelijk in de vierde druk uit 1932). Zie echter ook Scrutton on charterparties and bills of lading 2015, 14-085, p. 366: wel dwingend recht. Zie ook S. Geense, ‘De merchant clausule’,
40.Vgl. S. Geense, ‘De merchant clausule’,
41.Zie aldus onder meer W. Snijders,
43.Zie de uitspraak
44.Aldus Carver on bills of lading 2012, p. 751, voetnoot 1286.
45.De toelichting op art. 8:397 BW laat zich niet nader over het karakter van genoemde bepalingen uit. Zie Parl. Gesch. Boek 8, p. 420-424.
46.Zie Parl. Gesch. Boek 8, p. 418-419. Het schrappen van het voorbehoud is niet toegelicht.
47.Kennelijk gaat de in de volgende voetnoot te noemen Nederlandse literatuur daar ook vanuit, in overeenstemming met hetgeen hiervoor in 3.29 al is vermeld. Zie uitdrukkelijk aldus voor de UK Scrutton on charterparties and bills of lading 2015, 14-098, p. 373, met verwijzing naar diverse Engelse uitspraken in deze zin.
48.Kennelijk evenzo H. Boonk,
49.Zie ook uitdrukkelijk de toelichting op art. 8:423 BW, waarin deze bepaling de op art. 4 lid 6 Hague Rules gebaseerde lex specialis noemt van de art. 8:397 en 8:398 BW. Zie Parl. Gesch. Boek 8, p. 454 (T.S. en MvT). Men valt dus onder meer op die bepalingen terug als art. 8:423 BW geen regeling kent.
50.Deze leer is aanvaard in het door Airgas ingeroepen en door het hof in rov. 2.8 genoemde Cato-arrest, HR 6 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6043, 51.Gelet op de verwijzing door het hof voor zijn oordeel naar een recent Amerikaans handboek lijkt me zijn oordeel ook niet onbegrijpelijk te noemen (maar daarover bevat het middel geen klacht).
52.Onder 50 van de repliek in eerste aanleg heeft UAL zelfs aangevoerd dat Rule 1304(6) Cogsa niet van toepassing is. In (in elk geval) haar pleitnotities in hoger beroep p. 11 is zij daarvan teruggekomen. Overigens heeft Airgas niet aangevoerd dat UAL wél op de hoogte was van het gevaar, althans niet dat ik heb gezien en het middel voert dat ook niet aan. Dat UAL op de hoogte was van het gevaar, heeft zij ook zelf niet aangevoerd, anders dan het subonderdeel wel stelt. Vergelijk om te beginnen de passage in de processtukken waarnaar Airgas in het subonderdeel verwijst. Vergelijk voorts onder 51 van de repliek in eerste aanleg, waar UAL juist heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van het gevaar (in die zin dat zij “wel het product ethyleen kent, maar niet op de hoogte was (gebracht) van de gevaren van ‘spontaan’ vrijkomen van dat gas uit de daarvoor gebruikte isotainers”).