Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
14) Veroordeling betaling lening Swanenberg - € 935.464,00
Swanenberg en Heusden Veste; toevoeging A-G]
.Deze schuldeisers krijgen met dit bedrag naar mijn oordeel een stuk meer dan zij toegekend krijgen vanuit de WSNP-regeling of in het geval ik failliet wordt verklaard. Schuld 14 kan volledig worden voldaan en de maandelijkse lasten waaronder de hypotheek kan ik voldoen met mijn maandelijkse inkomsten en de bijdrage van mijn man. Helaas konden de schuldeisers met betrekking tot schuld 12 en 13 niet instemmen met het aanbod nu zij in de veronderstelling leven dat er bij mij veel meer te halen valt. Ik heb een schuldregeling aangevraagd bij de gemeentelijke kredietbank. Helaas ben ik niet toegelaten tot de schuldhulpverlening en zij hebben mij geadviseerd om de WSNP aan te vragen. Als ik wordt toegelaten tot de WSNP zal ik met de bewindvoerder bekijken of we een akkoord kunnen aanbieden waarbij de schuldeisers meer betaling kunnen verwachten dan het normaal doorlopen van de WSNP. Mocht dit niet lukken, dan zit er niets anders op dan de WSNP regeling door te lopen waarbij ik zal proberen om zoveel mogelijk inkomen te genereren zodat de schuldeisers zoveel als mogelijk kunnen worden voldaan. Hopelijk kan ik dan dit drama dat al meer dan 10 jaar duurt afsluiten.”
3.Procesverloop
4.Juridisch kader
Goede trouw
kan worden afgewezen (…) indien aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest.”Ook was de goede trouw-toets toen nog niet in tijd beperkt.
“slechts”wordt toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [11] Deze wetswijziging was ingegeven vanuit gedachte om de toegang tot de Wsnp te beperken tot diegenen die
“er klaar voor zijn”. [12] Verder bracht de wetswijziging mee dat de schuldenaar voortaan zelf aannemelijk moest maken dat hij aan de geldende voorwaarden voldoet, en dat de schuldenaar zich rekenschap diende te geven van, en een zekere verantwoording diende af te leggen over het ontstaan van zijn schulden. [13] De parlementaire geschiedenis vermeldt voorts dat met deze wijziging van de aard van de goede trouw-toets (van facultatieve weigeringsgrond tot toelatingsvoorwaarde), geen inhoudelijke wijziging is beoogd: [14]
Wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personenverkort van vijf tot drie jaar. [16]
gedragsmaatstafomvat, die betrekking heeft op het
“te goeder trouw handelen”: [18]
gedragsmaatstafom te kunnen beoordelen of de schuldenaar zijn verplichtingen voortvloeiend uit de Wsnp zal nakomen: [19]
Afwijzing verzoek: schulden niet te goeder trouw (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b Fw)
van andere gegevens van belang om een zo getrouw mogelijk beeld te bieden van de vermogens- en inkomenspositie van de schuldenaar en van de mogelijkheden voor schuldsanering”, beoogd aan te geven dat de schuldenaar een algemene informatieplicht heeft. [22] Verder is in de wetsgeschiedenis te lezen dat deze algemene informatieplicht uit de art. 285-verklaring naast de bewijslast van de schuldenaar staat om in de art. 288-verklaring (eerste lid, onder c) aan te tonen dat hij de verplichtingen die uit de regeling voortvloeien, naar behoren zal nakomen. De informatie uit de artikel 285-verklaring kan mede de art. 288-verklaring onderbouwen. [23]
5.Bespreking van het cassatiemiddel
eerste deelvan
klacht 3(onder 5.17) sluit hierop aan. Geklaagd wordt dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het betoog van Swanenberg , dat hetzij [verweerster 1] in haar toelatingsverzoek onjuiste informatie heeft gegeven (namelijk dat zij in verband met overbedeling een schuld van € 438.061,- aan haar echtgenoot zou hebben), hetzij in de eerder genoemde antwoordmemorie na verwijzing onjuiste informatie heeft verschaft (namelijk dat zij bij de wijziging van het huwelijksregime geen vermogensbestanddelen van waarde heeft verkregen). Deze stellingen zijn tegenstrijdig en kunnen niet allebei waar zijn. Het hof heeft zijn beslissing niet naar behoren gemotiveerd, door wat Swanenberg hierover heeft aangevoerd in haar beëindigingsverzoek, onbesproken te laten.
weede deelvan
klacht 3(onder 5.18) heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, omdat het een aantal essentiële stellingen die Swanenberg aan haar verzoek tot tussentijdse beëindiging ten grondslag heeft gelegd, onbesproken heeft gelaten. Bespreking van deze stellingen was van belang, omdat de vraag of een schuldenaar te goede trouw is bij het aangaan en onbetaald laten van zijn schulden, beoordeeld moet worden op basis van alle feiten en omstandigheden van het geval (procesinleiding bovenaan blz. 19). Het gaat om de volgende stellingen:
klacht 4is gericht tegen het oordeel van het hof dat de feiten en omstandigheden die Swanenberg aan haar verzoek tot tussentijdse beëindiging ten grondslag heeft gelegd grotendeels buiten de driejaarstermijn vallen. De invalshoek is nu, als ik het goed begrijp, dat het hof wellicht heeft aangenomen dat het niet gaat om
nieuwestellingen van [verweerster 1] in de bodemprocedure.
A-G: de toelatingsbeslissing] van belang zou kunnen zijn dat de toelatingsrechter op de hoogte was van bepaalde specifieke verweren die [verweerster 1] in de bodemprocedure had gevoerd. De belangrijkste verweren die [verweerster 1] had gevoerd, blijken uit het bij het toelatingsverzoek gevoegde eindarrest van 19 december 2023. Dat de toelatingsrechter bij zijn beoordeling acht had moeten slaan op verweren die voor het hof ’s-Hertogenbosch niet het vermelden waard zijn geweest, valt niet in te zien. De feiten en omstandigheden die Swanenberg aan haar beëindigingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zijn dan ook geen (relevante) ‘niet bekende ’ feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 350 lid 3 sub f Fw.”
eerste plaats(onder 5.24) dat de derde en volgende zinnen in deze overweging onjuist dan wel onbegrijpelijk zijn, nu art. 350 lid 3 sub f Fw een gedragsmaatstaf behelst met betrekking tot de goede trouw van de schuldenaar bij het aangaan of onbetaald laten van zijn schulden. Bij de beoordeling van de goede trouw van [verweerster 1] bij het onbetaald laten van de schuld aan Swanenberg , kan daarom wel degelijk van belang zijn welke verweren zij in de bodemprocedure heeft gevoerd, zeker nu Swanenberg zeven jaar tegen haar heeft moeten procederen, waarmee haar vordering op [verweerster 1] nog aanzienlijk is opgelopen. Daarbij is niet beslissend of het hof in de bodemzaak (het verwijzingshof) die verweren in zijn arrest heeft vermeld. Mogelijk is immers dat het verwijzingshof niet is toegekomen aan een bespreking van die verweren.
tweedeklacht (onder 5.25) wordt opgeworpen voor zover het hof tot zijn oordeel in rov. 4.5 is gekomen omdat het hof het beëindigingsverzoek van Swanenberg zo begrepen heeft, dat zij zich (slechts) beroept op overwegingen in het arrest in de bodemprocedure, waarin bepaalde verweren van [verweerster 1] expliciet zijn verworpen. Die lezing van het beëindigingsverzoek is echter onbegrijpelijk, zo wordt geklaagd.
derdeklacht (onder 5.26) van
klacht 5is gericht tegen de eerste twee zinnen van rov. 4.5, waarin het hof overweegt dat het onbetaald blijven van de schuld van [verweerster 1] aan Swanenberg ‘daarmee’ bekend was en dat hetzelfde geldt voor de in de bodemprocedure gevoerde verweren. Met ‘daarmee’ doelt het hof op de laatste zinnen van rov. 4.4, waar is overwogen dat het eindarrest van het hof ’s-Hertogenbosch als bijlage was gehecht aan het toelatingsverzoek, en dat bij de behandeling van het toelatingsverzoek op dit zitting, de rechtbank de schuld en de bodemprocedure bovendien uitdrukkelijk heeft besproken met (onder meer ) [verweerster 1] . Geklaagd wordt dat deze overwegingen onbegrijpelijk zijn, omdat de antwoordmemorie niet aan het toelatingsverzoek was gehecht en het proces-verbaal van de toelatingszitting (vrijwel) niets vermeldt over de door [verweerster 1] in de bodemprocedure gevoerde verweren. Het hof neemt dan ook ten onrechte aan dat de toelatingsrechter bekend was met de in de bodemprocedure gevoerde verweren.
klacht 8zijn gericht tegen rov. 4.6, die als volgt luidt: