4.4Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, de volgende bewijsoverweging in:
“Feit 1: medeplegen invoer 315,7 kilogram cocaïne (ZD03)
De raadsman heeft, op gronden zoals verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de rol van de verdachte uitermate beperkt is geweest en zeer zeker van onvoldoende gewicht om een bewezenverklaring van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen dragen bij de invoer. De gedragingen van de verdachte hebben slechts plaats gehad op één dag en bedroegen maximaal 5 minuten. De verdacht heeft geen bijdrage gehad in het voorbereidende traject. Hoogstens kan hem worden verweten gegevens van een contactpersoon te hebben gegeven. Er was geen wezenlijke bijdrage van voldoend gewicht. Ook medeplichtigheid kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, nu het aanleveren van een tussenpersoon een bijdrage van uiterst ondergeschikte aard en omvang is, voor zover het al als een bijdrage gezien kan worden, en niet is voldaan het dubbele opzetvereiste.
Het hof zal hieronder op de onderscheidenlijke verweren responderen.
Inleiding
Het opsporingsonderzoek-Noord met betrekking tot ZD03, kort gezegd betreffende de gedragingen in relatie tot de invoer vanuit Brazilië en het transport van 315 kilogram cocaïne, heeft zich toegespitst op twee onderscheiden delicten waarvan de daarmee samenhangende gedragingen van de onderscheiden verdachten elkaar deels overlappen.
Dit heeft geleid tot de tenlastelegging van kort gezegd:
A: medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 315 kg cocaïne,
in de zaken van [betrokkene 1] (feit 1), [betrokkene 2] (feit 1) en [verdachte] (feit 1 primair).
Subsidiair is aan [verdachte] de medeplichtigheid aan de invoer tenlastegelegd.
B: (…)
Onderdeel A
Het hof overweegt, deels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 13 maart 2019 te 01.13 uur arriveerde in de haven van Antwerpen het schip [schip] met onder meer twee containers voorzien van de nummers [container 1] en [container 2] . Het schip was op 18 februari 2019 vanuit de havenplaats Santos te Brazilië vertrokken met daarop de twee containers. Volgens de bill of lading d.d. 18 februari 2019 bevatten de containers roestvrijstaal schroot en waren zij bestemd voor: ‘ [bedrijf 1] , [a-straat 1] te Gendringen, naam: [betrokkene 3] ’ met daarbij de vermelding van het e-mailadres: [e-mailadres] en het telefoonnummer [telefoonnummer] . Verzender van de containers was [bedrijf 2] te Brazilië (hierna: [bedrijf 2] ). De haven van Antwerpen is per zeeschip enkel te bereiken via de Westerschelde, gelegen op Nederlands grondgebied.
Op 15 maart 2019 werden de containers gecontroleerd door de Belgische douane. Bij de douane was als inklaarder van beide containers bekend de firma [bedrijf 3] .
In de container [container 1] bevonden zich met schroot gevulde bigbags en een aantal tot blokken geperste stukken schroot waartussen diverse pakjes met wit poeder werden waargenomen. De container met inhoud werd vervolgens naar het terrein van het bedrijf [bedrijf 4] te Zwijndrecht (België) gebracht om op een later tijdstip geheel te worden geleegd (ook wel genoemd: ‘gekiept’) en te worden onderzocht.
Op 18 maart 2019 werden meerdere van deze pakjes door de Belgische douane inbeslaggenomen en bemonsterd. Aan de Nederlandse politie werden negen monsters ter beschikking gesteld die werden onderzocht door het NFI. Daarbij werd vastgesteld dat deze monsters materiaal bevattende cocaïne bevatten. De container werd daarna wederom gevuld met het metaalschroot, verzegeld en op het terrein van [bedrijf 4] geplaatst.
Controle van de andere container [container 2] leverde geen bijzonderheden op. Deze werd vrijgegeven en blijkens de vrachtbrief diezelfde dag nog door het bedrijf [bedrijf 5] BVBA vervoerd naar – in afwijking van de adressering op de bill of lading – ‘ [bedrijf 6] BV, [b-straat 1] te Berghem’. De opdracht tot vervoer van zowel deze als de container met nummer [container 1] was volgens [bedrijf 5] ‘laattijdig’ gegeven door de firma [bedrijf 7] uit naam van [betrokkene 4] . Dit bedrijf was volgens de douaneaangifte d.d. 14 maart 2019 inmiddels de geadresseerde geworden van beide containers. Deze douaneaangifte werd gedaan door de firma [bedrijf 3] te Stabroek.
Voor het beantwoorden van de vraag wie betrokken waren bij het binnen Nederlands grondgebied brengen en bij het verdere vervoer naar Antwerpen van beide containers en daarmee ook van de lading cocaïne overweegt het hof het volgende.
De hiervoor genoemde vracht van twee containers was geadresseerd aan het bedrijf [bedrijf 1] BV ter attentie van [betrokkene 3] . Van enige betrokkenheid van [betrokkene 3] bij die vracht is in het onderzoek evenwel niet gebleken. Evenmin is gebleken dat het bedrijf [bedrijf 1] BV een actieve onderneming betrof op het gebied van recycling van metalen, sterker nog: de onderneming was reeds per 29 mei 2018 opgehouden te bestaan en het bedrijfspand was op 31 juli 2018 afgebrand. Wel is gebleken dat het bij de adressering op de bill of lading vermelde telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) in gebruik was bij zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] , dat [betrokkene 2] zich met dat telefoonnummer op aangeven van [betrokkene 1] heeft voorgedaan als [betrokkene 3] van [bedrijf 1] en waarbij contact werd gelegd met [bedrijf 3] en werd gesproken over het inklaren van twee uit Brazilië afkomstige containers met roestvrij staal.
Dat [betrokkene 1] achter het gebruik van het bedrijf [bedrijf 1] BV zat in relatie tot de invoer van de containers, blijkt daarnaast uit diverse OVC-gesprekken waarin hierover wordt gesproken, waaronder zijn uitlating op 27 februari 2019: “Kijk het is zo, ik heb een bedrijf met die man. En die (het hof begrijpt: [betrokkene 5] ) zit in de bajes en nou zijn er nog bakken onderweg. En nou heb ik exact hetzelfde bedrijf maar dan iets anders in de naam op laten richten. (…) Maar op hun naam zijn de spullen besteld (…)”.
Het hof stelt dus vast dat toen [betrokkene 1] problemen ondervond bij het gebruik van [bedrijf 1] BV ( [betrokkene 3] zelf wilde niet meewerken, diens compagnon, [betrokkene 5] , was gedetineerd en [betrokkene 1] wist het btw-nummer van het bedrijf niet), hij samen met [betrokkene 6] vanaf december 2018 bezig is geweest met het op naam van ene [betrokkene 7] opzetten van een bedrijf met een naam gelijkend op [bedrijf 1] , namelijk [bedrijf 8] (later veranderd in [bedrijf 9] ).
[betrokkene 1] heeft dit ook erkend en spreekt in dit verband over het klonen van een bedrijf.
Uit het dossier blijkt dat op respectievelijk 9 januari en 6 februari 2019 vanaf de privérekening van [betrokkene 7] totaal ruim € 40.000,- is overgemaakt op de zakelijke rekening van [bedrijf 9] . Kort daarvoor werd deze privérekening van [betrokkene 7] telkens gevoed met contante stortingen van totaal ruim € 40.000. In dat verband stelt het hof vast dat op 4 februari 2019 [betrokkene 1] tegen [betrokkene 10] zegt dat hij 20.000 moet hebben (ZD06, pag. 168-169). Op diezelfde dag wordt een contante storting gedaan op de rekening van [betrokkene 7] ten bedrage van € 5.120,- en op de twee dagen erna contante stortingen ad € 8.400,- respectievelijk € 6.930,-. Op 7 februari 2019 werd -zoals hiervoor al aangegeven- vanaf de privérekening van [betrokkene 7] € 20.000,- overgemaakt naar de zakelijke rekening van [bedrijf 9] . Kort na de overboekingen naar de bankrekening van [bedrijf 9] (11 januari 2019 en 7 februari 2019) is vanaf die bankrekening tweemaal een geldbedrag van € 20.000,- overgemaakt naar [bedrijf 2] in Brazilië, de verzender van de containers.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof dat [betrokkene 1] (samen met [betrokkene 6] ) achter deze betalingen zit en dat het geld dat aan [bedrijf 2] is betaald afkomstig is van [betrokkene 1] .
Naast het feit dat [betrokkene 1] voornoemd schaduwbedrijf heeft opgezet en op geen enkele andere wijze is gebleken dat [betrokkene 7] de belanghebbende of afnemer was van de containers, volgt dit uit diverse uitlatingen van [betrokkene 1] in OVC-gesprekken van 20 december 2018 (1e aanvulling, pag. 321-322), 31 december 2018 (1e aanvulling, pag. 323-329) 3 januari 2019 (1e aanvulling, pag. 330-331) en, in het bijzonder, 27 februari 2019. In laatstgenoemd OVC-gesprek van 27 februari 2019 zegt [betrokkene 1] dat hij met dat nieuwe bedrijf “de bakken [heeft] betaald, van hun rekening af” (ZD03, pag. 116-117). Verder heeft [betrokkene 1] , vlak voordat de containers binnenkwamen, de naam van [betrokkene 7] genoemd in een gesprek waar het lijkt te gaan om het invullen van formaliteiten op een bepaald document. Wanneer [betrokkene 2] vraagt: “Vertegenwoordigd door [betrokkene 3] ?” antwoordt [betrokkene 1] : “Nee, [betrokkene 7] . Hierna de opdrachtgever…”.
Op grond van al het voorgaande stelt het hof vast dat [betrokkene 1] een niet aan hem verbonden en op dat moment zelfs niet meer bestaand bedrijf met de naam [bedrijf 1] BV heeft gebruikt voor het importeren van de twee containers en dat hij – nadat zich daarmee problemen voordeden – een ander bedrijf op naam van een derde is gestart in plaats van dat eerste bedrijf, met een bedrijfsnaam en bedrijfsactiviteiten die sterke gelijkenissen hadden met die van het eerste bedrijf.
Naar het oordeel van het hof dienen het gebruik van dergelijke fictieve bedrijven, het doen van contante stortingen op bankrekeningen, het doen van overboekingen vanuit het fictieve bedrijf, maar ook - zoals uit de OVC-gesprekken blijkt - het vermijden van het gebruik van een eigen computer bij het regelen van administratieve verplichtingen ( [betrokkene 2] : “Want als je dat op een computer bij ons doet en ze gaan het IP-adres na”. [betrokkene 1] : “Nee dat moet je niet doen”. [verdachte] : “Nee.”, 6 maart 2019, ZD03 pag. 155-156), geen enkel ander doel dan het verhullen van de identiteit van degene die opdracht heeft gegeven tot en belang had bij het vervoer en de invoer van de vracht containers of van degenen die daarbij direct betrokken waren. Het hof concludeert dat het de bedoeling van [betrokkene 1] was dat het [bedrijf 10] met betrekking tot de invoer van de containers onzichtbaar of niet traceerbaar zou blijven.
Verder is, zoals hiervoor al vermeld, gebleken dat één van de twee containers ( [container 2] ) op 15 maart 2019 door een trekker van [bedrijf 5] niet naar het adres van [bedrijf 1] BV werd getransporteerd, maar naar de [b-straat 1] te Berghem – een aan het [bedrijf 10] te relateren adres – en dat de oplegger met container diezelfde dag werd verplaatst naar [c-straat 1] te [plaats] , in de omgeving van de woningen van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] .
[betrokkene 1] zegt daar op 22 maart 2019 over (ZD10, pag. 48): “Nee luister, kijk, ze hebben zelf zo gedaan, we hebben die container naar euh, naar [bedrijf 11] gebracht” en “Die chauffeur maakte ook die opmerking bij [bedrijf 11] , die zei: bij deze container zit geen drugs, die hebben ze helemaal uit elkaar gehaald (…)”. Op 16 maart 2019 werd de oplegger verplaatst naar de [d-straat] te Oss, in de buurt van [bedrijf 12] . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben daar op 19 maart 2019 over gesproken, waarbij ook werd gesproken over bigbags die uit de container moeten worden gehaald (ZD03, pag. 474):
[betrokkene 1] : “Als gewoon normaal... gaat halen en we zetten hem bij [bedrijf 12] neer en je koppelt hem af (…)”, [betrokkene 2] : “Je trekt de deuren open en weer dichtdouwen”. [betrokkene 1] : “Ja en dan zeg je dat moet weer gelost worden (…) je zet hem terug eronder, je rijdt even weg. Zorgen we dat we een andere vrachtwagen erbij hebben staan van die stalling (…) bigbags eruit”. [betrokkene 2] : “Ja die bigbags staan voorin he”.
Door het observatieteam van de politie is vastgesteld dat een vrachtwagen van het transportbedrijf [bedrijf 5] op 18 maart 2019 omstreeks 16.39 uur van het terrein van [bedrijf 11] vertrok, gevolgd door een Volkswagen Golf met [betrokkene 2] als bestuurder. De vrachtwagen en de auto rijden naar de [d-straat] in Oss, waar ze stoppen bij een trekker van MAN, kenteken [kenteken 1] , waarvan is vastgesteld dat deze meerdere keren door [betrokkene 2] is bestuurd. Aan deze trekker was een oplegger gekoppeld met daarop een zeecontainer van Maersk. [betrokkene 11] , eigenaar van [bedrijf 12] , heeft verklaard dat deze container op 16 maart 2019 op het terrein van zijn bedrijf was achtergelaten. [betrokkene 2] stapt in de MAN trekker, verplaatst deze en heeft contact met de chauffeur van de [bedrijf 5] vrachtwagen, waarna de oplegger die aan de MAN-trekker was gekoppeld aan de vrachtwagen van [bedrijf 5] wordt gekoppeld. Tot het transport van [bedrijf 5] werd opdracht gegeven door de Belgische firma [bedrijf 7] met [betrokkene 4] als zaakvoerder en later werd aan deze firma ook de koopprijs betaald van de lading metaal uit de container. [betrokkene 4] en [betrokkene 12] hebben verklaard dat de firma [bedrijf 7] een bedrijf was dat werd gefinancierd door de organisatie uit Oss, geleid door [betrokkene 1] , en dat dit bedrijf was opgericht met als enige doel het invoeren van cocaïne. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben ook diverse keren (waaronder in aanwezigheid van [betrokkene 8] ) gesproken over [bedrijf 7] in relatie tot de tenlastegelegde import en over het aan dit bedrijf doorverkopen van de ‘bakken’ (ZD03, pag. 159, 199, 202, 219-220, 236, 446).
Op basis van het voorgaande en de diverse OVC-gesprekken in het dossier stelt het hof vast dat anders dan op de bill of lading was vermeld, niet het bedrijf [bedrijf 1] BV, maar het [bedrijf 10] de werkelijke belanghebbende was bij de beide containers.
Gelet op het feit dat zich in de ingevoerde containers naast roestvrij staal schroot ook 315 kilogram cocaïne bevond, verstopt in ijzeren of roestvrij stalen voorwerpen, is het verhullen van de identiteit van de afnemer/koper van de containers reeds een sterke aanwijzing dat de verdachten wetenschap hadden van en betrokkenheid hadden bij de invoer van de cocaïne die in (een van) de containers zat.
Dat het belang in het transport van de twee containers niet zozeer gelegen was in de lading roestvrij staal maar in de bijlading, zijnde de cocaïne verpakt als ‘blokken’, leidt het hof voorts af uit de omstandigheid dat de lading van de container [container 2] die op 15 maart 2019 werd vrijgegeven, kennelijk voor een bedrag van slechts € 9.100,- van de hand is gedaan, terwijl voor de container € 20.000,- werd betaald. Bovendien staan de bedragen die werden gevraagd of die [betrokkene 1] bereid was te betalen voor het inklaren c.q. voor het zorgen dat de container de douane zou kunnen passeren, te weten bedragen tot in totaal € 150.000,- in geen enkele verhouding tot de waarde c.q. aanschafprijs van de partij roestvrij staal of tot de gebruikelijke met inklaring en transport gemoeide kosten. [betrokkene 2] en [verdachte] waren aanwezig bij de gesprekken waarin het ging om de te betalen vergoedingen.
Het hof stelt verder vast dat [betrokkene 1] zich minst genomen (waarschijnlijk al eerder gezien zijn uitspraak in maart 2019 dat hij er al 7 maanden mee bezig is) reeds vanaf december 2018 intensief heeft beziggehouden met het regelen van het transport en de invoer van de bewuste containers, te weten met de betaling van de containers, het zo soepel mogelijk (laten) afwikkelen van de douaneformaliteiten, het oplossen van (administratieve) complicaties, en het verdere transport na invoer. Daartoe had hij, onder meer door tussenkomst van [betrokkene 2] en [verdachte] , telefonische contacten en besprekingen met inklaarders/expediteurs en vervoerders.
Uit de vele in de maanden voorafgaande aan de aankomst in Antwerpen van de containers opgenomen OVC-gesprekken volgt eenduidig dat [betrokkene 1] samen met [betrokkene 2] en [verdachte] spreken over het regelen van een persoon met de nodige contacten in de haven van Antwerpen ten behoeve van de inklaring van de beide containers en over het (trachten te) voldoen aan de administratieve verplichtingen die verbonden zijn aan de invoer van de beide containers. Daarbij werd ook gesproken over de grote kosten die daarmee gemoeid gaan (zoals een halve ton voor een inklaarder).
Voor de verdachten was van belang dat er door de expediteur/inklaarder geen onderzoek zou worden gedaan naar het geadresseerde bedrijf van de in te voeren containers ( [bedrijf 1] BV) en dat de containers niet zouden worden gecontroleerd. De verdachten, met [betrokkene 1] voorop, kregen het gevoel dat de inklaarder de boel niet vertrouwde toen deze kennelijk fysiek op bezoek wilde komen bij het bedrijf (dat dus niet bestond). Dit leidde tot onrust bij de verdachten en men ging met elkaar in overleg hoe de boel te redden. Uiteindelijk ging men met behulp van [verdachte] op zoek naar een nieuwe inklaarder. Verder werden de containers zoals hiervoor vermeld op het laatste moment op papier doorverkocht aan het Belgische bedrijf [bedrijf 7] .
Uit voormelde gang van zaken en uit de gesprekken die hierover gingen, valt naar het oordeel van het hof op te maken dat de verdachten ( [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 8] ) allen ver voordat de containers in de haven aankwamen, wisten van de illegale lading cocaïne in (een van) de containers, dat zij samenwerkten om de containers succesvol (zonder gepakt te worden) binnen te halen en dat zij kennis hadden van wat daarvoor nodig was. Als voorbeelden noemt het hof in dat kader hieronder - niet uitputtend, het hof verwijst naar de bewijsmiddelen - enkele (onderdelen van) gevoerde gesprekken op 27 februari en 4, 5, 6 en 7 maart 2019, in chronologische volgorde:
- [betrokkene 1] (27 februari 2019): “…nou moest ik 50 ruggen betalen voor een expediteur die papieren nou weer gaat regelen, dat komt er weer extra bij dan, goed het is niet anders.”
[betrokkene 8] reageert: “Ja daar komt zeker wat bij kijken en weet je wat het ergste is? Ze weten dat er iets fouts op gaat gebeuren meestal en dan in plaats van 5 ruggen kost het in een keer 50 ruggen.”
- [betrokkene 1] in gesprek met [betrokkene 2] (4 maart 2019): “Waarom zou nou een inklaarder bij het bedrijf langs willen komen? Dat is toch een raar verhaal?”
[betrokkene 2] reageert: “Een beetje raar”.
[betrokkene 1] : (…) Dat gebeurt nooit! Als hij belt zeg ik gewoon we zijn met carnaval dicht de hele week dus papieren worden afgeleverd en komen die kant wel op. (…) Ik denk dat hij wel een klein beetje door heeft dat het verhaal niet helemaal klopt, snap je. (…)
- [betrokkene 1] in gesprek met [betrokkene 13] (5 maart 2019): “Eindelijk die spullen erop, wat een kankerzooi he, 7 maanden mee bezig geweest, zit het erop krijg je dit weer kankerstress (…) Ik heb nog nooit meegemaakt dat een inklaarder zegt ik kom even naar het bedrijf kijken. Dat gaat niet het bedrijf is er niet meer. Heb ik weer, nog nooit meegemaakt dit, 35 bakken ingevoerd.”
- [betrokkene 2] (6 maart): “Het is nou toch zo ver proberen te redden wat er te redden valt.”
[verdachte] reageert: “Ja dat klopt maar je moet geen fouten maken, snap je. Normaal gesproken [betrokkene 1] , als je de naam van het bedrijf hebt, kan iedereen dat verzorgen hè? Dat hoef niet speciaal hij te zijn.” [betrokkene 1] reageert: “Nee zeker niet”
[verdachte] : “Ja als je dat nummer (hof: EORI) hebt is er toch niks aan de hand.”
[betrokkene 1] : “Nee. Maar dan moet je dadelijk gaan inklaren, maar dan zijn we al te laat. Er moet nou gebeld worden.”
[betrokkene 2] : “Wat mij bietje opvalt [betrokkene 1] , is dat alle inklaarders afhaken op metaal. [betrokkene 1] : “Ja dat klopt”. [betrokkene 2] “Ik kreeg het idee dat hij een beetje bezig is met een ontmoediging.”
- [betrokkene 1] in gesprek met [betrokkene 2] en [verdachte] (6 maart 2019): “Ik denk dat dat de beste oplossing is om alles te verkopen aan die Belgische BV dat die het papierwerk pakken en dat ding inklaren.”
[verdachte] : “Hoezo doorverkopen?”
[betrokkene 1] : “Ja!! Anders gaat dat niet goed komen.”
[betrokkene 2] : “Ja je moet ze gewoon op papier door verkopen en dat hij zegt ‘ik heb ze gekocht’. Hoef alleen maar een mail, de bakken verkocht, betalen bij aankomst, of het klopt wat erin zit. Anders gaat het niet goed komen”
- [betrokkene 1] , in gesprek met [betrokkene 2] (6 maar 2019): “Dan moet je uitleggen (…) Er zijn containers onderweg en ik heb dat bedrijf overgenomen en de vorige inklaarder daar krijg ik geen contact mee. Of hullie het papierwerk en de inklaring willen doen (…)”
[betrokkene 1] : “Gewoon bellen. Dan moet ik er dit bericht bij pakken. [betrokkene 3] ”
[betrokkene 2] belt hierop naar de inklaarder: “Ja, goedemiddag. U spreekt met [betrokkene 3] van [bedrijf 1] uit Gendringen. Ik uhh, ik heb een vraagje, ik heb twee containers onderweg vanuit Brazilië. Ik heb dat bedrijf net overgenomen en dan was mijn vraag of jullie het papierwerk konden afhandelen.”
Even later blijkt dat deze inklaarder het niet wil/kan doen. [betrokkene 2] : “Ik heb twee containers vanuit Brazilië met hoogwaardig metaal. En die komen volgende week aan en of jullie het papierwerk zouden willen afhandelen? (…) Okay, en bij jullie is geen mogelijkheid. Okay bedankt” [betrokkene 1] : “Doet hij het niet?” [betrokkene 2] : “Nee.” [verdachte] : “Nee. Dat dacht ik al”
[verdachte] even later: “Expediteur… Ik heb contact op Sky met hem.”
[betrokkene 1] : “Wil hij dat inklaren?”
[verdachte] : “Ja dat wil hij wel. Een Belg uit Spanje he. Maar die heeft contact met hem toch (…) Ik bel hem even op. (…) Hij is heel sterk in haven [betrokkene 1] , deze jongen.”
[betrokkene 2] : “Dan gaan we hem fijn bewaren”
[verdachte] : “Goeie mensen hou ik altijd wel een beetje, tenminste dat weet je nooit of ze goed zijn maar ik probeer wel. Ooit kunnen ze van pas komen” (…)
[betrokkene 1] : “Maar die controle is nihil met T1”.
[verdachte] : “T1 is niet meer en minder als in principe een rustplaats”.
- [verdachte] : “Hij zegt ongeveer de tijd dat de bakken aankomen, exacte datum hoeft niet? Hoeven we niet te weten.”
[betrokkene 1] : “Onderweg. Volgende week”
[verdachte] : “Zijn bedrijf van Nederland moet dan morgen of vrijdag gewoon een mail sturen” [betrokkene 1] : “Vandaag nog.” [verdachte] : “Naar hem om die bakken in te klaren. (…) Zijn de verschepingskosten allemaal betaald?” [betrokkene 1] : “Alles is betaald alleen de kosten hier moeten nog betaald worden.” (…)
[verdachte] : “En die heeft honger hoor die Belg, dus hij wil eten” (het hof begrijpt, gelet op hiernavolgende reactie [betrokkene 1] : geld verdienen).
[betrokkene 1] : “Ja een halve ton is niet niks om een beetje papierwerk in orde te maken he. Je hebt geen keus”
[verdachte] : “Dus dan moeten we toch iets doen hè.” [betrokkene 1] : “Ja heel graag.”
[betrokkene 1] : “inklaarder… één (fon: staboek, hof begrijpt: Stabroek, de vestigingsplaats van de uiteindelijke inklaarder [bedrijf 3] ) mailen, twee EORI-nummer aanvragen, drie (…) laten, regelen tot inklaarder, vier: factuur betalen, vrijdagmorgen douane invullen en maandag de boot.”
- [betrokkene 1] (in gesprek met [betrokkene 2] en [verdachte] ): “Ik heb gewoon een bedrijf laten oprichten met een iets andere naam, er zit een spatie tussen en een streepje. In de hoop dat hun het niet zagen. (…) Ik heb een hele nieuwe website laten maken. Alles erop gezet.”
- [verdachte] : “Heb jezelf transport of niet?” [betrokkene 2] : “Ja.”
- [betrokkene 1] : “Heeft hij ook transport die vóór de scan weg kan rijden mocht die naar de scan moeten? Wat kost dat?”
[verdachte] : “Hij kan alles” (…) Hij heeft mij nu toegevoegd. Het laatste dat ik aan hem gevraagd heb is stel dat die vóór de scan weg moet, kan je dat ook? (…) Doe rustig kale, komt goed. We gaan het eruit halen m’n jong. We trekken die bak eruit (…) Als het aan het einde maar weer goed komt he. (…) Ik kan dadelijk bellen met hem. Sommige dingen kun je niet uitleggen via die mail. (…) Het is toch link. Als ze dit afpakken dan is het ook klaar.”
- [verdachte] : “Ik zeg die klus klaren we.” [betrokkene 2] : “Maar dat is ook the spirit”.
[betrokkene 1] : “Oh hij zegt weer die EORI-nummer is een beetje onzin. Dit is die ik ken bij de douane.”
- [betrokkene 1] : “En Toon had ook nog een optie, om de hele containers euh kunnen ze eruit halen. Kost vijftien procent. Die houden we achter de hand.”
[betrokkene 2] : “Dus je hebt nou al meerdere opties?”
[verdachte] : “Als het niet anders gaat”
[betrokkene 1] : “Als die inklaarder het doet, die krijgt gewoon die halve ton. En laat maar lekker gaan”
- [betrokkene 1] tegen [betrokkene 2] (7 maart 2019): “Jij moet even die inklaarder gaan bellen”. [betrokkene 2] : “Ja dat ga ik doen.” (hof: uit de bewijsmiddelen blijkt dat [betrokkene 2] vervolgens hoogstwaarschijnlijk het nummer van de directeur van [bedrijf 3] belt).
Twee dagen voor de aankomst van de containers in de haven van Antwerpen, op 11 maart, hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een gesprek, waaruit blijkt dat zij (nagenoeg) precies wisten om hoeveel cocaïne het ging. [betrokkene 1] uitte zijn ongenoegen over het feit dat de tussenpersonen die dingen zouden regelen met betrekking tot papieren/inklaren daar in zijn ogen een te grote vergoeding voor vroegen: “Krijg je dat gezeik weer, die willen 15% hebben om alles te regelen, dat is even 45 kilo, zijn die gek ofzo.” [betrokkene 2] reageert: “Voor dit nou te regelen? (…) Voor die belastingpapieren te regelen”. [betrokkene 1] : “Ja. Zijn die helemaal gek (…) Die denkt: hij zit klem. (…) D’r is er een in Spanje iets aan het regelen. Daar kan je toch geen 15% voor betalen. 50 ruggen voor de inklaarder vind ik al een hoop geld.” En even later zegt [betrokkene 1] in een telefoongesprek, nog steeds in aanwezigheid van [betrokkene 2] : “Ja je moet even die gekke kankerbelg mailen. Wat denk je dat die kankergek heeft gevraagd voor het regelen zo? Ja hij zegt er zit 300 op hoor ik, 15%. Die spoort toch niet? Ik zeg het is 50 ruggen voor de inklaarder, 50 voor bakovername en dan moet ik jou wat geven. Ik zeg transport hebben we zelf. Ja doe dan maar 5 ton, dat kan toch niet. Ik zeg vriend ik zit er alleen op (…) alle kosten zijn voor mij omdat ik die BV heb aangedragen.”
Zoals hiervoor vermeld is door de douane in een van de containers 315 kilo cocaïne aangetroffen en 15% van 315 kilo is 47,36 (kilo) en 15% van 300 kilo (wat [betrokkene 1] noemde) is 45 kilo. Een en ander blijkt ook uit een uitlating van [betrokkene 1] tegen [betrokkene 2] op 5 april 2019: “En als ze dan twee keer 200 gram vinden, 400 gram dat is geen 310 kilo, dat is een verschilleke”. Naar het oordeel van het hof kan het derhalve niet anders dan dat [betrokkene 1] met ‘45 kilo’ doelde op het aandeel cocaïne uit het litigieuze transport dat deze personen wilden ontvangen voor hun werkzaamheden. Dat zegt iets over de grote rol die [betrokkene 1] had bij het transport, omdat hij dus niet alleen precieze wetenschap had van de partij drugs, maar ook bepaalde wie wat (daarvan) ontving voor zijn aandeel bij het transport.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] opzet hadden op de invoer van cocaïne. Het hof overweegt in dat kader nog dat zij er allen van op de hoogte waren dat de containers per schip naar Antwerpen werden vervoerd (en daarna weer terug naar Nederland moesten worden getransporteerd naar het [bedrijf 10] in Oss) en dat het een feit van algemene bekendheid is dat om Antwerpen vanaf de Noordzee per schip te bereiken, over de Westerschelde moet worden gevaren, zijnde Nederlands grondgebied, maar ook de enige toegangsweg voor schepen naar de Antwerpse haven, en de goederen bij vervoer per schip daardoor onvermijdelijk eerst Nederland worden ingevoerd. Het hof merkt op dat daarover ook wordt gesproken in een OVC-gesprek van 31 maart 2019. In aanwezigheid van onder meer [betrokkene 14] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , zegt [betrokkene 8] : "...en dan komt nog iets, wat denk je als je daar een schip de Schelde doorkomt…" (pag. 79 ZD03).
Rollen van de verdachten
Met betrekking tot de rollen van de verdachten [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] bij de invoer van de cocaïne overweegt het hof als volgt.
[betrokkene 1] heeft wel erkend dat hij op enig moment wist dat er cocaïne in de containers zou zitten die in Antwerpen aan zouden komen, maar volgens [betrokkene 1] betrof dit niet ‘zijn’ handel. Hij heeft, kort samengevat, verklaard dat hij door derden werd bedreigd en werd gedwongen om bepaalde handelingen met betrekking tot de container(s) te verrichten en daarmee de ontstane problemen in verband met de invoer van de container(s) op te lossen. [betrokkene 1] heeft slechts bemiddeld bij het leveren van een metaalbedrijf door mensen bij elkaar te brengen. Toen dat bedrijf afbrandde, werd [betrokkene 1] daarvoor verantwoordelijk gehouden. Toen ontstonden er problemen en werd hij, [betrokkene 1] , ‘aan zijn oren getrokken’ en heeft hij geholpen met onder meer het opzetten van een schaduwbedrijf, maken/vervalsen van stempels en een website en geholpen met een EORI-nummer.
Het hof schuift deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Het hof is van oordeel dat deze verklaring geen steun vindt in de inhoud van het dossier.
Het hof sluit niet uit dat naast [betrokkene 1] ook andere (onbekende) personen betrokken waren en een (financieel) belang hadden bij de partij cocaïne en dat [betrokkene 1] daarmee bepaalde afspraken had gemaakt, waardoor hij – nadat de containers waren onderschept – mede gelet op de grote belangen bevreesd was dat er door die personen naar hem werd gekeken (het hof refereert hier naar de uitlating van [betrokkene 1] op 18 maart 2019 “als die kankerlijers morgen geen papier hebben ga ik de kofferbak in”). Dit neemt echter niet weg dat uit de bewijsmiddelen zonder meer volgt dat [betrokkene 1] van begin tot eind een centrale speler was bij het invoeren van de cocaïne. Uit de OVC-gesprekken komt naar voren dat [betrokkene 1] zelf fors had geïnvesteerd (zie onder meer: “Nou moet op de BL (hof: Bill of Lading) het inklaar, expediteur met BTW nummer dus ik heb een paar maanden geleden een nieuw bedrijf met dezelfde naam en dezelfde streek en ook van dat nieuwe bedrijf heb ik de bakken betaald, van hun rekening af”, “24 ruggen in euro’s dat is er overgemaakt 2 keer”, “nou moest ik 50 ruggen betalen voor een expediteur”, “alles is betaald alleen de kosten hier moeten nog betaald worden”, “Ik zeg want ik heb heel veel geïnvesteerd, ik heb heel veel stress”) en dat hij bij diverse handelingen in Nederland die nodig waren voor het succesvol binnenhalen van de containers (regelen van een inklaarder, expediteur, contact met tussenpersonen, regelen van de juiste benodigde documenten en administratieve gegevens, regelen van een Belgisch bedrijf om de containers op het laatste moment aan door te verkopen) nauw betrokken is en daarover spreekt met diverse medeverdachten. Zeer nadrukkelijk mengt [betrokkene 1] zich in die gesprekken en neemt hij de leiding in alles wat er moet gebeuren.
Tegen deze achtergrond vindt ook de ontmoeting in het ‘kantoor’ plaats met 8 andere mannen op 18 maart 2019. Wat er verder ook zij van de stelling van de verdachte dat daaruit naar voren zou moeten komen dat hij door derden met de dood werd bedreigd en werd gedwongen de ontstane problemen in verband met de invoer van de containers op te lossen, vormen deze opnames geen steun voor zijn stelling dat hij niet de importeur van de cocaïne was, terwijl het ook het bewijs voor het tegendeel (dat de verdachte wel de importeur van de cocaïne was) niet weerlegt. De mannen bespreken onderling wat er mogelijk gebeurd kan zijn met de bewuste container. Er zijn twee opties, aldus [betrokkene 1] tijdens die gesprekken: de container is ofwel gestolen ofwel door de douane gepakt. [betrokkene 1] heeft tijdens deze gesprekken de regie en spreekt over hoe de lasten verdeeld zouden moeten worden in geval van een mogelijk verlies van de container: indien de container gestolen blijkt, dan neemt [betrokkene 1] de verantwoordelijkheid hiervoor op zich (“Als die gepikt is, is het mijn pakkie aan” en “als ze het gestolen hebben, dan los ik het op”) echter, zo stelt [betrokkene 1] , “als het de douane is, dan is het een probleem van ons allemaal”. Er is bij tijd en wijle wellicht sprake van een wat verhit gesprek, echter een mogelijk verlies van 315 kilo cocaïne kan deze sfeer goed verklaren. Het hof overweegt verder dat [betrokkene 1] tijdens alle OVC-gesprekken met betrekking tot de import van de containers op geen enkel moment zijn angst uitspreekt voor anderen. Integendeel, er zijn door [betrokkene 1] ook diverse uitlatingen gedaan die er veeleer op wijzen dat hijzelf de touwtjes in handen had en er niet voor terugdeinsde om andere mensen onder druk te zetten om het transport succesvol te laten verlopen. Zo zegt hij op 6 maart tegen [verdachte] : “Je moet zeggen vriend, regel die mail gauw, zet de druk, jij krijgt er ook wat van”, en diezelfde dag tegen [betrokkene 2] : “Die hebben vijftig ruggen in de zak willen duwen extra. (…) Komt dadelijk wel goed. Want als ik hem in m’n handen heb, dan heb ik ‘m in m’n handen he. Ze moeten heel rap der gemak houden, anders krijgen ze gewoon helemaal niks. Dan kunnen ze van mij de bloeiende kanker krijgen. Dan moeten ze maar een ander voor de gek gaan lopen houden.”, op 13 maart 2019 tegen [betrokkene 2] : “Want moet OVP jouw bevriende relatie bellen en uitleggen hoe het zit en druk het er maar even doorheen” en op 14 maart 2019 in gesprek met [betrokkene 2] : “Ik zeg en de mensen die, ik zeg wij hebben wederzijdse vrienden, ik zeg jij moet eens vragen aan die mensen wie ik ben. Ik zeg dan ga jij nooit meer om geld vragen, ik zeg ... ONV ... zeg me maar na. En over vertrouwen gesproken, ik geef alles uit handen, ik heb niks, Het enigste wat ik heb, ik weet waar de inklaarder woont en ik weet waar jij zit, meer heb ik niet. Ik zeg, begrijp je welke kant ik heen ga? Ik zeg bij deze, ga me geen streken leveren, ik zeg ik ben een hele aardige man, maar als je me iets levert dan ga je een andere kant van me zien, en die wil jij niet zien. Nee, want ik heb ook niets met schietpartijen”.
Tot slot lijkt [betrokkene 1] zich na de onderschepping toch vooral druk te maken om zijn financiële verlies (“kost mij weer een miljoen”, 16 maart 2019), maar is hij kennelijk later gerustgesteld door een onbekend ander persoon, getuige zijn volgende uitlatingen op 6 april 2019: “Ik zeg wie pakt dan z'n verantwoording er waren er drie bij, ik zeg ja maar dan moeten jullie maken dat je wegkomt. Zei die man, hij zegt luister ik pak mijn verantwoordelijkheid, ik ga gewoon nieuwe spullen bestellen dus maak je eigen niet druk als het daaraan ligt, geen enkel probleem. (…) Dat is gewoon, een supergoeie jongen is dat, hij zei vriend maak je om dat geld niet druk. Hij zegt ik ga nieuwe zetten. Het kost jou niks. Ik zeg dat zou fijn zijn ik zeg ben alleen mijn geld en ik heb allemaal kosten moeten maken, twee bedrijven kapot, dat kan allemaal niet he. Het wordt allemaal geregeld. Dus laten we er maar vanuit gaan dat het geregeld wordt. Dus alleen effe een paar maandjes wachten.”
Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 1] de container heeft laten binnenhalen in opdracht van een derde. In de OVC-gesprekken lijkt [betrokkene 1] zich pas mogelijk druk te maken om de reactie van andere betrokkenen nadat de containers waren onderschept.
Verder is betoogd dat uit bepaalde OVC-gesprekken is op te maken dat de verdachten niet betrokken waren bij het ‘vullen’ van de containers met cocaïne. Gewezen is daarbij onder meer op een OVC-gesprek van 18 maart 2019 waarin [betrokkene 1] vraagt ‘waar ze die blokken in gestopt hebben’, of ‘die in ijzer of in roestvrijstaal zitten’. Naar het oordeel van het hof is de enkele omstandigheid dat [betrokkene 1] vragen stelt over de lading, geenszins een indicatie dat de verdachten geen wezenlijke betrokkenheid hadden bij de invoer van de lading cocaïne. De omstandigheid dat de verdachten de container waarin geen drugs bleken te zitten ( [container 2] ) hebben laten vervoeren naar een aan het [bedrijf 10] te liëren adres en deze hebben opengemaakt is dat naar het oordeel van het hof evenmin. En ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de partij cocaïne eigenlijk voor rekening en verantwoording van en door derden op transport is gezet.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachten wisten dat er een illegale lading verdovende middelen in (een van) de containers zat en dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zelfs precies wisten om hoeveel cocaïne het ging. [betrokkene 1] was naar het oordeel van het hof de centrale figuur, investeerder en grote belanghebbende bij deze partij cocaïne. Het is bij de import van een dergelijke partij cocaïne alleszins voor te stellen dat daar diverse personen in verschillende geledingen bij betrokken zijn en het hoeft niet zo te zijn dat eenieder kennis en wetenschap heeft van elk onderdeel van het proces. [betrokkene 1] was, met zijn medeverdachten, de koper van de partij cocaïne, die in Nederland terecht moest komen en aldaar naar alle waarschijnlijkheid verder in de handel gebracht zou worden. Als koper was het dus voor [betrokkene 1] vooral van belang dat de gekochte partij cocaïne in Nederland en uiteindelijk zijn ‘handen’ terecht zou komen. De verkoper moet zorgen dat de cocaïne de koper bereikt. De vraag op welke wijze de cocaïne werd verscheept, en hoe de cocaïne daarbij was verborgen kan daarom goed aan het zicht van de koper zijn onttrokken, maar dat doet niets af aan de wezenlijke rol die de verdachten in het gehele proces van de invoer vervullen. Zonder de koop van de goederen en de ontvangst in Antwerpen en betalingen die hiermee samenhangen zou de cocaïne immers in het geheel niet zijn verscheept.
[betrokkene 2] heeft bij de invoer van de containers een actieve rol gespeeld door mee te denken, adviezen te geven, op zoek te gaan naar een inklaarder en telefoontjes te plegen en door administratieve handelingen te verrichten (zoals het invullen van formulieren) en taken op zich te nemen. Toen de inklaarder/expediteur langs wilde komen bij [bedrijf 1] BV, heeft [betrokkene 2] op verzoek van [betrokkene 1] naar de inklaarder gebeld om dit te voorkomen, door (terwijl hij zich voordeed als [betrokkene 3] ) aan te geven dat [bedrijf 1] BV dicht is in verband met carnaval. Daar komt bij dat - zoals hierna aan de orde zal komen met betrekking tot het verwijt van deelname aan een criminele organisatie - [betrokkene 2] als de rechterhand van [betrokkene 1] kan worden beschouwd. Dat geldt ook voor het onderhavige feit. [betrokkene 2] is bij tal van (belangrijke) gesprekken met [betrokkene 1] aanwezig en spreekt daarbij uitgebreid met hem over de tenlastegelegde invoer van de containers en alles wat daarvoor nodig is. [betrokkene 1] houdt [betrokkene 2] gedetailleerd op de hoogte van wat er is gedaan/betaald en wat er nog moet gebeuren. En zoals gezegd, [betrokkene 2] geeft daarbij geregeld informatie, adviezen en voert (al dan niet in opdracht van [betrokkene 1] ) taken uit. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] praten op 14 maart 2019 ook in de wij-vorm op het moment dat alles erop zit en ze moeten afwachten of de containers zonder problemen binnenkomen ( [betrokkene 1] : “Het is klaar, wij kunnen nu niks meer doen. Wij zijn klaar met wat we moesten doen.” [betrokkene 2] : “We kunnen niks meer doen dan afwachten.”, ZD03, pag. 231).
Ten slotte is [betrokkene 2] na de invoer van de 315 kilogram cocaïne betrokken gebleven bij de plannen om de container waarin die cocaïne zat, vanuit de haven in Antwerpen naar Nederland te krijgen, en bij de uitvoering daarvan. [betrokkene 2] is ook, zoals van tevoren lijkt te zijn afgesproken, direct bereid om de containers op te gaan halen (“Als ze er staan haal ik hem op vanavond hè.”, ZD03, pag. 237)
Het hof is dan ook van oordeel dat de handelingen van [betrokkene 2] met betrekking tot de invoer van de verdovende middelen zodanig substantieel en wezenlijk zijn geweest en in zodanige samenhang en afstemming met de handelingen van [betrokkene 1] zijn verricht, dat de bijdrage van [betrokkene 2] bij het invoeren van de cocaïne van zodanig gewicht is dat sprake is van medeplegen.
Met betrekking tot de rol van [verdachte] overweegt het hof als volgt. Net als [betrokkene 2] , was ook [verdachte] bij diverse belangrijke gesprekken met betrekking tot de invoer van de containers aanwezig. En ook bij [verdachte] blijft het niet beperkt tot aanwezig zijn bij die gesprekken, hij neemt er ook actief aan deel. [betrokkene 1] houdt hem gedetailleerd op de hoogte van de ontwikkelingen en ook [verdachte] denkt mee, geeft informatie en adviezen (vide bijvoorbeeld de volgende uitlatingen: “Altijd wat met die kankermongolen. Altijd iets” (…) Ja klopt maar je moet geen fouten maken snap je. (…) Maar normaal gesproken [betrokkene 1] . Als je de naam van het bedrijf hebt, kan iedereen dat verzorgen he. Dat hoeft niet speciaal ‘hij’ te zijn.” (…) Als je dat nummer (hof: EORI) hebt is er toch niks aan de hand (…) Dat nummer is in principe je bedrijf”).
Voorts acht het hof van belang dat [verdachte] , wanneer er problemen met de inklaarder zijn, men een nieuwe inklaarder probeert te zoeken maar dit niet lijkt te willen lukken en er om die reden bij [betrokkene 1] grote zorgen zijn over of het nog wel goed gaat komen (gelet op diverse uitlatingen dat hij in de stress zit), via zijn netwerk zorgt voor een tussenpersoon die hij kent, die volgens hem een inklaarder kan regelen die volgens hem “heel sterk in de haven is”. [verdachte] geeft aan dat hij contact heeft met die persoon via Sky (cryptocommunicatie) en stelt vervolgens een bericht op met de vraag of die tussenpersoon twee containers kan (laten) inklaren en voor welke prijs, waarbij hij wordt gesouffleerd door [betrokkene 1] wat hij precies moet typen (ZD03, pag. 167-168). Ook dan geeft [verdachte] weer informatie en adviezen (ZD03, pag. 169-177) en verzekert hij dat deze persoon ervoor kan zorgen dat het transport vóór de scan weg kan rijden mocht de container naar de scan moeten (ZD03, pag. 179). [verdachte] is degene die [betrokkene 1] (en [betrokkene 2] ) op een cruciaal moment dat het mis lijkt te gaan en er paniek heerst, geruststelt en verzekert dat het goedkomt (ZD03, pag. 181 en 188). Naar het oordeel van het hof is het inklaren van de containers een belangrijke schakel bij de invoer van de containers. Immers het bij de douane doen van aangifte van de (juiste) goederen die binnenkomen bij de grens en de (douane)formaliteiten die daarmee gepaard gaan, is een vereiste bij het importeren van goederen uit een niet EU-land, zodat deze handelingen van belang zijn om de invoer succesvol te laten verlopen. [verdachte] heeft (6 dagen voordat het schip in Antwerpen aankwam) gezorgd voor het regelen van een inklaarder, wetende dat de bill of lading volstrekt onjuiste informatie vermeldde: de afnemer was in werkelijkheid het [bedrijf 10] en de lading betrof niet alleen metaalschroot, maar ook 315 kilo cocaïne. Daarmee was de rol van [verdachte] van belang bij de effectuering van de import.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in combinatie met de overige gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste – intellectuele en materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht.
Resumerend acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod (invoer 315,7 gram cocaïne).”