ECLI:NL:HR:2021:1399

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
19/05515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en medeplegen telen en aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van hennepteelt en het aanwezig hebben van hennep, gepleegd in de periode van 1 april 2012 tot en met 17 februari 2015. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring en de strafmotivering beoordeeld. De eerste klacht betrof de vraag of de bewezenverklaring van de pleegperiode voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht tevergeefs was voorgesteld, omdat de bewezenverklaring niet impliceert dat de verdachte gedurende de gehele periode de verweten handelingen heeft verricht. De tweede klacht betrof de strafmotivering, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de duur van de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie en hennepteelt van belang was voor de strafoplegging. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05515
Datum28 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 november 2019, nummer 21-001711-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 16-706094-14 ten laste gelegde feiten 1 en 2, voor zover deze inhoudt dat die feiten “in de periode van 1 april 2012 tot en met 17 februari 2015” zijn begaan, ontoereikend is gemotiveerd, althans dat de strafoplegging niet zonder meer begrijpelijk is voor zover in de strafmotivering van diezelfde pleegperiode wordt uitgegaan.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 16-706094-14 bewezenverklaard dat:
“feit 1
hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 17 februari 2015, te Utrecht en/of te Hilversum en/of te Alkmaar en/of te [plaats], heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het in de uitoefening van een bedrijf of beroep opzettelijk telen en/of aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2
hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 17 februari 2015 te Hilversum en te Alkmaar en te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan de [a-straat 1] te Hilversum en in een pand aan de [b-straat 1] te Alkmaar en in een pand aan de [c-straat 1] te [plaats] een (grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.2.2
De bewijsvoering houdt onder meer het volgende in:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
(...)
Het hof acht de mate van betrokkenheid bij drie hennepkwekerijen ([plaats], Hilversum II en Alkmaar) zo groot dat sprake is van het medeplegen van hennepteelt. Daarvoor zijn met name de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Algemeen
Op de laptop van medeverdachte [betrokkene 4] is een Excel-bestand aangetroffen. Dit bestand is gemaakt op een computer met de naam ‘[verdachte]’ (wat ook de voornaam van verdachte is). Uit het Excel-bestand kan worden afgeleid dat een overzicht is weergegeven van de kosten, opbrengsten en verdeelsleutel van een winst bij een hennepkwekerij. Het hof leidt dit onder meer af uit het feit dat de bedragen en afkortingen die zijn vermeld kennelijk verband houden met de hennepteelt. De afkortingen betekenen naar het oordeel van het hof: SI: slapen, St: stekken, Kn: knippen, Dr: drogen, Hu: huur, Di: diversen. Het hof leidt onder meer hieruit af dat verdachtes betrokkenheid bij een hennepkwekerij zich ook heeft uitgestrekt tot activiteiten na de opbouw van een hennepkwekerij en de inwerkingstelling daarvan.
In het bijzonder ten aanzien van de hennepplantage aan de [c-straat 1] te [plaats]
Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat verdachte met anderen de opbouw van een hennepplantage heeft uitgevoerd. Uit een verklaring van getuige [betrokkene 6] komt naar voren dat verdachte met anderen in de woning aan de [c-straat] ter plaatse is geweest. Daarnaast is [betrokkene 7] als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat de verdachte met anderen is langsgekomen met de hennepstekjes. Zij zijn voornamelijk bezig geweest met het installeren van de plantage en het aanplanten van de stekjes. Tot slot blijkt uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen getuige [betrokkene 5] en medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte instructies heeft gegeven over de belichting en bewatering van de hennepplanten in [plaats].
In het bijzonder ten aanzien van de hennepplantage aan de [a-straat 1] te Hilversum (Hilversum II)
Uit het zaaksdossier komt naar voren dat verdachte met anderen op de [d-straat] in Utrecht voorwerpen (zakken, dozen, een rol grondkabel of waterslang en een gereedschapskoffer) in een auto heeft geladen. De verdachte is met anderen in de auto naar de loods aan de [a-straat 1] gereden en heeft de goederen binnengebracht. De verdachte is meermalen met anderen op deze locatie geweest en heeft het pand betreden. Verdachte is ook herkend op basis van zijn kleding, beweging en postuur als de persoon die de loods eenmaal heeft afgesloten. Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte is een schriftje aangetroffen met handgeschreven notities. Dit betreft een administratie van (installatie-/onderhouds-)kosten van een of meerdere hennepkwekerijen. De medeverdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat het geschrift betrekking heeft op een kostenoverzicht van de hennepplantage in Hilversum. Hij heeft de bedragen herkend die achter zijn naam zijn vermeld. Tot slot blijkt uit de inhoud van OVC-gesprekken dat verdachte met medeverdachten heeft gesproken over huurbetalingen, de datum waarop is begonnen met de hennepkwekerij en het bedrag dat verloren is gegaan na ontdekking van die kwekerij.
In het bijzonder ten aanzien van de hennepkwekerij in Alkmaar
De verhuurder van de ruimte heeft verdachte herkend als een van degenen die wel eens zijn mee geweest bij de werkzaamheden die bestonden in het timmeren in de door hem verhuurde ruimte waar de hennepkwekerij is aangetroffen. De verhuurder herkende de zoon van verdachte. Er zijn handschoenen gevonden waarop het DNA van verdachte is aangetroffen. Met de raadsman is het hof van oordeel dat uit het aantreffen van hennepresten op de handschoenen op zich niet méér kan worden afgeleid dan dat verdachte betrokken is geweest bij de opbouw van de hennepkwekerij, nu de resten daarna op de handschoenen kunnen zijn gekomen.
Er bestaan echter op essentiële punten overeenkomsten tussen deze kwekerij en de hennepkwekerijen in [plaats] en Hilversum, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt. De hennepplantages bevonden zich in ruimtes waarin een extra ruimte is aangebracht. De technische ruimte voor de kwekerijen bevond zich niet in de binnenruimte. De huurcontracten voor de panden waarin de hennepkwekerijen zijn aangetroffen zijn afgesloten op naam van anderen (katvangers) dan verdachte of medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1]. De verdachte is telkens met deze perso(o)n(en), in wisselende samenstelling, bij de kwekerijen betrokken geweest. In alle drie de plantages is sprake geweest van een groot aantal hennepplanten en er is op een professionele wijze geteeld. Hieruit in combinatie met de grote mate van betrokkenheid van verdachte bij de eerder genoemde kwekerijen leidt het hof af dat het aandeel van verdachte niet beperkt is tot het bouwen van de hennepkwekerij maar dat verdachte ook bij deze kwekerij medepleger van het telen is geweest.
Uit de gedragingen die hiervoor zijn omschreven en de overige bewijsmiddelen leidt het hof af dat door verdachte is gehandeld in de uitoefening van beroep of bedrijf.
Uit die gedragingen leidt het hof eveneens af dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die gericht was op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet.”
2.2.3
Het hof heeft de verdachte voor onder meer de onder 2.2.1 weergegeven feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden. De strafmotivering van het hof houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft bijna drie jaar onderdeel uitgemaakt van een criminele organisatie die in de uitoefening van beroep of bedrijf hennep heeft geteeld. De verdachte heeft in deze periode in wisselende samenstelling met anderen geopereerd en is op drie verschillende locaties medepleger geweest bij deze hennepteelt.
(...)
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat er sprake is geweest van een langdurig, grootschalig, georganiseerde en beroepsmatige wijze van hennepteelt.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 oktober 2019 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
“Pleegperiode(n) feit 2
Voor zover uw hof, net als de rechtbank, tot een -partiële- bewezenverklaring zou komen ter zake feit 2 heeft te gelden dat een eventueel bewezenverklaarde pleegperiode in de visie van de verdediging (hooguit) als volgt zou kunnen gelden.
Alkmaar: 15 mei 2014 (er is nl eerst twee weken gebouwd) - 2 juli 2014
Hilversum II: 1 december 2014 (zie uitgangspunt rechtbank mbt telen) - 3 februari 2015
[plaats]: 3 februari 2015 -17 februari 2015 (hier heeft de rechtbank in het vonnis geen concrete data opgenomen t.a.v. cliënt. Uit het dossier blijkt dat zijn auto in [plaats] gezien zou zijn op 3 februari 2015. De kwekerij is aangetroffen en ontmanteld 17 februari 2015).
De totale pleegperiode ter zake feit 2 kan derhalve niet meer omvatten dan de periode:
15 mei 2014 -17 februari 2015.
Niet valt in te zien op basis waarvan (en dit vindt in elk geval geen steun in de door de rb gebezigde bewijsmiddelen) tot een bewezenverklaarde pleegperiode is gekomen van 1 april 2012 tot en met 17 februari 2015. Zie p. 17 vonnis.
Feit 1: Criminele organisatie
Laat ik hier beginnen daar waar ik de bespreking van feit 2 eindigde, nl met de bewezenverklaarde pleegperiode. Ook hier heeft de rechtbank een zeer lange pleegperiode bewezen geacht (dezelfde pleegperiode als bij feit 2). Ook hier stelt de verdediging zich op het standpunt dat die pleegperiode niet gedragen wordt door de gebezigde bewijsmiddelen. Een zeer belangrijk punt; de pleegperiode heeft nl invloed op zowel strafmaat als de beslissing in de ontnemingsprocedure.
Hetgeen bij feit 2 is aangevoerd ten aanzien van de pleegperiode is zeer van belang voor feit 1, de organisatie. Immers, wat overweegt de rechtbank op p. 15 t.a.v. de pleegperiode van de organisatie?
Uit de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde feit volgt dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband, waarbij verdachte gedurende enkele jaren samen met (...) op grote schaal hennep heeft geteeld.
Ik heb bij feit 2 al aangevoerd waarom die conclusie onjuist is. Ook hier geldt dat maximaal de periode 15 mei 2014 - 17 februari 2015 aangenomen kan worden. Ongeveer 9 maanden, niet meer, en dus niet enkele jaren. (...)
Strafmaat
Voor zover uw hof tot een bewezenverklaring komt heeft het volgende te gelden. Voor zover uw hof cliënt veroordeelt ter zake feit 1 of 2 heeft te gelden dat de pleegperiode aanzienlijk korter moet worden vastgesteld dan door de rechtbank gedaan. Het spreekt voor zich dat dit een grote invloed op een eventuele strafmaat zal moeten hebben.”
2.3
De klacht dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 ontoereikend is gemotiveerd voor zover die inhoudt dat de verdachte “in de periode van 1 april 2012 tot en met 17 februari 2015” heeft deelgenomen aan een criminele organisatie respectievelijk het telen en aanwezig hebben van hennep heeft medegepleegd, omdat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de aanvangsdatum van die feiten op 1 april 2012 was gelegen, is tevergeefs voorgesteld. Die klacht miskent immers dat een dergelijke bewezenverklaring niet betekent dat de verdachte gedurende de gehele periode de hem verweten handelingen heeft verricht (vgl. HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, rechtsoverweging 3.4). Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.4
Het hof heeft in de strafmotivering overwogen dat de verdachte “bijna drie jaar” onderdeel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie en dat sprake is geweest van een “langdurig”, grootschalig, georganiseerde en beroepsmatige wijze van hennepteelt, waarmee het hof tot uitdrukking heeft gebracht de duur van de periode waarin het bewezenverklaarde is begaan, van belang te achten voor de strafoplegging. Uit het verhandelde ter terechtzitting kan niet zonder meer blijken waaraan het hof de vaststelling heeft ontleend dat de verdachte gedurende een periode van “bijna drie jaar” bij de criminele organisatie en bij hennepteelt was betrokken. Mede gelet op wat namens de verdachte daarover is aangevoerd, had het hof de oplegging van de straf in dit opzicht nader moeten motiveren. Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2021.