3.4Het bestreden arrest houdt de volgende bewijsoverwegingen in (met weglating van de voetnoten):
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 4 telkens primair ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd, samengevat, dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij op 15 december 2016 een dubbelrol heeft gespeeld. [verdachte] is de gebruiker geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] , maar de telefonische contacten die met dat nummer hebben plaatsgevonden, hebben onvoldoende zeggingskracht en zijn niet redengevend. De verdachte ontkent dat hij een afwijkende route heeft gereden met als doel zijn medeverdachten de gelegenheid te bieden en behulpzaam te zijn bij de diefstal van de lading. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is geen sprake van een situatie waarin de bewijsmiddelen schreeuwen om een verklaring.
Bovendien zijn alternatieve scenario’s niet op voorhand volstrekt onaannemelijk. Dat [verdachte] ook een slachtoffer is van de overval, wordt bevestigd door de verklaringen van [medeverdachte 1] . [verdachte] had geen wetenschap van een overval op 15 december 2016, hij had geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wat betreft de weggenomen goederen en het toegepaste geweld dan wel de bedreiging daarmee kunnen hem niet worden toegerekend. Hij heeft kortom geen actieve en essentiële functie vervuld en evenmin is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Ook blijkt niet dat [verdachte] de ten laste gelegde grondmisdrijven heeft bevorderd of vergemakkelijkt, zodat ook medeplichtigheid niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Gebeurtenissen op 15 december 2016
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 december 2016 heeft in [plaats] een waardetransport plaatsgehad vanaf het bedrijf [A] ( [A] ) aan [bb-straat] met als bestemming TNT te [plaats] . De vracht bestond uit 388 zendingen met verscheidene luxegoederen. De lading werd vervoerd in een witte bestelbus van het merk Volkswagen Crafter. [verdachte] was de bestuurder van deze bus (hierna ook: het waardetransport); [medeverdachte 1] was de bijrijder.
Omstreeks 16:30 uur is het waardetransport bij [A] gearriveerd. Nadat de goederen waren ingeladen, is het waardetransport daar omstreeks 17:44 uur vertrokken. Iets voor 18:00 uur is het waardetransport over [f-straat] gereden, waarna het tussen 18:03 uur en 18:07 uur […] is opgereden. Het was druk op de weg, waardoor het voertuig langzaam reed; er stond een soort file. De ramen waren zowel aan de bestuurders- als aan de bijrijderszijde geopend omdat de beide inzittenden een sigaret rookten. Nadat het waardetransport een winkel van Albert Heijn op […] had gepasseerd – en dit zich dus, gelet op de openbaar toegankelijke kaartgegevens van Google Maps uit 2016, ergens tussen […] (die het voertuig rond 18:18 uur passeerde) en […] (die het voertuig rond 18:23 uur opreed) bevond – heeft een onbekend gebleven man het voertuig benaderd. Hij drukte een zwart voorwerp tegen de zij van [medeverdachte 1] en is vervolgens aan de bijrijderszijde ingestapt. [medeverdachte 1] moest opschuiven, zijn hoofd tussen zijn knieën plaatsen en zijn hoofd de hele verdere rit naar beneden
gericht houden. De man gaf vervolgens aanwijzingen aan [verdachte] hoe deze verder moest rijden. Via […] en de [o-straat] reed het waardetransport naar […] . Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van het bedrijf VBAT blijkt dat het waardetransport omstreeks 18:27 uur op […] en vervolgens […] reed. Op korte afstand voor dit waardetransport reed een donkerkleurig voertuig en ongeveer twintig seconden later reed een witte bestelauto. Omstreeks 18:30 uur bereikte het waardetransport [x-straat] , waar dit om 18:31 uur ter hoogte van [x-straat 1] – waar de windsurfvereniging [C] is gevestigd – tot stilstand kwam. Op de beelden van de beveiligingscamera’s van [C] is te zien dat eerst een personenauto en daarna het waardetransport komen aanrijden. De bus met het waardetransport komt voor een hek tot stilstand. [verdachte] heeft een knop ingedrukt om de achterdeuren van de laadruimte te openen. [medeverdachte 1] hoorde vervolgens veel lawaai en hij voelde dat het voertuig schudde. Gedurende ongeveer tien minuten hebben verschillende mensen spullen uit het voertuig gehaald, waarna [medeverdachte 1] hoorde dat geroepen werd dat het voertuig in de fik moest worden gestoken. De man die op […] in het voertuig was gestapt zei tegen [medeverdachte 1] en [verdachte] dat zij in de bus moesten blijven zitten. Ook moesten zij hun telefoons aan de man afgeven. [medeverdachte 1] zag op een gegeven moment in de buitenspiegel een vlamachtig licht en hij rook een brandlucht. [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn vervolgens uitgestapt en naar de achterzijde van het voertuig gelopen. [medeverdachte 1] zag toen dat er brand in het voertuig was. Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van [C] blijkt dat omstreeks 18:45 uur een man uit de laadruimte van de bus met het waardetransport is gesprongen, waarna het felle licht van vlammen waarneembaar is. Blijkbaar is op dat tijdstip brand gesticht in de laadruimte van deze bus. Uit de camerabeelden blijkt dat de brand aanvankelijk enkel in de laadruimte van de bus heeft gewoed. Op de camerabeelden zijn vanaf het tijdstip 19:01 uur aan de achterzijde van de bus vlammen en rook te zien. Vanaf 19:07 uur verspreidde de brand zich verder aan de buitenzijde van de bus, waarna deze volledig is uitgebrand.
Uit de aangifte van [A] blijkt dat van de 388 zendingen die zich in de bus van het waardetransport
bevonden er 170 zijn teruggevonden. De overige 218 zendingen – met een waarde van € 288.935,17 – zijn niet teruggevonden.
Tijdstip melding [ff-straat]
Enkele van de weggenomen zendingen zijn door de politie teruggevonden aan het [ff-straat] . In het proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2016 is opgemerkt dat de betreffende verbalisanten die dag om 18:27 uur een melding hadden ontvangen om naar deze locatie te gaan in verband met de goederen die de melder daar had aangetroffen. Volgens de verdediging is dit tijdstip niet te rijmen met het hiervoor beschreven tijdsverloop, omdat – zo bezien – blijkbaar vóór 18:00 uur al spullen uit de bus zijn gehaald, terwijl niet blijkt dat [verdachte] de kofferbak al eerder dan op [x-straat] heeft opengemaakt.
Ook voor het hof riep het genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur vragen op. Dit was een van de redenen voor het hof om het onderzoek op 15 oktober 2021 te heropenen. Het hof is echter van oordeel dat de melding van voornoemd tijdstip op een kennelijke verschrijving duidt, gelet op het navolgende:
(i) de bus van het waardetransport is om 18:31 uur op [x-straat] tot stilstand gebracht;
(ii) de goederen die op het [ff-straat] zijn aangetroffen zijn afkomstig uit het
waardetransport;
(iii) de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij op 15 december 2016 pakketten uit de bosschages hadden gehaald, waarop de [getuige 1] naar de box van zijn woning liep, op de trap zag dat het 19:00 uur was en waarna de [getuige 2] de politie heeft gebeld;
(iv) de verbalisanten om 19:10 uur op het [ff-straat] zijn gearriveerd;
(v) de afstand tussen het politiebureau aan [gg-straat 1] en het [ff-straat] ongeveer vier kilometer is en het volgens openbare bron (de routeplanner van de ANWB) gemiddeld ongeveer elf minuten duurt om van [gg-straat] naar het [ff-straat] te rijden.
De melding heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen logischerwijs plaatsgevonden rond 19:00 uur. De reisduur van [x-straat] naar het [ff-straat] is volgens de routeplanner van ANWB gemiddeld ongeveer 16 minuten. Deze rit heeft dus kunnen plaatsvinden in de periode van de aankomst aan [x-straat] (om 18:31 uur) tot het moment dat de goederen in [ff-straat]
werden gelegd (iets voor 19:00 uur).
Conclusie is dus dat het door de politie genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur een vergissing moet zijn en aldus geen ander licht werpt op de hiervoor vastgestelde feiten.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3]
betrokken zijn geweest bij het wegnemen van de goederen uit de bus van het waardetransport en het afnemen van de telefoon van [medeverdachte 1] en, zo ja, of zij zich aldus schuldig hebben gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld en afpersing (feit 1), de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [medeverdachte 1] (feit 2), de brandstichting met levensgevaar (feit 3) en de vernieling van de bus (feit 4).
Bij deze beoordeling zal het hof allereerst bezien of de verdachten gebruik hebben gemaakt van de door de politie aan hen toegerekende telefoonnummers.
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1]
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] dient te worden vooropgesteld dat hij ter terechtzitting in hoger beroep op 27 september 2021 heeft verklaard dat dit kennelijk het geval is. Bij de beoordeling zijn verder de volgende feiten van belang:
- De werkgever van [verdachte] communiceerde met hem via het nummer [telefoonnummer 16] . Dit nummer zat in een toestel dat op de dag van de diefstal was voorzien van het nummer * [telefoonnummer 1] .
- Uit de historische gegevens van de nummers [telefoonnummer 16] en * [telefoonnummer 1] is gebleken dat deze beide nummers met dezelfde telefoonnummers contact hebben gehad.
- Op de camerabeelden van [A] is te zien dat [verdachte] op 15 december 2016 om 17:34 uur heeft gebeld. Het nummer * [telefoonnummer 1] straalde op dat tijdstip een zendmast aan in de buurt van [A] . Daarbij belde het nummer met het hieronder genoemde nummer * [telefoonnummer 5] .
- Met behulp van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] is op 31 oktober 2016 via WhatsApp een foto verzonden van een persoon met een naambordje met de tekst ‘ [D] ’. Dit is de naam van de eenmanszaak van [verdachte] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] .
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 5]
Bij de beoordeling van de vraag of [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] zijn de volgende feiten van belang:
- Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] over de periode van 25 juli 2016 tot en met 15 december 2016 blijkt dat dit nummer regelmatig in de ochtend en avond
verkeersmasten aan […] en […] aanstraalde. Deze verkeersmasten
bevonden zich in de nabijheid van de woning van [medeverdachte 3] aan […] .
- Ook andere telefoonnummers die bij [medeverdachte 3] na de ten laste gelegde datum in gebruik zijn geweest (* [telefoonnummer 17] en * [telefoonnummer 18] ) straalden verkeersmasten aan […] en […] aan. Deze telefoonnummers hebben bovendien contacten die overeenkomen met de contacten van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] .
- De partner van [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] , had in de periode van 30 juli 2016 tot en met 14 december 2016 veelvuldig contact met het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] .
- In de woning van [medeverdachte 4] zijn een mobiele telefoon en een simkaart in beslag
genomen. Het nummer * [telefoonnummer 5] is op de in beslag genomen telefoon opgeslagen onder de naam ‘‘ [naam 2] ’. Onder diezelfde naam is op de in beslag genomen simkaart het telefoonnummer * [telefoonnummer 19] opgeslagen. Dit telefoonnummer is onder de naam ‘ [medeverdachte 3] ’ opgeslagen in een telefoon die in beslag is genomen in de woning van [medeverdachte 5] .
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] staat onder de naam ‘ [naam 2] ’ opgeslagen in de telefoon die in de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] in beslag is genomen; deze telefoon was vermoedelijk in gebruik bij hun broer [betrokkene 2] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] .
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10]
Bij de beoordeling van de vraag of [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] zijn de volgende feiten van belang:
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] stond op naam van [betrokkene 3] , de moeder van [medeverdachte 2] .
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] stond onder de naam ‘ [naam 1] ’ opgeslagen in de huistelefoon van het ouderlijk huis van [medeverdachte 2] aan [hh-straat 1] te [plaats] .
- In een telefoon die uit de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] in beslag is genomen - en die vermoedelijk toebehoorde aan [verdachte] – was het nummer * [telefoonnummer 10] opgeslagen onder de naam ‘ [naam 3] ’. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘niffo’ straattaal is voor neef; [medeverdachte 2] is de neef van [medeverdachte 3] en [verdachte] .
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] heeft in de periode van 7 augustus 2016 tot en met 31 januari 2017 contacten met andere personen die aan [medeverdachte 2] zijn te linken.
Onder deze omstandigheden staat vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het
telefoonnummer * [telefoonnummer 10] .
Conclusie telefoonnummers
Op de ten laste gelegde datum en in de daaraan voorafgaande periode was [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] , [medeverdachte 3] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] en [medeverdachte 2] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] . Het is niet aannemelijk dat de telefoonnummers in deze periode door anderen zijn gebruikt.
Bij de beoordeling van de betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de ten laste gelegde feiten betrekt het hof de volgende redengevende feiten.
■
Locatie van waardetransport en verdachten
In het dossier bevindt zich een overzicht van de verkeersmasten die (onder meer) de telefoonnummers * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 10] op 15 december 2016 hebben aangestraald. Door de verdediging is de juistheid van deze mastgegevens niet betwist.
Nu vaststaat dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de gebruikers zijn geweest van de telefoonnummers * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 10] , kan aan de hand van de beschikbare verkeersgegevens van deze telefoonnummers en de gps-gegevens van de bus van het waardetransport het volgende worden vastgesteld over hun locaties op 15 december 2016:
- [medeverdachte 3] telefoon straalde om 17:45 uur een verkeersmast aan – en het hof stelt aan de hand daarvan vast: hij bevond zich dus in de omgeving van – de [f-straat 1] . Dit nummer is ongeveer halverwege [f-straat] gelegen. Het waardetransport reed op dat moment bij [A] weg.
- Om 18:01 uur bevonden [medeverdachte 3] en het waardetransport zich allebei in de omgeving van de [f-straat 1] .
- Om 18:14 uur, toen het waardetransport op […] reed, bevond [medeverdachte 3] zich in de omgeving van de [f-straat 2] ; dit nummer is gelegen nabij de hoek van de Overtoom met […] .
- Om 18:09 uur en 18:22 uur bevond [medeverdachte 2] zich in de omgeving van de [n-straat 2] . Het waardetransport bevond zich op dat moment op […] . De [n-straat 2] is in de omgeving van de door het waardetransport afgelegde route van […] (via […] ) naar [x-straat] .
- Om 18:27 uur bevond [medeverdachte 3] zich in de omgeving van [o-straat] . Het waardetransport reed op dat tijdstip op de [o-straat] . Om 18:29 uur bevond ook [medeverdachte 2] zich in de omgeving van de [o-straat] .
- Om 18:41 uur en 18:43 uur bevond [medeverdachte 3] zich in de omgeving van de [p-straat 1] ; op – zoals volgt uit de openbare bron Google Earth – hemelsbreed ongeveer 1,30 kilometer van [x-straat 1] ( [C] ).
- Van het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] zijn na het tijdstip 18:30 uur geen mastgegevens meer beschikbaar.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] heeft in de periode van 25 juli 2016 tot 23 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – enkel op 15 december 2016 de zendmasten aan […] en […] aangestraald. Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] heeft in de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – alleen op 15 december 2016 de zendmast aan […] aangestraald. Het telefoonnummer heeft de zendmast aan de [o-straat] op 15 december 2016 voor het eerst aangestraald.
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] , en het toestel waarin dit nummer werd gebruikt, zijn na 15 december 2016 te 19:11 uur niet meer in gebruik geweest.
Tussen [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] zijn op 15 december 2016 de volgende telefonische contacten geweest:
- [verdachte] en [medeverdachte 3] hadden telefonisch contact met elkaar, toen [verdachte] zich bij [A] bevond, om 17:24 uur (8 sec), om 17:34 uur (4 sec) en nogmaals om 17:34 uur (10 sec).
- Nadat het waardetransport rond 17:45 uur bij [A] was vertrokken, belde [verdachte] – om 18:01 uur – nogmaals met [medeverdachte 3] . Zij bevonden zich toen beiden in de omgeving van de [f-straat 1] .
- [medeverdachte 3] had gedurende de dag herhaaldelijk telefonisch contact met * [telefoonnummer 13] , onder meer om 18:27 uur. [medeverdachte 3] , de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] en het waardetransport bevonden zich op dat moment allemaal in de nabijheid van de [o-straat] .
- Tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn ten slotte om 18:22 uur en 18:26 uur telefonische contacten geweest. [medeverdachte 2] heeft daarna om 18:28 uur geprobeerd te bellen en om 18:29 uur en 18:30 uur gebeld met [medeverdachte 3] . Deze (poging tot) telefonische contacten hebben dus vlak voor aankomst van het waardetransport aan [x-straat] plaatsgehad, waarbij beiden zich, zoals hiervoor is overwogen, in de nabijheid van het waardetransport bevonden.
- Om 18:43 uur en 19:01 uur belde [medeverdachte 3] nog met het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] . Vanaf
19:11 uur is het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] niet meer in gebruik geweest.
Het hof gaat ervan uit dat een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes, steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft.
Een deel van de uit de bus van het waardetransport weggenomen goederen (en de verpakkingen van deze goederen) is door de politie op 5 januari 2017 aangetroffen in de woning van [betrokkene 4] aan [II-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 4] is de neef van [medeverdachte 2] . De politie stuitte bij toeval op deze goederen toen zij de woning van [betrokkene 4] betrad naar aanleiding van een geweldsincident. De verpakkingen zijn door de politie onderzocht op dactyloscopische sporen. Van [medeverdachte 3] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op verschillende verpakkingsmaterialen, te weten een stuk papier met een gesmolten lakzegel, de voor- en zijkant en de bovenkant van de deksel van een doos van Cartier, een stuk karton en de boven- en onderkant van een doos. Van [medeverdachte 2] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op zakjes van Cartier (bij de scheurrand), de buitenkant van twee postkratten, de buitenkant van een vuilniszak, plastic luchtkussentjes, een stuk papier en een stuk transparant plastic van een kartonnen doos.
Het hof gaat er, gelet op de aard en plaats van de aangetroffen sporen, van uit dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] deze spullen – en daarmee dus de verpakkingen van de gestolen goederen – in handen hebben gehad.
[verdachte] is de broer van [medeverdachte 3] en de neef van [medeverdachte 2] . Er bestaan met andere woorden nauwe familiebanden tussen de chauffeur van de bus van het waardetransport en de twee personen die het verpakkingsmateriaal van de goederen die uit die bus zijn weggenomen later in handen zouden hebben, die op de dag van de diefstal zich in de omgeving van het waardetransport hebben bevonden en die rond de diefstal telefonisch contact met elkaar hebben gehad.
■
Gestolen goederen bij [medeverdachte 4]
Op 29 maart 2017 zijn in de woning van [medeverdachte 4] , verstopt in een wasmand, zes horloges aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze horloges uit de bus van het waardetransport zijn weggenomen. [medeverdachte 4] is de neef van [medeverdachte 2] . Er is met andere woorden ook een familieband tussen een van de verdachten en de persoon bij wie een deel van de buit is aangetroffen.
■
Telefonisch contact tussen [betrokkene 4] en [medeverdachte 4]
Op 6 januari 2017, daags nadat de politie de woning van [betrokkene 4] had doorzocht en een deel van de buit en de verpakkingsmaterialen had aangetroffen, hebben [betrokkene 4] en [medeverdachte 4] met elkaar gebeld. Tijdens dat gesprek zei [medeverdachte 4] tegen [betrokkene 4] : ‘ [betrokkene 5] heeft me gevraagd naar die doos, hebben ze die spullen gevonden?’. [betrokkene 4] antwoordde dat hij niet moest praten en naar hem toe moest komen. [medeverdachte 4] bleef echter aandringen en herhaalde of ‘ze dat hebben gevonden’. [betrokkene 4] antwoordde vervolgens bevestigend, waarop [medeverdachte 4] zei dat hij niet wilde komen.
[betrokkene 4] en [medeverdachte 4] spraken hier dus over de spullen die ‘ze’ (het hof begrijpt: de
politie) hebben gevonden (het hof begrijpt: bij de doorzoeking van [betrokkene 4] woning de dag daarvoor). Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2017 heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij [medeverdachte 2] ook ‘ [betrokkene 5] ’ noemt. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 2] , daags nadat de politie de woning van [betrokkene 4] had doorzocht, telefonisch navraag heeft laten doen naar de spullen die de politie mogelijk bij de doorzoeking die dag ervoor had gevonden.
Op 29 maart 2017 werd [medeverdachte 2] aangehouden in de woning aan [jj-straat 1] in [plaats] . Bij de doorzoeking in de woning is een USB-stick in beslag genomen. Op deze USB-stick staan foto’s van sieraden en sieradendoosjes onder meer van het merk Cartier en Van Cleef & Arpels, welke sterke gelijkenis vertonen met de weggenomen goederen uit het waardetransport. De foto’s zijn gemaakt op 20 december 2016, enkele dagen na de diefstal dus.
Bij de beoordeling van de vraag of de USB-stick aan [medeverdachte 2] toebehoort, betrekt het hof de volgende feiten:
- [medeverdachte 2] is in de betreffende woning aangehouden, zodat kan worden vastgesteld dat hij daar daadwerkelijk heeft verbleven. Er waren op dat moment geen andere personen in de woning aanwezig.
- Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] ook eerder al in de woning verbleef.
- In de woning zijn ook andere goederen aangetroffen die aan [medeverdachte 2] toebehoorden.
- De foto’s op de USB-stick zijn gemaakt met een Sony Xperia Z5. Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] (* [telefoonnummer 10] ) is van 1 november 2016 tot en met 20 december 2016 in gebruik geweest in onder andere een Sony Xperia Z5.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [medeverdachte 2]
degene was die aan [jj-straat 1] te [plaats] verbleef en dat de in die woning aangetroffen USB-stick van hem was.
■
Wetenschap waardetransport
De overval op het waardetransport moet zorgvuldig zijn voorbereid, waarbij ieder van de daders een eigen rol in de uitvoering heeft gehad. Een persoon is aan […] onder bedreiging van [medeverdachte 1] ingestapt, terwijl anderen het waardetransport naar [x-straat] hebben gevolgd, deze hebben leeggehaald en in brand hebben gestoken. Het waardetransport had plaats in een gewone bestelbus, die niet als zodanig herkenbaar was. Het kan dan ook niet anders dan dat de daders hebben beschikt over informatie over het voertuig van het waardetransport, de afgelegde route en het tijdstip van het transport.
De hiervoor genoemde omstandigheden komen, indien die in onderlinge samenhang worden bezien, er in de kern op neer dat:
(i) [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] zich op
15 december 2016 hebben bevonden in de omgeving van de overvallen bus,
(ii) die werd bestuurd door [verdachte] , zijnde de broer van [medeverdachte 3] en de neef van [medeverdachte 2] ,
(iii) waarbij zij veelvuldig onderling telefonisch contact hadden,
(iv) terwijl het telefoonnummer van [medeverdachte 3] en het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] na de overval niet meer zijn gebruikt,
(v) de daders kennelijk wisten dat het waardetransport met hulp van de betreffende bus plaatsvond,
(vi) dactyloscopische sporen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen op het verpakkingsmateriaal van de weggenomen goederen,
(vii) welk verpakkingsmateriaal, samen met een deel van de buit, in de woning lag van [betrokkene 4] , een neef van [medeverdachte 2] ,
(viii) foto’s van goederen die sterke gelijkenis vertonen met de gestolen goederen zijn aangetroffen onder [medeverdachte 2] ,
(ix) die kort na de overval zijn gemaakt met een type mobiele telefoon zoals gebruikt door [medeverdachte 2] , en
(x) een deel van de buit is aangetroffen bij [medeverdachte 4] ; de neef van [medeverdachte 2] ,
(xi) die tijdens een afgeluisterd telefoongesprek namens [medeverdachte 2] navraag heeft gedaan over de doorzoeking door de politie waarbij de gestolen goederen en de verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zo nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Deze conclusie wordt anders indien [verdachte] een verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt. In dit verband heeft hij zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep verklaringen afgelegd die in essentie echter niet meer behelzen dan een enkele ontkenning van betrokkenheid. Het eerst in hoger beroep gepresenteerde alternatieve scenario, inhoudende dat een derde naar Cartier heeft gebeld met de vraag of er een transport zou worden opgehaald, waarna deze beller met zijn handlangers het waardetransport vanaf Cartier heeft gevolgd en vervolgens heeft toegeslagen op […] , acht het hof in het licht van de hiervoor vastgestelde feiten en bij gebrek aan concrete aanknopingspunten niet aannemelijk en het hof gaat daar dan ook aan voorbij.
De verdachte heeft kortom geen verklaring afgelegd die de redengevendheid van het bewijs heeft
ontzenuwd.
Rol van [medeverdachte 1]
Als betrokkenheid bij dan wel wetenschap van de diefstal en het voorgenomen geweld van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] zouden moeten worden aangenomen, is een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving niet aan de orde is. Voor [verdachte] geldt, zoals hiervoor is overwogen, dat hij inderdaad betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal en het gebruikte geweld. Voor de vraag of dat ook voor [medeverdachte 1] geldt, achtte het hof nader onderzoek noodzakelijk. Ook dit was een van de redenen om het onderzoek ter terechtzitting in oktober 2021 te heropenen en nader onderzoek te gelasten. De politie heeft nader onderzoek verricht naar (i) de telefonische contacten gedurende zes maanden voorafgaand aan 15 december 2016 tussen de door [medeverdachte 1] gebruikte telefoonnummers en die van [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] en de nummers * [telefoonnummer 13] en * [telefoonnummer 20] en (ii) de vraag of [medeverdachte 1] , [betrokkene 6] of [verdachte] invloed hebben gehad op de dienst van 15 december 2016 voor [B] . Verder heeft de gedelegeerd raadsheer-commissaris zowel [medeverdachte 1] als [betrokkene 6] als getuigen gehoord.
Uit dit aanvullend onderzoek is niet gebleken van enig contact tussen [medeverdachte 1] en de hiervoor genoemde personen en nummers. Evenmin is gebleken dat [medeverdachte 1] enige invloed heeft kunnen uitoefenen op zijn indeling voor de dienst van 15 december 2016. Nu ook overigens niet is gebleken van enige betrokkenheid bij of wetenschap van de voorgenomen diefstal bij [medeverdachte 1] , acht het hof het niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte 1] – zoals [verdachte] – een ‘inside man’ was. Daarbij is van belang dat het aannemelijk is dat het telefonische contact tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 6] op 15 december 2016 om 18:17 uur (van ongeveer drie minuten) plaatsvond voordat de dader aan […] is ingestapt. Dit laatste heeft immers ergens tussen 18:18 uur en 18:23 uur plaatsgehad. Het hof merkt in dit kader ten slotte op dat het ook geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen. De enkele omstandigheid dat hij tijdens verschillende verhoren op bepaalde punten niet steeds identiek heeft verklaard is niet onbegrijpelijk. In grote lijnen en op de wezenlijke punten heeft [medeverdachte 1] juist steeds helder en consistent verklaard.”
Eerste deelklacht