ECLI:NL:PHR:2025:1153

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
26 oktober 2025
Zaaknummer
23/02798
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op waardetransport met ernstige misdrijven in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een overval op een waardetransport in Amsterdam op 15 december 2016, waarbij de verdachte, geboren in 1990, samen met medeverdachten betrokken was bij de diefstal van luxegoederen, waaronder juwelen en horloges, met een totale waarde van €288.935,17. De verdachte was de bestuurder van het waardetransport en heeft, samen met anderen, de bijrijder bedreigd en van zijn vrijheid beroofd. Tijdens de overval is de bestelbus in brand gestoken, wat levensgevaar voor de bijrijder met zich meebracht. De verdachte is door het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 maanden. In cassatie zijn er klachten ingediend over de bewijsmotivering, met name over het medeplegen van de feiten en de motivering van de brandstichting. De Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02798
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
P.H.P.H.M.C. van Kempen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 10 juli 2023 door het gerechtshof Amsterdam (parketnr. 23-001020-19) wegens 1. “diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, 2. “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”, 3. “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is” en 4. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventig maanden, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr. Ook heeft het hof beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen en voor de toegewezen bedragen schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander op de wijze zoals in het bestreden arrest is vermeld.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/02684 en 23/02685. In deze zaken concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Waar het in cassatie om gaat

2.1
Op 15 december 2016 heeft er in [plaats] een overval plaatsgevonden op een waardetransport, waarbij sprake was van een ‘inside job’ door de verdachte die als bestuurder van het waardetransport optrad. Een van de overvallers is tijdens de rit in het voertuig van het waardetransport gestapt en heeft het voertuig, met daarin de verdachte en bijrijder [medeverdachte 1] , naar een afgelegen plek gedirigeerd, waarna een grote hoeveelheid luxegoederen (waaronder juwelen en kostbare horloges) is buitgemaakt. [medeverdachte 1] is tijdens de overval bedreigd, van zijn vrijheid beroofd (gehouden) en heeft onder bedreiging zijn mobiele telefoon moeten afgeven. Nadat het voertuig door de overvallers was leeggehaald is het in brand gestoken, terwijl de verdachte en [medeverdachte 1] nog in het voertuig zaten. De verdachte is veroordeeld wegens – kort gezegd – het medeplegen van gekwalificeerde diefstal en afpersing, het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, het medeplegen van brandstichting en het medeplegen van vernieling. Het eerste middel klaagt onder meer over het bewijs van het medeplegen, terwijl het tweede middel opkomt tegen het oordeel van het hof dat door de onder 3 bewezenverklaarde brandstichting levensgevaar te duchten was voor [medeverdachte 1] .
2.2
Deze conclusie strekt tot verwerping van de middelen.

3.Het eerste middel

3.1
Het middel komt met twee deelklachten op tegen de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het hof voor de bewezenverklaring redengevend heeft geacht dat “een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes, steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft”, terwijl het hof niet het wettig bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het dit feit heeft ontleend en door de verdediging is bepleit dat niet kan blijken dat daadwerkelijk (telkens) een gesprek tot stand is gekomen. De tweede klacht houdt in dat de bewijsvoering onvoldoende redengevend is voor het door de verdachte tezamen en in vereniging met anderen plegen van de genoemde feiten.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaard dat:

1.
hij op 15 december 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 218 zendingen bestaande uit horloges en sieraden en andere luxegoederen met een verzekerde waarde van 288.935,17 euro, toebehorende aan [A] ,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [medeverdachte 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- naast de bestelbus zijn gaan staan waarin voornoemde [medeverdachte 1] zich bevond en een hand door het raam van voornoemde auto/bestelbus heeft gestoken en hebben gezegd “open maken nu” en
- in voornoemde bestelbus hebben plaatsgenomen aan de bijrijderskant en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] hebben gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] zijn hoofd naar beneden moest houden en
- hebben gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] laag moest blijven en zijn hoofd tussen zijn knieën moest doen en “anders schiet ik jullie” en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] hebben gezegd dat zij de telefoon van voornoemde [medeverdachte 1] wilden hebben en hebben geroepen “Steek hem in de fik, steek hem in de fik”, waarna verdachtes mededader(s) voornoemde bestelbus in brand hebben gestoken en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] hebben gezegd “blijf naar beneden kijken” en “hoofd omlaag”, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;
en
hij op 15 december 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medeverdachte 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, toebehorende aan [medeverdachte 1] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
dreigend
- naast de bestelbus zijn gaan staan waarin voornoemde [medeverdachte 1] zich bevond en een hand door het raam van voornoemde bestelbus hebben gestoken en hebben gezegd “open maken nu” en
- in voornoemde bestelbus hebben plaatsgenomen aan de bijrijderskant en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] hebben gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] zijn hoofd naar beneden moest houden en
- hebben gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] laag moest blijven en zijn hoofd tussen zijn knieën moest doen en “anders schiet ik jullie” en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] hebben gezegd dat zij de telefoons van voornoemde [medeverdachte 1] wilden hebben en hebben geroepen “Steek hem in de fik, steek hem in de fik”, waarna verdachtes mededader(s) voornoemde bestelbus in brand hebben gestoken en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] hebben gezegd “blijf naar beneden kijken en “hoofd omlaag”, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op 15 december 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [medeverdachte 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
- naast de bestelbus (waarin voornoemde [medeverdachte 1] zich bevond) staand, gezegd “open maken nu” en
- in voornoemde bestelbus plaatsgenomen aan de bijrijderskant en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] zijn hoofd naar beneden moesten houden en
- gezegd dat voornoemde [medeverdachte 1] laag moest blijven en zijn hoofd tussen zijn knieën moest doen en gezegd “anders schiet ik jullie” en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] gezegd dat zij de telefoon van voornoemde [medeverdachte 1] wilden hebben en geroepen “Steek hem in de fik, steek hem in de fik”, waarna verdachtes mededader(s) voornoemde bestelbus in brand hebben gestoken en
- tegen voornoemde [medeverdachte 1] gezegd “blijf naar beneden kijken” en “hoofd omlaag”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
hij op 15 december 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een bestelbus, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met voornoemde bestelbus, ten gevolge waarvan die bestelbus is verbrand, terwijl daarvan levensgevaar voor [medeverdachte 1] te duchten was;
4.
hij op 15 december 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een bestelbus, toebehorende aan [B] , heeft vernield door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met voornoemde bestelbus, ten gevolge waarvan voornoemde bestelbus is verbrand.”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
“12. Een
proces-verbaal van bevindingenvan 31 juli 2017, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 2230-2241).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaasvan deze
opsporingsambtenaar:
[…]
17.24
en 17.34 uur
[…]
17.24
uur * [telefoonnummer 1] ( [h-straat 1] ) wordt gebeld door * [telefoonnummer 5] ( [f-straat 1] )
17.34
uur * [telefoonnummer 1] ( [h-straat 1] ) belt naar * [telefoonnummer 5] ( [f-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 2 maart 2017 (pag. 1623) blijkt dat het gesprek om 17:24 uur 8 secondes heeft geduurd en dat er om 17:34 uur twee gesprekken zijn geweest van respectievelijk 4 en 10 secondes.
17.45
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [f-straat 1] ) belt naar * [telefoonnummer 13] ( [a-straat 1] ) (* [telefoonnummer 13] niet op kaart aangegeven)
17.52
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [f-straat 1] ) belt naar * [telefoonnummer 13] ( [v-straat 1] )
17.56
uur
[…]
* [telefoonnummer 10] ( [v-straat 1] ) belt uit naar [telefoonnummer 14] ( [naam 1] )
18.01
uur(locatie waardetransport om 17.58.47 [f-straat 3] )
[…]
* [telefoonnummer 1] ( [f-straat 1] ) belt naar * [telefoonnummer 5] ( [f-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 2 maart 2017 (pag. 1623) blijkt dat het gesprek om 18:01 uur 12
secondes heeft geduurd.
18.04
uur(locatie waardetransport om 18.03.47 [f-straat 4] )
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [f-straat 2] ) belt naar * [telefoonnummer 13] ( [w-straat 1] )
18.07
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [f-straat 2] ) belt naar * [telefoonnummer 13] ( [w-straat 1] )
18.09
uur
[…]
* [telefoonnummer 10] [n-straat 2] belt naar * [telefoonnummer 15] ( [naam 1] ) niet op kaart aangegeven
18.22
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [e-straat 1] ) wordt gebeld door * [telefoonnummer 10] ( [n-straat 2] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat het gesprek om 18:22 uur 50
secondes heeft geduurd.
18.26
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [n-straat] ) wordt gebeld door * [telefoonnummer 10] ( [u-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat het gesprek om 18:26 uur 12
secondes heeft geduurd.
18.27
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [o-straat] ) belt naar * [telefoonnummer 13] ( [o-straat] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat het gesprek om 18 27 uur 10 secondes heeft geduurd.
18.28
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] (onbekend) wordt gebeld door * [telefoonnummer 10] ( [u-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat er geen gesprek tot stand is gekomen (gespreksduur: 0 secondes).
18.29
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] (onbekend) wordt gebeld door * [telefoonnummer 10] ( [o-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat het gesprek om 18:29 uur 2 secondes heeft geduurd.
18.3
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] (onbekend) wordt gebeld door * [telefoonnummer 10] ( [u-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat het gesprek om 18:30 uur 3 secondes heeft geduurd.
18.41
uur(waardetransport staat stil op locatie [x-straat 1] )
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [p-straat 1] ) ontvangt SMS van * [telefoonnummer 10] (onbekend)
18.43
uur(waardetransport staat stil op locatie [x-straat 1] )
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [p-straat 1] ) belt uit naar * [telefoonnummer 13] ( [y-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat het gesprek om 18:43 uur 21
secondes heeft geduurd.
19.01
uur
[…]
* [telefoonnummer 5] ( [z-straat 1] ) belt naar * [telefoonnummer 13] ( [aa-straat 1] )
Uit het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) blijkt dat het gesprek om 19:01 uur 18 secondes heeft geduurd.
De nummers * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 13] zijn na de overval niet meer actief. Van het nummer * [telefoonnummer 10] worden tussen 15 december 2016 18.30 uur en 16 december 2016 om 15:46 uur geen imei-gegevens geregistreerd.”
3.4
Het bestreden arrest houdt de volgende bewijsoverwegingen in (met weglating van de voetnoten):

Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 4 telkens primair ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd, samengevat, dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij op 15 december 2016 een dubbelrol heeft gespeeld. [verdachte] is de gebruiker geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] , maar de telefonische contacten die met dat nummer hebben plaatsgevonden, hebben onvoldoende zeggingskracht en zijn niet redengevend. De verdachte ontkent dat hij een afwijkende route heeft gereden met als doel zijn medeverdachten de gelegenheid te bieden en behulpzaam te zijn bij de diefstal van de lading. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is geen sprake van een situatie waarin de bewijsmiddelen schreeuwen om een verklaring.
Bovendien zijn alternatieve scenario’s niet op voorhand volstrekt onaannemelijk. Dat [verdachte] ook een slachtoffer is van de overval, wordt bevestigd door de verklaringen van [medeverdachte 1] . [verdachte] had geen wetenschap van een overval op 15 december 2016, hij had geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wat betreft de weggenomen goederen en het toegepaste geweld dan wel de bedreiging daarmee kunnen hem niet worden toegerekend. Hij heeft kortom geen actieve en essentiële functie vervuld en evenmin is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Ook blijkt niet dat [verdachte] de ten laste gelegde grondmisdrijven heeft bevorderd of vergemakkelijkt, zodat ook medeplichtigheid niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Gebeurtenissen op 15 december 2016
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 december 2016 heeft in [plaats] een waardetransport plaatsgehad vanaf het bedrijf [A] ( [A] ) aan [bb-straat] met als bestemming TNT te [plaats] . De vracht bestond uit 388 zendingen met verscheidene luxegoederen. De lading werd vervoerd in een witte bestelbus van het merk Volkswagen Crafter. [verdachte] was de bestuurder van deze bus (hierna ook: het waardetransport); [medeverdachte 1] was de bijrijder.
Omstreeks 16:30 uur is het waardetransport bij [A] gearriveerd. Nadat de goederen waren ingeladen, is het waardetransport daar omstreeks 17:44 uur vertrokken. Iets voor 18:00 uur is het waardetransport over [f-straat] gereden, waarna het tussen 18:03 uur en 18:07 uur […] is opgereden. Het was druk op de weg, waardoor het voertuig langzaam reed; er stond een soort file. De ramen waren zowel aan de bestuurders- als aan de bijrijderszijde geopend omdat de beide inzittenden een sigaret rookten. Nadat het waardetransport een winkel van Albert Heijn op […] had gepasseerd – en dit zich dus, gelet op de openbaar toegankelijke kaartgegevens van Google Maps uit 2016, ergens tussen […] (die het voertuig rond 18:18 uur passeerde) en […] (die het voertuig rond 18:23 uur opreed) bevond – heeft een onbekend gebleven man het voertuig benaderd. Hij drukte een zwart voorwerp tegen de zij van [medeverdachte 1] en is vervolgens aan de bijrijderszijde ingestapt. [medeverdachte 1] moest opschuiven, zijn hoofd tussen zijn knieën plaatsen en zijn hoofd de hele verdere rit naar beneden
gericht houden. De man gaf vervolgens aanwijzingen aan [verdachte] hoe deze verder moest rijden. Via […] en de [o-straat] reed het waardetransport naar […] . Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van het bedrijf VBAT blijkt dat het waardetransport omstreeks 18:27 uur op […] en vervolgens […] reed. Op korte afstand voor dit waardetransport reed een donkerkleurig voertuig en ongeveer twintig seconden later reed een witte bestelauto. Omstreeks 18:30 uur bereikte het waardetransport [x-straat] , waar dit om 18:31 uur ter hoogte van [x-straat 1] – waar de windsurfvereniging [C] is gevestigd – tot stilstand kwam. Op de beelden van de beveiligingscamera’s van [C] is te zien dat eerst een personenauto en daarna het waardetransport komen aanrijden. De bus met het waardetransport komt voor een hek tot stilstand. [verdachte] heeft een knop ingedrukt om de achterdeuren van de laadruimte te openen. [medeverdachte 1] hoorde vervolgens veel lawaai en hij voelde dat het voertuig schudde. Gedurende ongeveer tien minuten hebben verschillende mensen spullen uit het voertuig gehaald, waarna [medeverdachte 1] hoorde dat geroepen werd dat het voertuig in de fik moest worden gestoken. De man die op […] in het voertuig was gestapt zei tegen [medeverdachte 1] en [verdachte] dat zij in de bus moesten blijven zitten. Ook moesten zij hun telefoons aan de man afgeven. [medeverdachte 1] zag op een gegeven moment in de buitenspiegel een vlamachtig licht en hij rook een brandlucht. [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn vervolgens uitgestapt en naar de achterzijde van het voertuig gelopen. [medeverdachte 1] zag toen dat er brand in het voertuig was. Uit de beelden van de beveiligingscamera’s van [C] blijkt dat omstreeks 18:45 uur een man uit de laadruimte van de bus met het waardetransport is gesprongen, waarna het felle licht van vlammen waarneembaar is. Blijkbaar is op dat tijdstip brand gesticht in de laadruimte van deze bus. Uit de camerabeelden blijkt dat de brand aanvankelijk enkel in de laadruimte van de bus heeft gewoed. Op de camerabeelden zijn vanaf het tijdstip 19:01 uur aan de achterzijde van de bus vlammen en rook te zien. Vanaf 19:07 uur verspreidde de brand zich verder aan de buitenzijde van de bus, waarna deze volledig is uitgebrand.
Uit de aangifte van [A] blijkt dat van de 388 zendingen die zich in de bus van het waardetransport
bevonden er 170 zijn teruggevonden. De overige 218 zendingen – met een waarde van € 288.935,17 – zijn niet teruggevonden.
Tijdstip melding [ff-straat]
Enkele van de weggenomen zendingen zijn door de politie teruggevonden aan het [ff-straat] . In het proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2016 is opgemerkt dat de betreffende verbalisanten die dag om 18:27 uur een melding hadden ontvangen om naar deze locatie te gaan in verband met de goederen die de melder daar had aangetroffen. Volgens de verdediging is dit tijdstip niet te rijmen met het hiervoor beschreven tijdsverloop, omdat – zo bezien – blijkbaar vóór 18:00 uur al spullen uit de bus zijn gehaald, terwijl niet blijkt dat [verdachte] de kofferbak al eerder dan op [x-straat] heeft opengemaakt.
Ook voor het hof riep het genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur vragen op. Dit was een van de redenen voor het hof om het onderzoek op 15 oktober 2021 te heropenen. Het hof is echter van oordeel dat de melding van voornoemd tijdstip op een kennelijke verschrijving duidt, gelet op het navolgende:
(i) de bus van het waardetransport is om 18:31 uur op [x-straat] tot stilstand gebracht;
(ii) de goederen die op het [ff-straat] zijn aangetroffen zijn afkomstig uit het
waardetransport;
(iii) de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij op 15 december 2016 pakketten uit de bosschages hadden gehaald, waarop de [getuige 1] naar de box van zijn woning liep, op de trap zag dat het 19:00 uur was en waarna de [getuige 2] de politie heeft gebeld;
(iv) de verbalisanten om 19:10 uur op het [ff-straat] zijn gearriveerd;
(v) de afstand tussen het politiebureau aan [gg-straat 1] en het [ff-straat] ongeveer vier kilometer is en het volgens openbare bron (de routeplanner van de ANWB) gemiddeld ongeveer elf minuten duurt om van [gg-straat] naar het [ff-straat] te rijden.
De melding heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen logischerwijs plaatsgevonden rond 19:00 uur. De reisduur van [x-straat] naar het [ff-straat] is volgens de routeplanner van ANWB gemiddeld ongeveer 16 minuten. Deze rit heeft dus kunnen plaatsvinden in de periode van de aankomst aan [x-straat] (om 18:31 uur) tot het moment dat de goederen in [ff-straat]
werden gelegd (iets voor 19:00 uur).
Conclusie is dus dat het door de politie genoemde tijdstip van de melding van 18:27 uur een vergissing moet zijn en aldus geen ander licht werpt op de hiervoor vastgestelde feiten.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3]
betrokken zijn geweest bij het wegnemen van de goederen uit de bus van het waardetransport en het afnemen van de telefoon van [medeverdachte 1] en, zo ja, of zij zich aldus schuldig hebben gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld en afpersing (feit 1), de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [medeverdachte 1] (feit 2), de brandstichting met levensgevaar (feit 3) en de vernieling van de bus (feit 4).
Bij deze beoordeling zal het hof allereerst bezien of de verdachten gebruik hebben gemaakt van de door de politie aan hen toegerekende telefoonnummers.
Telefoonnummers
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1]
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] dient te worden vooropgesteld dat hij ter terechtzitting in hoger beroep op 27 september 2021 heeft verklaard dat dit kennelijk het geval is. Bij de beoordeling zijn verder de volgende feiten van belang:
- De werkgever van [verdachte] communiceerde met hem via het nummer [telefoonnummer 16] . Dit nummer zat in een toestel dat op de dag van de diefstal was voorzien van het nummer * [telefoonnummer 1] .
- Uit de historische gegevens van de nummers [telefoonnummer 16] en * [telefoonnummer 1] is gebleken dat deze beide nummers met dezelfde telefoonnummers contact hebben gehad.
- Op de camerabeelden van [A] is te zien dat [verdachte] op 15 december 2016 om 17:34 uur heeft gebeld. Het nummer * [telefoonnummer 1] straalde op dat tijdstip een zendmast aan in de buurt van [A] . Daarbij belde het nummer met het hieronder genoemde nummer * [telefoonnummer 5] .
- Met behulp van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] is op 31 oktober 2016 via WhatsApp een foto verzonden van een persoon met een naambordje met de tekst ‘ [D] ’. Dit is de naam van de eenmanszaak van [verdachte] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] .
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 5]
Bij de beoordeling van de vraag of [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] zijn de volgende feiten van belang:
- Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] over de periode van 25 juli 2016 tot en met 15 december 2016 blijkt dat dit nummer regelmatig in de ochtend en avond
verkeersmasten aan […] en […] aanstraalde. Deze verkeersmasten
bevonden zich in de nabijheid van de woning van [medeverdachte 3] aan […] .
- Ook andere telefoonnummers die bij [medeverdachte 3] na de ten laste gelegde datum in gebruik zijn geweest (* [telefoonnummer 17] en * [telefoonnummer 18] ) straalden verkeersmasten aan […] en […] aan. Deze telefoonnummers hebben bovendien contacten die overeenkomen met de contacten van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] .
- De partner van [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] , had in de periode van 30 juli 2016 tot en met 14 december 2016 veelvuldig contact met het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] .
- In de woning van [medeverdachte 4] zijn een mobiele telefoon en een simkaart in beslag
genomen. Het nummer * [telefoonnummer 5] is op de in beslag genomen telefoon opgeslagen onder de naam ‘‘ [naam 2] ’. Onder diezelfde naam is op de in beslag genomen simkaart het telefoonnummer * [telefoonnummer 19] opgeslagen. Dit telefoonnummer is onder de naam ‘ [medeverdachte 3] ’ opgeslagen in een telefoon die in beslag is genomen in de woning van [medeverdachte 5] .
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] staat onder de naam ‘ [naam 2] ’ opgeslagen in de telefoon die in de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] in beslag is genomen; deze telefoon was vermoedelijk in gebruik bij hun broer [betrokkene 2] .
Onder deze omstandigheden staat vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] .
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10]
Bij de beoordeling van de vraag of [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] zijn de volgende feiten van belang:
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] stond op naam van [betrokkene 3] , de moeder van [medeverdachte 2] .
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] stond onder de naam ‘ [naam 1] ’ opgeslagen in de huistelefoon van het ouderlijk huis van [medeverdachte 2] aan [hh-straat 1] te [plaats] .
- In een telefoon die uit de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] in beslag is genomen - en die vermoedelijk toebehoorde aan [verdachte] – was het nummer * [telefoonnummer 10] opgeslagen onder de naam ‘ [naam 3] ’. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘niffo’ straattaal is voor neef; [medeverdachte 2] is de neef van [medeverdachte 3] en [verdachte] .
- Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] heeft in de periode van 7 augustus 2016 tot en met 31 januari 2017 contacten met andere personen die aan [medeverdachte 2] zijn te linken.
Onder deze omstandigheden staat vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het
telefoonnummer * [telefoonnummer 10] .
Conclusie telefoonnummers
Op de ten laste gelegde datum en in de daaraan voorafgaande periode was [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] , [medeverdachte 3] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] en [medeverdachte 2] de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] . Het is niet aannemelijk dat de telefoonnummers in deze periode door anderen zijn gebruikt.
Relevante feiten
Bij de beoordeling van de betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de ten laste gelegde feiten betrekt het hof de volgende redengevende feiten.

Locatie van waardetransport en verdachten
In het dossier bevindt zich een overzicht van de verkeersmasten die (onder meer) de telefoonnummers * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 10] op 15 december 2016 hebben aangestraald. Door de verdediging is de juistheid van deze mastgegevens niet betwist.
Nu vaststaat dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de gebruikers zijn geweest van de telefoonnummers * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 10] , kan aan de hand van de beschikbare verkeersgegevens van deze telefoonnummers en de gps-gegevens van de bus van het waardetransport het volgende worden vastgesteld over hun locaties op 15 december 2016:
- [medeverdachte 3] telefoon straalde om 17:45 uur een verkeersmast aan – en het hof stelt aan de hand daarvan vast: hij bevond zich dus in de omgeving van – de [f-straat 1] . Dit nummer is ongeveer halverwege [f-straat] gelegen. Het waardetransport reed op dat moment bij [A] weg.
- Om 18:01 uur bevonden [medeverdachte 3] en het waardetransport zich allebei in de omgeving van de [f-straat 1] .
- Om 18:14 uur, toen het waardetransport op […] reed, bevond [medeverdachte 3] zich in de omgeving van de [f-straat 2] ; dit nummer is gelegen nabij de hoek van de Overtoom met […] .
- Om 18:09 uur en 18:22 uur bevond [medeverdachte 2] zich in de omgeving van de [n-straat 2] . Het waardetransport bevond zich op dat moment op […] . De [n-straat 2] is in de omgeving van de door het waardetransport afgelegde route van […] (via […] ) naar [x-straat] .
- Om 18:27 uur bevond [medeverdachte 3] zich in de omgeving van [o-straat] . Het waardetransport reed op dat tijdstip op de [o-straat] . Om 18:29 uur bevond ook [medeverdachte 2] zich in de omgeving van de [o-straat] .
- Om 18:41 uur en 18:43 uur bevond [medeverdachte 3] zich in de omgeving van de [p-straat 1] ; op – zoals volgt uit de openbare bron Google Earth – hemelsbreed ongeveer 1,30 kilometer van [x-straat 1] ( [C] ).
- Van het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] zijn na het tijdstip 18:30 uur geen mastgegevens meer beschikbaar.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] heeft in de periode van 25 juli 2016 tot 23 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – enkel op 15 december 2016 de zendmasten aan […] en […] aangestraald. Het telefoonnummer * [telefoonnummer 10] heeft in de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 januari 2017 – de periode waarover de verkeersgegevens zijn opgevraagd – alleen op 15 december 2016 de zendmast aan […] aangestraald. Het telefoonnummer heeft de zendmast aan de [o-straat] op 15 december 2016 voor het eerst aangestraald.
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 5] , en het toestel waarin dit nummer werd gebruikt, zijn na 15 december 2016 te 19:11 uur niet meer in gebruik geweest.

Telefonische contacten
Tussen [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] zijn op 15 december 2016 de volgende telefonische contacten geweest:
- [verdachte] en [medeverdachte 3] hadden telefonisch contact met elkaar, toen [verdachte] zich bij [A] bevond, om 17:24 uur (8 sec), om 17:34 uur (4 sec) en nogmaals om 17:34 uur (10 sec).
- Nadat het waardetransport rond 17:45 uur bij [A] was vertrokken, belde [verdachte] – om 18:01 uur – nogmaals met [medeverdachte 3] . Zij bevonden zich toen beiden in de omgeving van de [f-straat 1] .
- [medeverdachte 3] had gedurende de dag herhaaldelijk telefonisch contact met * [telefoonnummer 13] , onder meer om 18:27 uur. [medeverdachte 3] , de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] en het waardetransport bevonden zich op dat moment allemaal in de nabijheid van de [o-straat] .
- Tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn ten slotte om 18:22 uur en 18:26 uur telefonische contacten geweest. [medeverdachte 2] heeft daarna om 18:28 uur geprobeerd te bellen en om 18:29 uur en 18:30 uur gebeld met [medeverdachte 3] . Deze (poging tot) telefonische contacten hebben dus vlak voor aankomst van het waardetransport aan [x-straat] plaatsgehad, waarbij beiden zich, zoals hiervoor is overwogen, in de nabijheid van het waardetransport bevonden.
- Om 18:43 uur en 19:01 uur belde [medeverdachte 3] nog met het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] . Vanaf
19:11 uur is het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] niet meer in gebruik geweest.
Het hof gaat ervan uit dat een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes, steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft.

Vingerafdrukken
Een deel van de uit de bus van het waardetransport weggenomen goederen (en de verpakkingen van deze goederen) is door de politie op 5 januari 2017 aangetroffen in de woning van [betrokkene 4] aan [II-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 4] is de neef van [medeverdachte 2] . De politie stuitte bij toeval op deze goederen toen zij de woning van [betrokkene 4] betrad naar aanleiding van een geweldsincident. De verpakkingen zijn door de politie onderzocht op dactyloscopische sporen. Van [medeverdachte 3] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op verschillende verpakkingsmaterialen, te weten een stuk papier met een gesmolten lakzegel, de voor- en zijkant en de bovenkant van de deksel van een doos van Cartier, een stuk karton en de boven- en onderkant van een doos. Van [medeverdachte 2] zijn dactyloscopische sporen aangetroffen op zakjes van Cartier (bij de scheurrand), de buitenkant van twee postkratten, de buitenkant van een vuilniszak, plastic luchtkussentjes, een stuk papier en een stuk transparant plastic van een kartonnen doos.
Het hof gaat er, gelet op de aard en plaats van de aangetroffen sporen, van uit dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] deze spullen – en daarmee dus de verpakkingen van de gestolen goederen – in handen hebben gehad.

Familiebanden
[verdachte] is de broer van [medeverdachte 3] en de neef van [medeverdachte 2] . Er bestaan met andere woorden nauwe familiebanden tussen de chauffeur van de bus van het waardetransport en de twee personen die het verpakkingsmateriaal van de goederen die uit die bus zijn weggenomen later in handen zouden hebben, die op de dag van de diefstal zich in de omgeving van het waardetransport hebben bevonden en die rond de diefstal telefonisch contact met elkaar hebben gehad.

Gestolen goederen bij [medeverdachte 4]
Op 29 maart 2017 zijn in de woning van [medeverdachte 4] , verstopt in een wasmand, zes horloges aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze horloges uit de bus van het waardetransport zijn weggenomen. [medeverdachte 4] is de neef van [medeverdachte 2] . Er is met andere woorden ook een familieband tussen een van de verdachten en de persoon bij wie een deel van de buit is aangetroffen.

Telefonisch contact tussen [betrokkene 4] en [medeverdachte 4]
Op 6 januari 2017, daags nadat de politie de woning van [betrokkene 4] had doorzocht en een deel van de buit en de verpakkingsmaterialen had aangetroffen, hebben [betrokkene 4] en [medeverdachte 4] met elkaar gebeld. Tijdens dat gesprek zei [medeverdachte 4] tegen [betrokkene 4] : ‘ [betrokkene 5] heeft me gevraagd naar die doos, hebben ze die spullen gevonden?’. [betrokkene 4] antwoordde dat hij niet moest praten en naar hem toe moest komen. [medeverdachte 4] bleef echter aandringen en herhaalde of ‘ze dat hebben gevonden’. [betrokkene 4] antwoordde vervolgens bevestigend, waarop [medeverdachte 4] zei dat hij niet wilde komen.
[betrokkene 4] en [medeverdachte 4] spraken hier dus over de spullen die ‘ze’ (het hof begrijpt: de
politie) hebben gevonden (het hof begrijpt: bij de doorzoeking van [betrokkene 4] woning de dag daarvoor). Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2017 heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij [medeverdachte 2] ook ‘ [betrokkene 5] ’ noemt. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 2] , daags nadat de politie de woning van [betrokkene 4] had doorzocht, telefonisch navraag heeft laten doen naar de spullen die de politie mogelijk bij de doorzoeking die dag ervoor had gevonden.

USB-stick met foto's
Op 29 maart 2017 werd [medeverdachte 2] aangehouden in de woning aan [jj-straat 1] in [plaats] . Bij de doorzoeking in de woning is een USB-stick in beslag genomen. Op deze USB-stick staan foto’s van sieraden en sieradendoosjes onder meer van het merk Cartier en Van Cleef & Arpels, welke sterke gelijkenis vertonen met de weggenomen goederen uit het waardetransport. De foto’s zijn gemaakt op 20 december 2016, enkele dagen na de diefstal dus.
Bij de beoordeling van de vraag of de USB-stick aan [medeverdachte 2] toebehoort, betrekt het hof de volgende feiten:
- [medeverdachte 2] is in de betreffende woning aangehouden, zodat kan worden vastgesteld dat hij daar daadwerkelijk heeft verbleven. Er waren op dat moment geen andere personen in de woning aanwezig.
- Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] ook eerder al in de woning verbleef.
- In de woning zijn ook andere goederen aangetroffen die aan [medeverdachte 2] toebehoorden.
- De foto’s op de USB-stick zijn gemaakt met een Sony Xperia Z5. Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] (* [telefoonnummer 10] ) is van 1 november 2016 tot en met 20 december 2016 in gebruik geweest in onder andere een Sony Xperia Z5.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [medeverdachte 2]
degene was die aan [jj-straat 1] te [plaats] verbleef en dat de in die woning aangetroffen USB-stick van hem was.

Wetenschap waardetransport
De overval op het waardetransport moet zorgvuldig zijn voorbereid, waarbij ieder van de daders een eigen rol in de uitvoering heeft gehad. Een persoon is aan […] onder bedreiging van [medeverdachte 1] ingestapt, terwijl anderen het waardetransport naar [x-straat] hebben gevolgd, deze hebben leeggehaald en in brand hebben gestoken. Het waardetransport had plaats in een gewone bestelbus, die niet als zodanig herkenbaar was. Het kan dan ook niet anders dan dat de daders hebben beschikt over informatie over het voertuig van het waardetransport, de afgelegde route en het tijdstip van het transport.
Medeplegen
De hiervoor genoemde omstandigheden komen, indien die in onderlinge samenhang worden bezien, er in de kern op neer dat:
(i) [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en de gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] zich op
15 december 2016 hebben bevonden in de omgeving van de overvallen bus,
(ii) die werd bestuurd door [verdachte] , zijnde de broer van [medeverdachte 3] en de neef van [medeverdachte 2] ,
(iii) waarbij zij veelvuldig onderling telefonisch contact hadden,
(iv) terwijl het telefoonnummer van [medeverdachte 3] en het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] na de overval niet meer zijn gebruikt,
(v) de daders kennelijk wisten dat het waardetransport met hulp van de betreffende bus plaatsvond,
(vi) dactyloscopische sporen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen op het verpakkingsmateriaal van de weggenomen goederen,
(vii) welk verpakkingsmateriaal, samen met een deel van de buit, in de woning lag van [betrokkene 4] , een neef van [medeverdachte 2] ,
(viii) foto’s van goederen die sterke gelijkenis vertonen met de gestolen goederen zijn aangetroffen onder [medeverdachte 2] ,
(ix) die kort na de overval zijn gemaakt met een type mobiele telefoon zoals gebruikt door [medeverdachte 2] , en
(x) een deel van de buit is aangetroffen bij [medeverdachte 4] ; de neef van [medeverdachte 2] ,
(xi) die tijdens een afgeluisterd telefoongesprek namens [medeverdachte 2] navraag heeft gedaan over de doorzoeking door de politie waarbij de gestolen goederen en de verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zo nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Deze conclusie wordt anders indien [verdachte] een verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt. In dit verband heeft hij zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep verklaringen afgelegd die in essentie echter niet meer behelzen dan een enkele ontkenning van betrokkenheid. Het eerst in hoger beroep gepresenteerde alternatieve scenario, inhoudende dat een derde naar Cartier heeft gebeld met de vraag of er een transport zou worden opgehaald, waarna deze beller met zijn handlangers het waardetransport vanaf Cartier heeft gevolgd en vervolgens heeft toegeslagen op […] , acht het hof in het licht van de hiervoor vastgestelde feiten en bij gebrek aan concrete aanknopingspunten niet aannemelijk en het hof gaat daar dan ook aan voorbij.
De verdachte heeft kortom geen verklaring afgelegd die de redengevendheid van het bewijs heeft
ontzenuwd.
Rol van [medeverdachte 1]
Als betrokkenheid bij dan wel wetenschap van de diefstal en het voorgenomen geweld van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] zouden moeten worden aangenomen, is een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving niet aan de orde is. Voor [verdachte] geldt, zoals hiervoor is overwogen, dat hij inderdaad betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal en het gebruikte geweld. Voor de vraag of dat ook voor [medeverdachte 1] geldt, achtte het hof nader onderzoek noodzakelijk. Ook dit was een van de redenen om het onderzoek ter terechtzitting in oktober 2021 te heropenen en nader onderzoek te gelasten. De politie heeft nader onderzoek verricht naar (i) de telefonische contacten gedurende zes maanden voorafgaand aan 15 december 2016 tussen de door [medeverdachte 1] gebruikte telefoonnummers en die van [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] en de nummers * [telefoonnummer 13] en * [telefoonnummer 20] en (ii) de vraag of [medeverdachte 1] , [betrokkene 6] of [verdachte] invloed hebben gehad op de dienst van 15 december 2016 voor [B] . Verder heeft de gedelegeerd raadsheer-commissaris zowel [medeverdachte 1] als [betrokkene 6] als getuigen gehoord.
Uit dit aanvullend onderzoek is niet gebleken van enig contact tussen [medeverdachte 1] en de hiervoor genoemde personen en nummers. Evenmin is gebleken dat [medeverdachte 1] enige invloed heeft kunnen uitoefenen op zijn indeling voor de dienst van 15 december 2016. Nu ook overigens niet is gebleken van enige betrokkenheid bij of wetenschap van de voorgenomen diefstal bij [medeverdachte 1] , acht het hof het niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte 1] – zoals [verdachte] – een ‘inside man’ was. Daarbij is van belang dat het aannemelijk is dat het telefonische contact tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 6] op 15 december 2016 om 18:17 uur (van ongeveer drie minuten) plaatsvond voordat de dader aan […] is ingestapt. Dit laatste heeft immers ergens tussen 18:18 uur en 18:23 uur plaatsgehad. Het hof merkt in dit kader ten slotte op dat het ook geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen. De enkele omstandigheid dat hij tijdens verschillende verhoren op bepaalde punten niet steeds identiek heeft verklaard is niet onbegrijpelijk. In grote lijnen en op de wezenlijke punten heeft [medeverdachte 1] juist steeds helder en consistent verklaard.”
Eerste deelklacht
3.5
In de toelichting op de eerste deelklacht wordt allereerst opgemerkt dat het ontbreken van een wettig bewijsmiddel waaraan de gewraakte vaststelling van het hof over een in de bestanden genoemd ‘gesprek’ is ontleend, in het onderhavige geval temeer klemt, omdat de verdediging in hoger beroep gemotiveerd heeft betwist dat de weergegeven contacten daadwerkelijk gesprekken zijn geweest. Reeds daarom zou de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen zijn omkleed. Bovendien vormen de gesprekken tussen de telefoonnummers van de verdachte en zijn broer voor en tijdens het waardetransport, ondanks dat de inhoud daarvan niet bekend is, in combinatie met de geografische positie waar zij zich op die momenten bevonden, volgens de steller van het middel een niet onbelangrijk element in de bewijsvoering van het hof. De verdachte zou daarom belang hebben bij vernietiging op grond van deze klacht, temeer nu zijn strafbare betrokkenheid niet direct uit de bewijsvoering kan volgen. Indien de Hoge Raad daar anders over mocht oordelen dient voormelde constatering er volgens de steller van het middel toe te leiden dat bij de beoordeling van de klachten tegen de bewijsvoering en de daarop in de schriftuur gegeven toelichting er niet van kan worden uitgegaan dat de contacten tussen de nummers ook daadwerkelijk gesprekken betroffen.
3.6
Als het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, moet de rechter die zich – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde gegevens die niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging: a. die feiten of omstandigheden aanduiden; b. het wettige bewijsmiddel aanwijzen waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. [1]
3.7
Het hof heeft onder het kopje “Telefonische contacten” vastgesteld dat er op de dag van de overval op het waardetransport (15 december 2016; de bus van het waardetransport is om 18:31 uur tot stilstand gebracht) de volgende telefonische contacten zijn geweest:
- 3 contacten tussen de verdachte en [medeverdachte 6] (de broer van verdachte) op het moment dat de verdachte zich bij [A] – het bedrijf waar de goederen zijn ingeladen – bevond, te weten om 17:24 uur (8 sec) en twee gesprekken om 17:34 uur (4 en 10 sec);
- 1 contact tussen de verdachte en [medeverdachte 6] om 18:01 uur (12 sec) nadat het waardetransport rond 17:45 uur bij [A] was vertrokken en zij zich beiden in de omgeving van de [f-straat 1] bevonden;
- [medeverdachte 6] had gedurende de dag herhaaldelijk telefonisch contact met de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] , waaronder om 18:27 uur (10 sec) toen zij zich beiden bevonden in de nabijheid van de [o-straat] ;
- [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] hebben om 18:22 uur (50 sec) en 18:26 uur (12 sec) telefonisch contact gehad, [medeverdachte 2] heeft om 18:28 uur geprobeerd te bellen en heeft om 18:29 uur (2 sec) en 18:30 uur (3 sec) met [medeverdachte 6] gebeld; deze telefonische contacten vonden vlak voor de aankomst van het waardetransport aan [x-straat] (waar het transport tot stilstand kwam) plaats en beiden bevonden zich op dat moment in de nabijheid van het waardetransport;
- [medeverdachte 6] heeft om 18:43 uur (21 sec) en 19:01 uur (18 sec) nog met de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer * [telefoonnummer 13] gebeld; terwijl beide telefoonnummers na 15 december 2016 om 19:11 uur niet meer in gebruik zijn geweest.
3.8
Het hof heeft verder overwogen dat “een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft”. De verwijzing naar een in de bestanden genoemd ‘gesprek’ heeft gelet op de inhoud van het onder 3.3 weergegeven bewijsmiddel klaarblijkelijk betrekking op de processen-verbaal waar het hof in dat bewijsmiddel naar verwijst, te weten het proces-verbaal van 2 maart 2017 (pag. 1623) en het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629). Het eerstgenoemde proces-verbaal houdt, voor zover van belang, het volgende in:
Het proces-verbaal van 20 februari 2017 (pag. 1629) houdt, voor zover van belang, het volgende in:
3.9
Het hof heeft zodoende met voldoende mate van nauwkeurigheid aangegeven waarop de verwijzing naar een in de bestanden genoemd ‘gesprek’ betrekking heeft. De conclusie die het hof op grond van de in de weergegeven processen-verbaal opgenomen gegevens trekt, namelijk dat het steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft, is gelet op de inhoud van genoemde processen-verbaal – in samenhang bezien met de overige vaststellingen van het hof – ook niet onbegrijpelijk. In de tweede kolom is immers steeds weergegeven om welke communicatievorm het gaat of wanneer dat onbekend is, waarbij het hof ervan is uitgegaan dat voicemails niet als gesprekken zijn aangeduid. [2] Bij de door het hof in aanmerking genomen gesprekken gaat het bovendien steeds [3] om gesprekken die minimaal een aantal seconden hebben geduurd, terwijl de gespreksdeelnemer(s) zich op dat moment in de nabijheid van het waardetransport bevond(en). Daarbij merk ik nog op dat door de verdediging enkel de door de verdachte met zijn broer gevoerde gesprekken zijn betwist op het punt van het daadwerkelijk gevoerd zijn van een gesprek, terwijl het hof van de zes door de verdediging betwiste gesprekken er voor de bewijsvoering vier redengevend heeft geacht en het hof onder het kopje “Het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] ” heeft vastgesteld dat op de camerabeelden van [A] is te zien dat de verdachte op 15 december 2016 om 17:34 uur heeft gebeld (ik begrijp: zichtbaar aan het telefoneren is).
3.1
De eerste deelklacht faalt.
Tweede deelklacht
3.11
Ter toelichting op de tweede deelklacht wordt opgemerkt dat zich in het onderhavige geval, anders dan het hof overweegt, niet de situatie voordoet dat van de verdachte een de redengevendheid ontzenuwende verklaring verlangd mag worden bij gebreke waarvan zijn strafbare betrokkenheid bij het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Volgens de steller van het middel blijkt – kort gezegd – niet dat de verdachte wetenschap c.q. betrokkenheid heeft gehad bij de door het hof onder het kopje “Medeplegen” onder (i) en (iii) t/m (xi) genoemde feiten en omstandigheden. Ook ’s hofs overweging onder het kopje “Wetenschap waardetransport” zou niet als zodanig kunnen gelden, omdat redengevend bewijs ontbreekt dat de verdachte de informatie waarover hij zou beschikken aan derden heeft verschaft met het oog op een te plegen overval op datzelfde waardetransport. Het enkele bestaan van een familierelatie tussen de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zou daartoe niet voldoende zijn. Het hof zou daarom ten onrechte van de verdachte een verklaring hebben verlangd ter ontzenuwing van deze feiten en omstandigheden. Daarbij komt volgens de steller van het middel nog dat door de verdediging een alternatief scenario is geschetst dat tal van concrete aanknopingspunten bevat. Gelet hierop zou niet buiten redelijke twijfel kunnen worden geoordeeld dat tussen de verdachte en anderen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
3.12
Bij de beoordeling van deze deelklacht is van belang dat de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf niet tot het bewijs kan bijdragen gezien onder meer art. 29 lid 1 Sv en art. 6 EVRM. Dat neemt echter niet weg dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal mag betrekken dat een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733,
NJ1997/584). Daarbij geldt dat geen sprake behoeft te zijn van een zogenoemde “formidable case”, dat wil zeggen een zaak die ook bewijsbaar is zonder rekening te houden met het stilzwijgen van de verdachte. [4]
3.13
Het hof heeft onder het kopje “Medeplegen” de inhoud samengevat van de aan die overwegingen voorafgaande “Relevante feiten” en geoordeeld dat deze omstandigheden redengevend zijn voor de conclusie dat de verdachte en genoemde medeverdachten zo nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt dat sprake is van medeplegen van de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten. Volgens het hof wordt deze conclusie anders indien de verdachte een verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid van dit bewijs ontzenuwt. Het hof stelt echter vast dat in het onderhavige geval slechts sprake is van een enkele ontkenning van betrokkenheid door de verdachte, terwijl het eerst in hoger beroep gepresenteerde alternatieve scenario in het licht van de vastgestelde feiten en bij gebreke van concrete aanknopingspunten voor het hof onvoldoende aannemelijk is (geworden). Van een verklaring die de redengevendheid van het bewijs ontzenuwt is hier volgens het hof zodoende geen sprake.
3.14
De tweede deelklacht van het middel berust kennelijk mede op de opvatting dat een ontzenuwende verklaring over een voor het bewijs redengevende omstandigheid in de onder 3.12 bedoelde zin slechts kan worden verwacht voor een omstandigheid waarvan de verdachte wetenschap heeft of betrokkenheid bij heeft gehad. Die opvatting is in zijn algemeenheid onjuist. Een dergelijke verklaring zal soms ook kunnen worden verwacht over een omstandigheid waarvan de verdachte als zodanig geen wetenschap had of niet rechtstreeks bij was betrokken maar die indirect op zijn betrokkenheid bij het strafbaar feit duidt, in het bijzonder waar het een deelnemingsvorm zoals medeplegen betreft en sprake is van een vooropgezet plan waarbij ieder van de daders een eigen rol in de uitvoering heeft.
3.15
De door het hof als redengevend aangemerkte omstandigheden houden onder meer in dat de verdachte – die vlak voordat hij en [medeverdachte 1] met de bus bij [A] aankwamen met [medeverdachte 1] van plek is gewisseld en vanaf dat moment als bestuurder van de bus optrad – bij [A] drie keer (zowel inkomend als uitgaand) met de [medeverdachte 6] heeft gebeld en nadat het waardetransport rond 17:45 uur bij [A] was vertrokken nogmaals om 18:01 uur met hem heeft gebeld, terwijl zij zich op dat moment in dezelfde omgeving bevonden. Ook heeft het hof vastgesteld dat [medeverdachte 6] vlak voor de aankomst van het waardetransport aan [x-straat] (waar het transport om 18:31 tot stilstand kwam) telefonisch contact had met de [medeverdachte 2] , die zich op dat moment net als hem in de nabijheid van het waardetransport bevond. Verder is vastgesteld dat uit onderzoek is gebleken dat van de beide medeverdachten dactyloscopische sporen zijn aangetroffen op het verpakkingsmateriaal van de uit de bus weggenomen goederen.
3.16
Niet onbegrijpelijk is dat het hof voornoemd aan de overval voorafgaand contact van de verdachte met een persoon die door dactyloscopisch onderzoek aan de overval zou kunnen worden gelinkt, in samenhang bezien met de overige aan de overval te relateren omstandigheden, redengevend heeft geacht voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten. Het door het hof bij de bewijsvoering betrekken van het ontbreken van een deze redengevendheid ontzenuwende verklaring van de verdachte is dat evenmin, terwijl het hof daarmee ook geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dit betekent dat ook het oordeel dat de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zo nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten niet onbegrijpelijk is en niet ontoereikend is gemotiveerd. Daartoe is mede van belang dat – zoals het hof ook heeft overwogen – de overval in georganiseerd verband en op planmatige en berekenende wijze is uitgevoerd en dat de overval ook zorgvuldig moet zijn voorbereid, waarbij ieder van de daders een eigen rol in de uitvoering heeft gehad.
3.17
Ten aanzien van de verwerping door het hof van het door de verdediging eerst in hoger beroep gepresenteerde alternatieve scenario verdient nog opmerking dat het hof niet onbegrijpelijk tot het oordeel is gekomen dat dit scenario niet aannemelijk is in het licht van de vastgestelde feiten en bij gebrek aan concrete aanknopingspunten. Daartoe telt dat dit scenario naar de kern genomen slechts inhoudt dat een onbekend gebleven persoon op de dag van de overval tussen 13:00 uur en 15:30 uur naar Cartier heeft gebeld, toen te horen kreeg dat er die dag een waardetransport zou worden opgehaald en dat het gelet hierop volgens de verdediging niet is uitgesloten dat deze onbekend gebleven persoon of personen vervolgens hebben lopen posten bij Cartier, hebben gewacht tot er een waardetransport langs zou komen, dit waardetransport vervolgens hebben gevolgd naar [A] en daarna hebben toegeslagen op […] . Daarbij wijs ik erop dat uit de bewijsmiddelen, waar ik hier kortheidshalve naar verwijs, blijkt dat [medeverdachte 1] en de verdachte ongeveer rond 15:00 uur naar de Cartier locatie in [plaats] zijn gereden (bewijsmiddel 5). Bovendien kan dit scenario onder meer niet verklaren hoe dactyloscopische sporen van medeplegers op (de verpakkingen van) uit de bus van het waardetransport weggenomen goederen terecht zijn gekomen (bewijsmiddel 10).
3.18
Ook de tweede deelklacht faalt en daarmee het middel.

4.Het tweede middel

4.1
Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat door de onder 3 bewezenverklaarde brandstichting levensgevaar te duchten was voor [medeverdachte 1] . Dit oordeel zou onbegrijpelijk zijn althans onvoldoende met redenen zijn omkleed.
4.2
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 december 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een bestelbus, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met voornoemde bestelbus, ten gevolge waarvan die bestelbus is verbrand, terwijl daarvan levensgevaar voor [medeverdachte 1] te duchten was”
4.3
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“5. Een
proces-verbaal van aangiftevan 16 december 2016, opgemaakt door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaar (pag. 1011 tot en met 1014).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 15 december
2016 afgelegde
verklaring van [medeverdachte 1]:
[…]
Opeens werd de bus tot stilstand gebracht. Ik hoorde vervolgens dat er andere voertuigen aan kwamen rijden. De persoon bleef in de bus. Ik hoorde verschillende motoren van de voertuigen en ik hoorde het geluid van een scooter. Ik hoorde de man zeggen dat we laag moesten blijven met onze hoofden tussen de knieën, anders schiet ik jullie. Ik voelde nog steeds dat er iets hards in mijn zij drukte. Ik hoorde hem zeggen in de Nederlandse taal dat ze op moesten schieten, snel..., snel... Dit was gericht naar de andere personen buiten de bus. Ik hoorde hem roepen: “Maak die laadruimte open, snel...”. De collega (
het hof begrijpt: [verdachte]) heeft de knop ingedrukt van de laadruimte en achterdeuren werden geopend.
Ik hoorde veel lawaai en de bus ging schudden. Toen kwam bij mij het gevoel dat er meerdere mensen bij waren. Ik schat 4 a 5 personen. De bus ging flink heen en weer. Ik hoorde dat er spullen
vielen. Dit duurde ongeveer 10 minuten.
Ik hoorde dat er werd geroepen “steek hem in de fik, steek hem in de fik”. De persoon die bij ons in de bus zat, is toen uitgestapt en buiten de bus zei hij dat we steeds laag moesten blijven (
het hof begrijpt: in de bus moesten blijven met hun hoofden naar beneden). Wij moesten vervolgens onze mobiele telefoons inleveren. Mijn telefoon heeft hij meegenomen.
Nadat hij was uitgestapt, zag ik dat hij iets zwarts in zijn hand had. Ik kon niet zien wat het precies was. Ik hoorde vervolgens deuren dicht slaan en slippende banden van het hard wegrijden. We hebben even gewacht tot het stil werd. We zijn uit de bus gestapt en we zijn naar de achterzijde van de bus gelopen. Ik zag dat er brand in de bus gaande was. We zijn daarna hulp gaan zoeken. We zijn teruggelopen naar de bus. Ik zag dat de bus flink in de brand stond. We bleven op afstand omdat ik wist dat de tank van de bus nog vol was.
[…]
7. Een
proces-verbaal van verhoor van de raadsheer-commissarisvan 28 november 2022, (los stuk.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde
verklaring van [medeverdachte 1]:
Vraag: Zag u toen u in de bus zat dat die in brand stond?
Antwoord: Nee, je ruikt het. Ik zag in de buitenspiegel iets, een vlamachtig licht. Het is helemaal donker en je ziet dan wat gebeuren. Daarom dacht ik dat de bus in brand was gestoken. We zijn er allebei toen uit gegaan. We gaven onze telefoons.
8. Een
proces-verbaal van aangiftevan 15 december 2016, opgemaakt door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaar (pag. 1001 tot en met 1004).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 15 december 2016 afgelegde
verklaring van [verdachte]:
[…]
Uiteindelijk zijn we op de plek terechtgekomen waar de auto is uitgebrand.
Toen de auto stilstond, moest ik de achterbak met een knopje in de auto voor hem openen. We moesten onze hoofden naar beneden doen. Er waren dus mensen die in de laadbak bezig waren. Vervolgens werd de laadbak in brand gestoken. Ik hoorde gekletter van een vloeistof die in de laadbak werd gegooid. Ik rook vervolgens brandstof. Op dat moment werd de auto in brand gestoken. De persoon die bij ons stond, zei tegen ons: “blijf naar beneden kijken”. NN1 is vervolgens ook weggegaan. Ik hoorde een scooter wegrijden. Toen we het geluid van de scooter niet meer hoorden, zijn we alle twee snel uitgestapt. Op dat moment zagen we dat de auto in de brand stond.
[…]
18. Een
proces-verbaal beschrijving beelden [C]van 3 januari 2017, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 1203-1207).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaasvan deze
opsporingsambtenaar:
[…]
Het waardetransport stopt voor het hek. Kort nadat het waardetransport stilstaat, komen er vanuit rechts verschillende personen in beeld. Deze personen lopen langs de zijkant van het waardetransport en achter het waardetransport langs. Het vermoeden bestaat dat deze personen het waardetransport leegruimen. Na enkele seconden dooft de verlichting van het waardetransport en zijn de personen niet meer zichtbaar in beeld.
Er is een persoon zichtbaar. De persoon loopt ongeveer 20 minuten nadat het waardetransport voor het hek is gestopt in beeld. Ik zag dat de persoon aan de uiterlijke kenmerken van [medeverdachte 1] voldeed. Dit zag ik aan de jas met het groen/bruine camouflagepatroon. Ik herkende de jas als de jas die [medeverdachte 1] droeg ten tijde van de overval. [medeverdachte 1] loopt een aantal keer heen en weer langs het hek. In het hek zit een deur. Het is zichtbaar dat [medeverdachte 1] de deurkruk heen en weer laat bewegen. Deze deur lijkt op slot te zitten.
Op screenshot 5 is zichtbaar dat het waardetransport in brand staat. Dit screenshot is gemaakt op het einde van het gevorderde camerabestand.
19. De
eigen waarneming van het gerechtshofvan op de terechtzitting van 12 juni 2023 besproken camerabeelden van [C] .
Deze eigen waarneming houdt het volgende in:
camera ch01:
• om 18:45:51 uur stapt een persoon uit de achterzijde van een voertuig, waaruit vlammen slaan en rook komt. De brand lijkt (vooralsnog) niet door te zetten tot een grotere uitslaande brand; het blijft op de camerabeelden vervolgens nog een tijd donker;
camera ch04:
• om 18:45:53 uur is heel even een zeer fel licht te zien dat bij brand past;
camera ch01:
• om 19:01:23 uur zijn beginnende vlammen te zien op de plek waar aanvankelijk vlammen en rook waarneembaar waren. Daarna is voortdurend licht te zien en is rook die onder de achterdeur van het waardetransport doorkomt waarneembaar;
• om 19:07:15 uur is de brand duidelijk waarneembaar;
• om 19:07:21 uur is een beginnende brand te zien die vervolgens uitgroeit tot een grote, uitslaande brand.
Het hof heeft vastgesteld dat de beelden zelfgeen tijdsaanduiding bevatten. Op grond van de aanwezige informatie in het dossier kan de tijdsaanduiding echter wel worden bepaald. De titel van
de beelden bevat immers wel een tijd. Op grond van de GPS-gegevens en de beelden van VBAT kan worden vastgesteld dat het waardetransport om 18:31 uur bij [C] op [x-straat] is aangekomen. Uit de tijdsaanduiding in de titel van de beelden van [C] blijkt dat het waardetransport om 18:22 uur tot stilstand wordt gebracht. Gelet op de genoemde informatie is dit dus feitelijk 18:31 uur. Er dienen derhalve telkens negen minuten te worden opgeteld bij de tijdsaanduidingen die vermeld staan in de titel van de beelden van [C] .
4.4
Het bestreden arrest houdt de volgende bewijsoverweging in:

Brandstichting
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat (i) niet kan worden bewezen dat hij opzet heeft gehad, in welke vorm dan ook, op de brandstichting, (ii) het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de vaststelling dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest, (iii) er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was omdat [medeverdachte 1] op het moment dat de brand werd aangestoken buiten de bus van het waardetransport stond en (iv) er geen onderzoek is gedaan naar de brandbaarheid van het materiaal.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Om in een dergelijk geval in rechte het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de overvallers, nadat de bus van het waardetransport was leeggehaald, in de laadruimte met behulp van een jerrycan met benzine brand hebben gesticht. [medeverdachte 1] en [verdachte] zaten op dat moment nog in de bus. Evenals de rechtbank gaat het hof hierbij uit van de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie, die op dat punt wordt ondersteund door de verklaring van [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er werd geroepen “steek hem in de fik, steek hem in de fik”, dat de persoon die bij hen in de bus zat toen is uitgestapt en zei dat zij steeds laag moest blijven. [medeverdachte 1] moest vervolgens zijn telefoon afgeven, waarna die persoon is weggerend. [medeverdachte 1] is in de bus blijven zitten totdat het buiten stil was. De bus van het waardetransport is uiteindelijk volledig uitgebrand, met inbegrip van het gedeelte waar de chauffeur en bijrijder zaten.
Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid dat het ontsteken van een brandbare stof als benzine in een voertuig waar zich ook brandstof in bevindt, levensgevaarlijk is voor personen die zich in dat voertuig bevinden vanwege het risico op en de mogelijke gevolgen van vuur, rook en/of ontploffingen. Dat [medeverdachte 1] de bus heeft verlaten voordat sprake was van een uitslaande brand en dat het ook enige tijd heeft geduurd voordat de brand uitsloeg, doet daaraan niet af. Die omstandigheid viel immers niet te voorspellen en was in ieder geval niet aan de verdachten te danken; één van de overvallers had nota bene gezegd dat zij na het stichten van de brand steeds laag moesten blijven, waarmee kennelijk werd bedoeld dat ze in de bus moesten blijven zitten zoals ze eerder ook zaten.
De omstandigheid dat [verdachte] geen feitelijke bijdrage heeft geleverd aan het in brand steken van de bus van het waardetransport laat, anders dan de verdediging heeft betoogd, zijn rol als medepleger onverlet. De brandstichting van de bus was immers een onderdeel van het door [verdachte] en zijn mededaders beraamde plan, waarbij ieder van de daders in de uitvoering van dit plan een eigen cruciale rol heeft gehad.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd. Daarbij kan enkel bewezen worden verklaard dat er levensgevaar was te duchten voor [medeverdachte 1] en niet, zoals de advocaat-generaal heeft verondersteld, voor [verdachte] . Laatstgenoemde is immers zelf als medepleger schuldig aan de brandstichting; hij is dus niet een ‘ander’ ten aanzien van wie door de brand levensgevaar was te duchten.”
4.5
In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat uit de bewijsmiddelen weliswaar volgt dat tegen [medeverdachte 1] is gezegd dat hij ‘laag’ moest blijven, maar volgens de steller van het middel kan daaruit niet blijken dat [medeverdachte 1] is belemmerd de bestelbus te verlaten nadat de overvallers waren vertrokken. Aan het door het hof in het algemeen vooropgestelde vereiste zou in deze zaak niet zijn voldaan, omdat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat op het moment van de brandstichting sprake was van een brand van zodanige omvang dat levensgevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Uit de bewijsmiddelen volgt daarentegen wel dat er geruime tijd is verstreken tussen het moment dat [medeverdachte 1] de auto verliet en het moment dat de brand uitbrak en tevens dat [medeverdachte 1] naar eigen zeggen ten tijde van de brand op afstand van de bestelbus is gebleven in verband met de mogelijke gevaren van die brand in combinatie met een volle tank. De steller van het middel komt tot de slotsom dat, nu vaststaat dat [medeverdachte 1] zich ten tijde van de brand niet in de directe omgeving van de brand bevond, in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van te duchten levensgevaar als bedoeld in art. 157 Sr.
4.6
Vooropgesteld moet worden dat voor het te duchten levensgevaar voor een ander, zoals bedoeld in art. 157 Sr, is vereist dat dit gevaar ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. [5] Van die vereiste voorzienbaarheid zal in de regel geen sprake zijn indien zich ten tijde van de brandstichting niemand in het object bevond dat in brand is gestoken. [6]
4.7
In HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:230 ging het om een verdachte die was veroordeeld wegens de eendaadse samenloop van een gebouw opzettelijk beschadigen en een poging tot opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan in beide gevallen onder meer levensgevaar voor een ander te duchten was. In deze zaak had de verdachte uit een leegstaande woning gasleidingen verwijderd, waarna hij de woning had verlaten. Het hof had vastgesteld dat hierdoor gas is uitgestroomd en blijven uitstromen, waarbij direct sprake moet zijn geweest van een sissend geluid en een sterke gaslucht. Door het uitstromende gas was in de woning en in de belendende woning groot explosiegevaar – in de woorden van het hof een “zeer gevaarlijke situatie” – ontstaan. Ook had het hof vastgesteld dat na de bewezenverklaarde gedragingen personen in de woning en in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn geweest en daarnaast dat de bewoners van een andere, naastgelegen woning hun woning moesten verlaten vanwege dit explosiegevaar. Volgens de Hoge Raad getuigde het oordeel van het hof dat ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen naar algemene ervaringsregels levensgevaar voor anderen voorzienbaar was in het licht van de voorgaande vaststellingen niet van een onjuiste rechtsopvatting en was dit oordeel toereikend gemotiveerd. In deze zaak voegde de Hoge Raad aan de onder 4.6 weergegeven vooropstelling toe dat dit gevaar ook voorzienbaar kan zijn als het ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen weliswaar nog niet, maar als gevolg van die gedragingen wel op een later moment te duchten is. [7]
4.8
Als naar de toelichting op het middel wordt gekeken lijkt de steller van het middel de mening te zijn toegedaan dat zowel ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen als ook op een later moment geen levensgevaar te duchten is geweest voor [medeverdachte 1] , zodat zich hier evenmin een situatie als bedoeld onder 4.7 voordoet. Gesteld wordt immers dat op het moment van de brandstichting er nog geen brand van zodanige omvang was dat levensgevaar naar algemene regels voorzienbaar was, terwijl er geruime tijd is verstreken tussen het moment dat [medeverdachte 1] de auto verliet en het moment dat de brand (ik begrijp: de uitslaande brand) uitbrak en hij ten tijde van de brand op afstand van de bestelbus is gebleven in verband met de mogelijke gevaren van die (uitslaande) brand in combinatie met een volle tank. [medeverdachte 1] bevond zich zodoende ten tijde van de (uitslaande) brand niet meer in de directe omgeving van de brand.
4.9
Het hof heeft vastgesteld dat het waardetransport om 18:31 uur ter hoogte van de windsurfvereniging [C] tot stilstand is gekomen. Volgens [medeverdachte 1] heeft – nadat de verdachte de laadruimte had geopend – het leegruimen van de bus ongeveer 10 minuten geduurd en werd er toen geroepen “steek hem in de fik, steek hem in de fik”. De derde persoon die in de bus zat – die gedurende de rit bij [medeverdachte 1] iets zwarts in zijn zij had gedrukt en ook riep dat hij zou schieten als zij niet ‘laag’ zouden blijven (door het hof begrepen als: in de bus blijven met de hoofden naar beneden) – is toen uitgestapt en zei dat de verdachte en [medeverdachte 1] nog steeds laag moesten blijven. [medeverdachte 1] heeft toen hij nog in de bus zat en het helemaal donker was (ik begrijp: toen de lichten van de bus gedoofd waren) een vlamachtig licht gezien en zag, nadat het stil was geworden en hij naar de achterzijde van de bus was gelopen, dat er brand in de bus gaande was. Uit de camerabeelden blijkt dat om 18:45:51 uur [8] een persoon uit de achterzijde van de bus stapt waaruit vlammen slaan en rook komt en dat 2 seconden later heel even een zeer fel licht te zien is dat bij brand past. [medeverdachte 1] is 20 minuten nadat het waardetransport voor het hek is gestopt op beeld te zien (dat is rond 18:51 uur,
PHvK).
4.1
Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid dat de overvallers nadat de bus van het waardetransport (een Volkswagen Crafter) was leeggehaald, in de laadruimte van de bus met een jerrycan met benzine brand hebben gesticht en dat de verdachte en [medeverdachte 1] op dat moment nog in de bus zaten en dat [medeverdachte 1] eerst is uitgestapt toen het buiten stil was. Ook heeft het hof vastgesteld dat de bus van het waardetransport uiteindelijk volledig is uitgebrand, met inbegrip van het gedeelte waar de chauffeur en bijrijder [medeverdachte 1] zaten. Volgens het hof is het een feit van algemene bekendheid dat het ontsteken van een brandbare stof als benzine in een voertuig waarin zich ook brandstof bevindt levensgevaarlijk is voor personen die zich in dat voertuig bevinden vanwege het risico op en de mogelijke gevolgen van vuur, rook en/of ontploffingen.
4.11
In het oordeel van het hof ligt besloten dat het hof het te duchten levensgevaar voor [medeverdachte 1] voor de daders van de brandstichting ten tijde van de brandstichting voorzienbaar heeft geoordeeld. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft immers vastgesteld dat de overvallers de brand hebben gesticht op het moment dat [medeverdachte 1] en [verdachte] nog in de bus zaten en bovendien dat er reeds ten tijde van de brandstichting (18:45:51 uur) vlammen uit de achterkant van de bus sloegen (vgl. het algemeen kader onder 4.6). Deze vaststelling in samenhang bezien met de omstandigheid dat de brandstoftank van een bestelbus (als de onderhavige) zich doorgaans onder c.q. ter hoogte van de laadruimte bevindt, kan dit oordeel mijns inziens in voldoende mate dragen. Dat het risico niet irreëel was blijkt ondertussen ook nog daaruit dat de bus van het waardetransport – zoals het hof ook heeft vastgesteld – uiteindelijk volledig is uitgebrand, met inbegrip van het gedeelte waar de chauffeur en bijrijder zaten. Dat aan een en ander volgens het hof niet afdoet dat [medeverdachte 1] de bus heeft verlaten voordat sprake was van een uitslaande brand en het ook enige tijd heeft geduurd voordat de brand uitsloeg is evenmin onbegrijpelijk. Het hof heeft terecht geoordeeld dat het hierbij gaat om een niet te voorspellen omstandigheid die bovendien ook niet aan de verdachten te danken is (wat impliceert dat ook zij daarover geen controle hadden).
4.12
Overigens merk ik nog op dat het goed verklaarbaar is dat [medeverdachte 1] de bus eerst heeft verlaten toen het stil geworden was, niet alleen omdat hem door de derde persoon in de bus gezegd was ‘laag’ te blijven, maar deze persoon gedurende de rit van het waardetransport steeds een zwart voorwerp in zijn zij gedrukt hield en tijdens de rit riep dat hij zou schieten als zij niet ‘laag’ zouden blijven.
4.13
Het middel faalt.

5.Afronding

5.1
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 13 juli 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden. Dat moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985 en HR 23 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:46, r.o. 3.3.
2.Ik wijs er overigens op dat het aan het hof ambtshalve bekend was dat “een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft”. In het arrest van het hof (zelfde samenstelling) in de zaak 23/02685 van [medeverdachte 2] is immers vastgesteld: “in de historische bestanden wordt - naast de aanduiding ‘gesprek’ - expliciet de aanduiding ‘voicemail’ gebruikt (zie bijvoorbeeld doorgenummerde pag. 1638). Het hof gaat er dan ook van uit dat een in de bestanden genoemd ‘gesprek’, met vermelding ook van de duur in secondes, steeds een daadwerkelijk gevoerd gesprek betreft.” Voorts verdient opmerking dat in de onderhavige zaak in het proces-verbaal van 2 maar 2017 (“Bijzonderheden opgevraagde historische bestanden [verdachte] , [verdachte] ”, Pvb-nr.: 2016271938) op p. 1621 is opgenomen: “Uit de histo van * [telefoonnummer 21] bleek dat deze was gebruikt t/m 29 november 2016, 20.52u, voor het afluisteren van voicemailberichten.” Ook hieruit blijkt dat voicemailcontact als zodanig wordt geïdentificeerd.
3.Met uitzondering van de poging tot een gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] om 18:28 uur (0 sec).
4.HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372,
5.Zie HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653,
6.Vgl. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653,
7.Vgl. voor een geval van brandstichting in een woning bijv. HR 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7170.
8.Het hof merkt aan het slot van bewijsmiddel 18 op dat er steeds 9 minuten dienen te worden opgeteld bij de tijdsaanduidingen die vermeld staan in de titel van de beelden van [C] . Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2023 (p. 3 en 4) leid ik af dat het bij de in bewijsmiddel 18 genoemde tijdstippen om de met 9 min tijdsverschil gecorrigeerde tijdstippen gaat.