Conclusie
1.Inleiding
2.Het middel
[rekeningnummer 1] ten name van [medeverdachte]: deze bankrekening werd geopend op 19 juni 2003 en opgeheven op 20 december 2006. Er werd in totaal € 1.000,- contant gestort op deze rekening.
[rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] , ho [A]: Deze rekening bestond af op 1 januari 2002 en werd opgeheven op 1 juli 2004. Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 139.198,63 contant gestort op deze rekening.
[rekeningnummer 3] ten name van [B] B:V.: Deze zakelijke rekening werd geopend op 25 mei 2004 en opgeheven op 15 oktober 2007. Er werd in totaal een bedrag van € 130.068,41 contant gestort op deze rekening. Van een aantal stortingen werden de stortingsbewijzen met handtekeningen van [verdachte] aangetroffen. Uit de stortingsbewijzen volgt dat meerdere malen biljetten van € 100, € 200 en € 500 contant werden gestort.
[rekeningnummer 4] ten name van [B] [verdachte]: Deze zakelijke rekening werd geopend op 24 februari 2006 en opgeheven op 18 maart 2009. Er werd in totaal € 66.945,- contant gestort op deze rekening.
[rekeningnummer 5] ten name van [verdachte] :Deze rekening werd geopend op 7 mei 2003. Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 90.109,- contant gestort op de rekening.