3.2.1Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 oktober 2018 te Den Haag en/of in Marokko, geldbedragen tot een totaal van 69.454,15 euro, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat deze voorwerpen geheel en/of gedeeltelijk - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.”
3.2.2Het hof heeft over de bewezenverklaring onder meer overwogen:
“In deze zaak heeft de FIOD onderzoek gedaan naar de financiën van de verdachte, waarbij een berekening is gemaakt van onverklaarbare uitgaven en onverklaarbaar vermogen over de periode van 29 februari 2012 tot en met 31 oktober 2018 (I) en het legale inkomen waarover de verdachte in die tijd kon beschikken (II). Deze uitgaven en dit vermogen bestaan uit verschillende posten. (...)
I. Vermogen en uitgaven
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode de beschikking had over grote geldbedragen.
Saldo Marokkaanse bankrekening en contanten
Op basis van rekeningafschriften van een Marokkaanse bankrekening op naam van de verdachte stelt het hof vast dat het saldo van die bankrekening tussen 29 februari 2012 en 12 maart 2014 met ruim € 92.000,- is gestegen. Op 29 februari 2012 bedroeg het saldo op deze rekening, omgerekend in euro’s, € 34,88, terwijl het saldo op 12 maart 2014 € 92.818,40 bedroeg, eveneens omgerekend in euro’s. Ook zijn er vanaf deze rekening overboekingen gedaan naar andere bankrekeningen.
Om dubbeltellingen te voorkomen zullen bedragen die na 12 maart 2014 (mogelijk) vanaf deze bankrekening zijn overgeboekt of opgenomen bij de berekening van het onverklaarbare vermogen niet worden meegenomen, omdat zij afkomstig (kunnen) zijn van het hiervoor genoemde saldo. (...)
Op basis van het voorgaande komt het hof tot de volgende berekening van de gebleken uitgaven/vermogen in de tenlastegelegde periode:
Saldo Marokkaanse bankrekening € 92.000,-
Omwisseling valuta € 11.000,-
Stortingen [betrokkene 4] (totaal) € 3.003,50
Stortingen Nederlandse bankrekening (totaal) € 5.100,-
Huur [a-straat 1] € 15.475,65
Huur [b-straat 1] (totaal) € 2.800,-
Hypotheekrente € 7.125,-
II. Inkomsten
Volgens de systemen van de Belastingdienst heeft de verdachte over de periode 2013 en verder geen inkomen genoten. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij sinds eind 2013 werkloos was. Uit de gegevens van de belastingdienst en uit de bekende bankgegevens van de verdachte kan voorts niet worden opgemaakt dat de verdachte bij aanvang van de tenlastegelegde periode beschikte over spaartegoeden.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte in de tenlastegelegde periode ruim € 130.000,- meer heeft uitgegeven dan waarover hij legaal de beschikking had. De kosten van levensonderhoud in de tenlastegelegde periode zijn daarbij - in het voordeel van de verdachte - nog niet eens meegerekend.
Op grond daarvan acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
(...)
De stelling van de verdediging dat een deel van het bedrag kan worden verklaard door een lening van € 25.000,- van Defam, acht het hof onvoldoende geconcretiseerd, terwijl dat wel van de verdediging mocht worden verlangd. Uit de in eerste aanleg overgelegde incassobrief kan niet worden opgemaakt dat de betreffende lening voorafgaande aan de te verantwoorden uitgaven is aangegaan.
Het bedrag waarover de verdachte legaal kon beschikken, bedraagt derhalve naar schatting (...) € 67.050,-.
Conclusie
De verdachte heeft voor een bedrag van (€ 136.504,15 - € 67.050,- =) € 69.454,15 aan uitgaven in de tenlastegelegde periode, waar geen gebleken legale inkomsten tegenover staan, geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijk verklaring gegeven dat dit bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig ander voorafgaand misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.”
3.2.3Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2021 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Inkomsten
(...)
In eerste aanleg is overgelegd een incassobrief van een vordering van Defam B.V. van 26 maart 2019 waaruit blijkt dat dit bedrijf nog een vordering op [verdachte] heeft van € 37.840,02. [verdachte] heeft gesteld dat dit een lening betreft voor een bedrag van € 25.000,--. Dat is niet op voorhand onaannemelijk en min of meer verifieerbaar. Defam is ook een bedrijf dat leningen verstrekt (Google).
(...)
Aannemelijk is dat [verdachte] derhalve ongeveer bij de aanvang van de ten laste gelegd periode een bedrag ter beschikking kon hebben ter hoogte van € 99.000. Dat is in de loop van de ten laste gelegde periode aangevuld met € 25.000 uit de lening en € 22.230 uit de verhuur van de woning. Dan kon hij de beschikking hebben over een bedrag van € 146.230. Dan zijn de opgegeven uitgaven daarmee te verantwoorden en is geen sprake van witwassen en dient hij daarvan te worden vrijgesproken.”
3.2.4Bij de stukken bevindt zich de in deze pleitnota genoemde incassobrief. Het betreft een brief van Schuman Incasso & Gerechtsdeurwaarders te Ede van 26 maart 2019, waarin melding wordt gemaakt van een nog verschuldigd bedrag van € 37.840,02 onder vermelding van ‘DEFAM B.V./ [verdachte]’ en een dossiernummer.