ECLI:NL:GHSHE:2024:1337

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
20-001770-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van witwassen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar toenmalige echtgenoot gedurende een periode van bijna tien jaar contante stortingen en uitgaven heeft gedaan die afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank had eerder de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging wegens verjaring, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte in totaal € 378.462,41 aan contante stortingen hebben gedaan en € 308.424,49 aan contante uitgaven hebben gedaan, zonder dat er legale inkomsten zijn aangetoond die deze bedragen konden verklaren. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor de herkomst van deze gelden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 180 uren met een proeftijd van één jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens is er verbeurdverklaring uitgesproken van bepaalde in beslag genomen goederen, die zijn verkregen met de bewezenverklaarde misdrijven.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001770-21
Uitspraak : 25 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch
gewezen, na terugwijzing van de zaak door dit hof, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaatsen Roermond en Maastricht, van 2 juli 2021,
parketnummer 03-704229-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep en procesverloop
Bij vonnis van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank Limburg de officier van justitie in onderhavige strafzaak niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte wegens – kort gezegd – ernstige overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Tegen dit vonnis heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit hof van 27 september 2019 is voormeld vonnis van 24 oktober 2017 vernietigd en is de zaak teruggewezen naar de rechtbank Limburg, teneinde de zaak op de bestaande tenlastelegging te berechten en af te doen.
Bij vonnis waarvan beroep van 2 juli 2021 heeft de rechtbank Limburg – na voormelde terugwijzing door dit hof – de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor wat betreft de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde periode van 14 december 2001 tot en met 2 juli 2009 wegens verjaring.
De rechtbank heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde en haar ter zake van
  • ‘medeplegen van
  • ‘medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’ (
veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van 2 uren per in voorarrest doorgebrachte dag.
Ten slotte heeft de rechtbank de op het beslagoverzicht vermelde voorwerpen met volgnummers 2 en 10 verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door dit hof – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, de verdachte ter zake zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren met een proeftijd van 2 jaren, en op de in beslag genomen voorwerpen zal beslissen overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 3 tenlastegelegde en dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) en 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep (feiten 2 en 3)
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het haar onder 2 tenlastegelegde (medeplegen van) het gebruikmaken van een valse huurovereenkomst. De verdachte is daarnaast door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen haar onder 3 tenlastegelegd is.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen voormelde (al dan niet partiële) vrijspraken.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen voormelde (al dan niet partiële) vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat deel van het beroepen vonnis dat na deze niet-ontvankelijkverklaring thans nog aan de orde is.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog aan de orde – vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Meer in het bijzonder komt het hof – anders dan de rechtbank – niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde gebruikmaken van een valse koopovereenkomst.
Dit laat onverlet dat het hof zich in belangrijke mate kan verenigen met de bewijsvoering van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en met de overige beslissingen van de rechtbank, zodat het hof de overwegingen daaromtrent grotendeels (letterlijk) zal overnemen in het onderhavige arrest.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. primair
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen, te weten het meermalen (telkens) opzettelijk verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of een of meer van haar, verdachtes, mededader(s):
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, meerdere malen (telkens) een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van ongeveer van ongeveer 582.021,04 Euro contant gestort/doen storten op een of meer [bank 1] -rekening(en) en/of op (een) bankrekening(en) in België op haar, verdachtes, naam dan wel van haar, verdachtes, mededader(s) en/of op naam van een of meer van haar en/of haar, medeverdachtes, bedrijven en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 een bedrag van ongeveer 454.489,92 Euro voorhanden gehad en/of uitgegeven, bestaande voormeld bedrag uit:
1. geschatte uitgaven van vakanties/attracties/evenementen 16.250 Euro en/of
2. kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening 129.750,07 Euro en/of
3. aangetroffen bonnen en facturen tot een bedrag van 188.893,85 Euro en/of
4. investeringen in Bosnië, in totaal, ten bedrage van 120.000 Euro, ter fine van het verkrijgen van -onder andere- casinorechten en/of
- in of omstreeks de periode van 27 oktober 2009 tot 4 november 2009 een drietal bedragen van respectievelijk 34.000 Euro, 36.000 Euro, en 30.000 Euro, in totaal 100.000 Euro, overgedragen/overgeboekt/doen overboeken van een rekening van de [bedrijf 4] [adres 6] in Hongkong ter terugbetaling van een lening verkregen van [getuige 1] in verband met de aankoop van een pand in België aan [adres 2] ,
terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
1. subsidiair
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven geld (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
1. meer subsidiair
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geld (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
zij, verdachte, in of omstreeks de maand oktober 2008, in elk geval in het jaar 2008, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland en/of te Genk, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het navolgende geschrift, te weten een "koopovereenkomst [adres 3] " - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n) dit geschrift heeft doen toekomen aan [bank 2] -bank in Genk(B) ten bewijze van het hebben van voldoende eigen geldmiddelen ter fine van het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand aan [adres 2] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin (zakelijk weergegeven) dat in voornoemde koopovereenkomst wordt vermeld in strijd met de waarheid dat het pand aan [adres 3] is verkocht aan een zekere [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] voor een bedrag van 650.000 Euro.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging (feit 1 meer subsidiair)
Het hof overweegt dat in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat het recht tot strafvervolging vervalt in zes jaren voor misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Het strafbare feit schuldwitwassen (artikel 420quater Sr) valt onder het bereik van dit artikel. Blijkens artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring aan op de dag ná die waarop het feit is gepleegd. Op grond van artikel 72 Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring, waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. In lid 2 van laatstgenoemd artikel is echter bepaald dat het recht tot strafvordering vervalt ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor dat misdrijf geldende verjaringstermijn. In casu betekent dit feitelijk dat indien 12 jaar is verstreken vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen, het feit is verjaard. In het voorliggend geval is de verjaring vanaf 2009 meermalen gestuit.
Gelet op de totale verjaringstermijn voor schuldwitwassen van 12 jaar, zal het hof – terugrekenend vanaf de datum van dit arrest 25 januari 2024 – het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de strafvervolging voor wat betreft het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, nu de gehele tenlastegelegde periode is verjaard.
Vrijspraak (feit 2)
Anders dan de rechtbank heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het in artikel 225, tweede lid, Sr strafbaar gestelde opzettelijk gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware dit echt en onvervalst, zoals dat in het onder feit 2 tenlastegelegde aan de verdachte wordt verweten, is vereist dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op 1) het gebruik van het geschrift en 2) op het valse of vervalste karakter daarvan. Naar ’s hofs oordeel ontbreekt het aan bewijs voor het voorwaardelijk opzet op het valse/vervalste karakter van de in de onder feit 2 genoemde geschriften. Meer in het bijzonder is naar het oordeel van het hof geen bewijs voor de stelling dat de verdachte (al dan niet tezamen met medeverdachte [medeverdachte] ) wist dat de inhoud van de voorlopige koopovereenkomst (betreffende de verkoop van de woning aan [adres 3] ) vals was. Immers, zoals ook door de verdediging is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep is bij een voorlopige koopovereenkomst alleszins voorstelbaar dat men (nog) niet bekend is met de identiteit van de toekomstige kopers.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige
Door de verdediging is het – voorwaardelijk – verzoek gedaan om [getuige 1] als getuige te horen. Nu het hof de verdachte vrijspreekt van het onder 2 tenlastegelegde, behoeft dit verzoek geen nadere bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (primair) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met ander, van het plegen van witwassen, te weten het meermalen telkens opzettelijk voorhanden hebben en omzetten en gebruik maken van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar, verdachtes, mededader
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, meerdere malen telkens een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van ongeveer 378.462,41 Euro, contant gestort op [bank 1] -rekeningen en op een bankrekening in België op haar, verdachtes, naam dan wel van haar, verdachtes, mededader en/of op naam van een of meer bedrijven van haar en/of van haar, verdachtes, mededader en
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 een bedrag van 308.424,49 Euro voorhanden gehad en/of uitgegeven, welk bedrag is uitgegeven aan:
1. vakanties/attracties/evenementen en
2. kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening en
3. contante betaling van aangetroffen bonnen en facturen
terwijl zij, verdachte en haar, verdachtes, mededader telkens wisten, dat bovenomschreven geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering [1] (feit 1 primair)
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte concreet en min of meer verifieerbaar heeft verklaard omtrent de herkomst van de geldbedragen, inhoudende dat zij van medeverdachte [medeverdachte] afkomstig waren en van het werk dat hij met securitywerkzaamheden verrichtte. Van haar mocht gelet op de omstandigheden niet worden verwacht daaraan te twijfelen nu de mededelingen van [medeverdachte] steun vonden in de aanwezigheid van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – die zelf verklaarden securitywerkzaamheden voor [medeverdachte] te verrichten – en in de omstandigheid dat ze werden bijgestaan door gerenommeerde boekhouders.
Voort is ook ten aanzien van de herkomst van enkele contante geldbedragen voldoende concreet en min of meer verifieerbaar verklaard omtrent de herkomst, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna te melden bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

1.Partiële vrijspraak feit 1 primair

Het hof zal de verdachte ten aanzien van drie punten onder feit 1 primair vrijspreken en overweegt daartoe als volgt.
1.1
Ten aanzien van feit 1 primair, gedachtestreepje 1
Aan de verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 onder meer € 154.700 contant heeft gestort op de [bank 1] bankrekening op naam van [medeverdachte] met het nummer [rekeningnummer 6] . Deze bankrekening staat enkel op naam van de partner van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] . Ter zitting van het hof is namens verdachte betoogd dat zij deze stortingen niet heeft verricht en omdat zij geen tenaamgestelde van de rekening was, niet geacht kan worden weet te hebben gehad van deze stortingen. Uit het dossier valt niet af te leiden of er, buiten de vaststelling dat de contante stortingen zijn gedaan op deze rekening, bewijs voorhanden is dat één of meer van deze stortingen door de verdachte zijn gedaan. Bij deze stand van zaken kan niet bewezen worden dat de verdachte weet had van deze contante stortingen, zodat haar opzet hierop niet kan worden aangetoond. Om deze reden zal het hof de verdachte vrijspreken van dit (impliciete) onderdeel van gedachtestreepje 1.
1.2
Ten aanzien van feit 1 primair, gedachtestreepje 2, onderdeel 4 (investeringen in Bosnië)
Aan de verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 120.000,- heeft geïnvesteerd in Bosnië om onder meer casinorechten te verkrijgen. Het hof is van oordeel dat uit het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs volgt dat er daadwerkelijk een investering van € 120.000,- heeft plaatsgevonden en zo ja, dat de verdachte op enigerlei wijze betrokkenheid had bij deze investering. Om deze reden zal het hof – evenals de rechtbank – de verdachte vrijspreken van dit onderdeel van gedachtestreepje 2.
1.3
Ten aanzien van feit 1 primair, gedachtestreepje 3 (lening [getuige 1] ad € 100.000,-)
Uit het procesdossier volgt voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte samen met haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte] een lening van € 100.000,- is aangegaan bij hun boekhouder [getuige 1] ter financiering van de aankoop van een woning aan [adres 2] (België). Uit het procesdossier volgt verder ook dat deze lening is terugbetaald via een drietal overboekingen vanaf een buitenlandse bankrekening van een buitenlandse vennootschap met een adres in Hong Kong. Er is echter onvoldoende gebleken van betrokkenheid van de verdachte bij deze overboekingen, om welke reden het hof – evenals de rechtbank – de verdachte te dien aanzien zal vrijspreken.

2.Overige witwashandelingen

Het hof dient thans over te gaan tot beantwoording van de vraag of de verdachte zich ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
2.1
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
2.2
Verweten gedragingen
Het hof zal nu ten aanzien van de resterende gedragingen in de tenlastelegging eerst beoordelen of kan worden vastgesteld dat de verdachte deze (mede) heeft verricht, waarna het hof deze vervolgens zal toetsen aan het juridisch kader voornoemd, nu het hof niet is gebleken van enig gronddelict.
2.2.1
Ten aanzien van de contante stortingen: gedachtestreepje 1 (€ 582.021,04)
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte] en [verdachte] rekeninghouder waren van een groot aantal Nederlandse (zakelijke) rekeningen. De politie heeft over de ten laste gelegde periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 rekeningafschriften opgevraagd. Van de mutaties op de bankrekeningen heeft de politie excel-overzichten opgesteld. Uit de bevindingen van de politie volgt het navolgende:
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 1] ten name van [medeverdachte]: deze bankrekening werd geopend op 19 juni 2003 en opgeheven op 20 december 2006. Er werd in totaal € 1.000,- contant gestort op deze rekening; [2]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] , ho [bedrijf 2]: Deze rekening bestond al op 1 januari 2002 en werd opgeheven op 1 juli 2004. Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 139.198,63 contant gestort op deze rekening; [3]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 1]: Deze zakelijke rekening werd geopend op 25 mei 2004 en opgeheven op 15 oktober 2007. Er werd in totaal een bedrag van € 130.068,41 contant gestort op deze rekening. [4] Van een aantal stortingen werden de stortingsbewijzen met handtekeningen van [verdachte] ( [verdachte] ) aangetroffen. Uit de stortingsbewijzen volgt dat meerdere malen biljetten van € 100, € 200 en € 500 contant werden gestort. [5]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 4] ten name van [bedrijf 1] , gem. [verdachte]: Deze zakelijke rekening werd geopend op 24 februari 2006 en opgeheven op 18 maart 2009. Er werd in totaal € 66.945,- contant gestort op deze rekening. [6]
-
[bank 1] -rekening [rekeningnummer 5] ten name van [verdachte]: Deze rekening werd geopend op 7 mei 2003. Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 90.109,- contant gestort op de rekening. [7]
Op 8 januari 2009 is op naam van [verdachte] een Belgische bankrekening geopend. Deze rekening is gebruikt voor de hypotheekbetalingen voor [adres 2] . In de ten laste gelegde periode is op deze rekening in totaal € 40.750,- contant gestort. [8]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij een gedeelte van de inkomsten van [medeverdachte] cash in huis hield en het andere deel stortte op hun bankrekeningen om rekeningen te betalen. De ene keer deed zij de stortingen, de andere keer [medeverdachte] . [9]
Tussenconclusie van het hof
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 468.071,04 contant op hun Nederlandse bankrekeningen en Belgische bankrekening hebben gestort.
2.2.2
Ten aanzien van de contante uitgaven: gedachtestreepje 2 (€ 454.489,92)
Inleiding
Aan de verdachte wordt verweten dat zij (onder 1) € 16.250 aan contante uitgaven voor vakanties/attracties/evenementen, (onder 2) € 129.750,07 aan contante uitgaven voor levensonderhoud en (onder 3) € 188.893,85 aan overige contante uitgaven heeft gedaan. Het bedrag onder 1 ziet volgens de officier van justitie op de vakanties die aan de hand van de aangetroffen vakantiefoto’s konden worden geïdentificeerd, waarbij ervoor gekozen is de huwelijksreis van de verdachte en [medeverdachte] naar de Antillen in 2003 niet mee te nemen omdat er ook niet-contante uitgaven zijn gebleken voor deze reis. Het hof stelt voorop dat de verdachte noch bij de politie, noch ter terechtzitting in eerste aanleg, de gestelde uitgaven heeft betwist.
Ten aanzien van (onder 4) de investering in Bosnië heeft het hof hiervoor reeds overwogen dat de verdachte te dien aanzien dient te worden vrijgesproken.
ad 1. Geschatte uitgaven van vakantie / attracties / evenementen ad € 16.250
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte] en [verdachte] vakantiefoto’s zijn aangetroffen. Aan de hand van deze foto’s zijn vakanties van het gezin geïdentificeerd. De minimale contante uitgaven voor deze vakanties zijn door de politie als volgt geschat:
  • vakantie in Kusadasi in 2005: € 1.500,-;
  • vakantie in Nerja Spanje in 2005: € 1.500,-;
  • vakantie in Mallorca in 2004: € 1.500,-;
  • vakantie in Tenerife: € 1.500,- ;
  • vakantie op Aruba 2006: € 2.500,-;
  • vakantie in Mexico: € 2.500,-;
  • vakantie op Gran Canaria: € 1.500,-;
  • vakantie op Mallorca: € 1.500,-;
  • vakantie op Bonaire 2009: € 1.500,-,
zijnde in totaal € 15.500,-. Tevens werden tijdens de doorzoeking foto’s van evenementen en attracties van [medeverdachte] , [verdachte] en hun kinderen aangetroffen. De contante uitgaven voor deze evenementen en attracties werden geschat op € 750,-. [10]
Tussenconclusie van het hof
De vakanties en de uitstapjes kunnen aan de hand van de aangetroffen foto’s worden vastgesteld. Van girale betalingen voor deze vakanties en uitstapjes is niet gebleken. De geschatte uitgaven zijn gelet op de vakantiebestemmingen en bezochte evenementen en attracties bepaald conservatief te noemen. Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte en [medeverdachte] binnen de ten laste gelegde periode in totaal minimaal € 16.250,- aan contante uitgaven moeten hebben gedaan ter zake van vakantie, attracties en evenementen.
ad 2. Kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening ad € 129.750,07
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat de politie tevens een berekening heeft gemaakt voor de contante uitgaven van het huishouden van de verdachte en [verdachte] volgens de NIBUD-normen. De politie is daarbij uitgegaan van de cijfers uit het NIBUD jaarboek 2005-2. Over het jaar 2002 werd door de politie gebruik gemaakt van de budgetcijfers voor een vierpersoonshuishouden, vanaf 2003 werden de budgetcijfers voor een vijfpersoonshuishouden gehanteerd. De politie heeft bij de berekening de NIBUD budgetcijfers gebruikt voor de kosten voor voeding, overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen, kapper e.d.), vervoer, kleding en schoeisel. De kosten voor huisvesting en energie werden giraal voldaan door de verdachte en [medeverdachte] , om welke reden zij niet in de berekening zijn meegenomen.
De onkosten voor een vierpersoonshuishouden bedroegen volgens de berekening van de politie in 2002, zakelijk weergegeven, € 1.090,- per maand, en dus x 12 = € 13.080,- per jaar.
De onkosten voor een vijfpersoonshuishouden bedroegen vanaf 2003, zakelijk weergegeven, € 1.223,- per maand, en dus x 12 = € 14.676,- per jaar, en dus x 8 tot 31 december 2010 = € 117.408,-. Het totaal over de gehele onderzoeksperiode bedraagt: € 130.488,-.
Van de genoemde posten zijn er enkele girale betalingen gedaan, ter hoogte van € 737,93, welke in mindering op het totaal dienen te worden gebracht. De politie heeft voorts geconstateerd dat in de gehele onderzoeksperiode slechts eenmaal giraal werd betaald in een supermarkt.
Dit betekent dat het totaal aan contante uitgaven voor levensonderhoud over de onderzoeksperiode volgens de NIBUD normen bedraagt: € 130.488,00 – € 737,93 = € 129.750,07. [11]
Tussenconclusie van het hof
Ter bepaling van de kosten voor levensonderhoud die verdachte en [medeverdachte] gehad moeten hebben kunnen de NIBUD-normen als uitgangspunt worden genomen. Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] er bepaald een luxe levensstijl op nahielden. Met uitzondering van de kosten voor huisvesting en energie die giraal werden betaald, zijn bijna geen girale betalingen aangetroffen voor overige kosten van levensonderhoud. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal minimaal een bedrag van € 129.750,07 contant moeten hebben uitgegeven aan voeding, overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen, kapper e.d.), vervoer, kleding en schoeisel.
ad 3. Aangetroffen bonnen en facturen tot een bedrag van € 188.893,85
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking in de woningen van [medeverdachte] en [verdachte] op 11 november 2009 een groot aantal facturen die zagen op de aanschaf van allerhande goederen en materialen en betaling van werkzaamheden en lidmaatschappen werd aangetroffen, die door [medeverdachte] en/of [verdachte] contant zijn voldaan. De politie heeft deze facturen in een excel-overzicht verwerkt. Het gaat in de periode 1 januari 2002 tot en met 11 november 2009 om een totaalbedrag van € 206.804,42. [12]
Tussenconclusie van het hof
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 206.804,42 aan contante uitgaven hebben gedaan, blijkens aangetroffen bonnen en facturen.
Tezamen behelzen de posten ad 1 tot en met 3 een bedrag van € 352.804,49 aan contante uitgaven.
2.2.3
Conclusie
Op basis van de vaststellingen onder 2.2.1 en 2.2.2 kan worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in totaal € 468.071,04 + € 352.804,49 = € 820.875,53 aan contant geld in bezit moeten hebben gehad voor de gedane stortingen en uitgaven.
2.3
Vermoeden criminele herkomst van de bewezenverklaarde geldbedragen
Inleiding
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in totaal in elk geval € 820.875,53 aan contanten tot hun beschikking hebben gehad. Van dit bedrag is € 468.071,04 gestort op de bankrekeningen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en € 352.804,49 contant uitgegeven.
Contante legale inkomsten van [medeverdachte] en [verdachte] zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek
Van (aanzienlijke) contante inkomsten uit arbeid of bedrijf en/of vermogen in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde periode is niet gebleken bij de verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] . Dat zij bij aanvang van de ten laste gelegde periode beschikten over een aanzienlijk bedrag aan contant geld dat niet van misdrijf afkomstig was, is dan ook niet aannemelijk. Er is onderzoek gedaan naar (legale) inkomsten tijdens de onderzoeksperiode. Daarbij is gebleken dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode diverse bedrijven hebben gehad. De administraties van deze bedrijven die zijn aangetroffen, zijn door het onderzoeksteam van de politie geanalyseerd. Daarbij kwam naar voren dat de vastlegging van de bedrijfsactiviteiten gebrekkig was en belangrijke stukken als jaarrekeningen niet of veel later zijn opgemaakt. Het onderzoeksteam heeft geconcludeerd dat de gedane contante stortingen en uitgaven niet kunnen zijn verdiend met reële legale bedrijfsactiviteiten. Bij de gemaakte kasopstelling zijn dan ook geen contante ontvangsten uit bedrijfsactiviteiten in aanmerking genomen.
Het hof zal nagaan in hoeverre hiervoor wettig en overtuigend bewijs is aan de hand van de bevindingen van het onderzoeksteam ten aanzien van de contante geldstromen binnen de verschillende bedrijven.
a. [bedrijf 2] , [bank 1] rekening [rekeningnummer 2]
Van 1 januari 2001 tot 21 oktober 2003 [13] hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] onder verschillende rechtsvormen een fitnesscentrum gehad aan [adres 4] . [14] Er is niet gebleken dat er in het geheel geen reële bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden waarmee inkomsten (kunnen) zijn gegenereerd. Uit het onderzoek is wel gebleken dat er grote vraagtekens zijn te zetten bij de kasadministratie van het fitnesscentrum en de daarin opgenomen omzetten. Zo is er een handgeschreven kasboek aangetroffen over de periode januari tot en met maart 2001 en een print van een digitaal bijgehouden kasboek dat de gehele periode bestrijkt. [15] Bij onderzoek bleek het geprinte kasboek over de periode januari 2001 tot en met maart 2001 af te wijken van het handgeschreven kasboek. De geprinte versie van het kasboek bleek tot 1 september 2002 regelmatig de post ‘contrub [medeverdachte] ’ te bevatten ook in januari, februari en maart 2001 in tegenstelling tot het handgeschreven kasboek waar deze post niet voorkomt. [16] Ook zijn er vraagtekens te zetten bij de verantwoorde omzetten gelet op de fluctuaties van de omzet onder de verschillende rechtsvormen en het leeuwendeel contant zou zijn betaald. [17] Er zijn echter onvoldoende bijkomende aanknopingspunten in het dossier om ten aanzien van alle bankstortingen die vanuit de kas van het fitnesscentrum in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden te concluderen dat sprake is van een vermoeden van criminele herkomst omdat deze bedragen niet verdiend kunnen zijn met fitnessactiviteiten. Dit geldt niet voor de kasstorting van € 15.000,- op 3 april 2003 waarbij als toelichting is gegeven ‘lening [betrokkene 5] ’. [18] Niet aannemelijk is geworden dat verdachte dit bedrag van [betrokkene 5] heeft geleend. Er zijn geen stukken aangetroffen die zien op deze lening. Ook is niet gebleken dat op de lening is afbetaald en [betrokkene 5] heeft, gevraagd naar deze lening, verklaard dat ze [medeverdachte] vooruit zou hebben betaald voor sportvoeding. [19] Gelet op de mutaties op de rekening op 3 en 4 april 2003 is aannemelijk dat met onder meer dit bedrag de aankoop van [adres 5] is gefinancierd. [20] Ook ten aanzien van de kasstortingen van 16 oktober 2003 (€ 11.080,-) en 13 november 2003 (€ 3.000,-) die zijn toegelicht met ‘30-9-2003 verkoop zaak € 15.000’ [21] geldt een vermoeden van criminele herkomst. Gelet op de mutaties op de rekening op 16 oktober 2003 is aannemelijk dat dit bedrag is gestort met het oog op het moeten betalen van een belastingaanslag. [22] Van de in de toelichting aangegeven € 15.000,- die zou zijn ontvangen bij de verkoop van het bedrijf zijn geen vastleggingen aangetroffen, zoals NAW-gegevens van de koper, verkochte bedrijfsonderdelen en/of inventaris. [23] Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten hebben in 2004 nog acht contante stortingen plaatsgevonden tot een bedrag van in totaal € 20.510,-. [24] Ook ten aanzien van deze stortingen bestaat een vermoeden van criminele herkomst omdat volstrekt niet duidelijk is waar dit geld vandaan komt.
Ten aanzien van de gedane contante stortingen op [bank 1] -rekeningnummer [rekeningnummer 2] bestaat derhalve slechts tot een bedrag van € 15.000,- + € 11.080,- + € 3.000,- + € 20.510,- = € 49.590,- een vermoeden van criminele herkomst.
b. [bedrijf 1] / Eenmanszaak [bedrijf 1] / [bedrijf 3] : [bank 1] rekening [rekeningnummer 3]
Vanaf ongeveer juni 2004 tot en met november 2005 heeft de verdachte [bedrijf 5] gehad. Deze is opgezet met het geld uit Luxemburg (zie hiervoor). Van dat geld zijn de zonnebanken aangeschaft. Zowel de activiteiten van de zonnestudio, als de onder de eenmanszaak en [bedrijf 3] verrichte activiteiten zijn in 2004 en 2005 geboekt en verantwoord in de administratie van [bedrijf 1] In de administratie is ook in- en verkoop van creatine verantwoord. Creatine is een spierversterkend middel dat in kleine hoeveelheden door (kracht)sporters wordt gebruikt. De creatine in- en verkoop is nader onderzocht. In 2006 is de aan- en verkoop van creatine verantwoord in de administratie van eenmanszaak [bedrijf 1] van [verdachte] . De creatine is ingekocht in Duitsland. De leverancier heeft verklaard dat de creatine werd gekocht door en geleverd aan [medeverdachte] en/of de vader van [verdachte] . [25] De creatine is volgens de administratieve vastleggingen met name in bulk doorverkocht tegen consumentenprijzen (€ 29,-/kilo tot € 38,-/kilo [26] ). Niet aannemelijk is dat een ondernemer creatine in bulk inkoopt tegen dergelijke inkoopprijzen. Er zijn ook geen facturen van deze verkopen aangetroffen. In totaal zou met de verkoop van creatine in 2004 een omzet behaald zijn van € 27.891,55 en in 2005 een omzet van € 25.943,41. [27] Het onderzoeksteam heeft het kasboek van de zonnestudio gereconstrueerd aan de hand van de bij de boekhouder aangetroffen administratie. Er zijn twee opstellingen gemaakt, één inclusief de in- en verkoop van creatine en één exclusief de in- en verkoop van creatine. [28] Het kasboek van de zonnestudio sluit, wanneer de in- en verkoop van creatine buiten beschouwing wordt gelaten, met een negatieve kas van € 69.410,47. [29] Met de inkoop van de creatine waarvan de verkoop is verantwoord in de administratie van [bedrijf 1] is verder nog een bedrag gemoeid geweest van in totaal € 10.675,-. [30] Dat bedrag is derhalve ook nog contant betaald. Gelet hierop en gezien het feit dat de zonnestudio is opgezet met geld waarvan een vermoeden bestaat dat sprake is van een criminele herkomst komt het hof tot het oordeel dat uit de zonnestudio geen legale inkomsten kunnen zijn verkregen. Ten aanzien van de kasstortingen vanuit de zonnestudio bestaat dan ook een vermoeden van criminele herkomst.
c. Eenmanszaak [bedrijf 1] : [bank 1] rekening [rekeningnummer 4]
In 2006 zijn de creatineverkopen verantwoord onder de eenmanszaak van de verdachte. In totaal werd voor een bedrag van € 10.791,- 2.230 kilo creatine ingekocht welke volgens de administratie zou zijn verkocht voor € 65.120,-. Er hebben alleen bulkverkopen plaatsgevonden tegen consumentenprijzen. [31] Van substantiële andere activiteiten is niet gebleken. Hiervoor is reeds overwogen dat niet aannemelijk is dat in bulk tegen deze bedragen creatine wordt afgenomen door ondernemers. De kasstortingen vanuit de eenmanszaak hebben daarmee geen traceerbare herkomst. Gelet op de hoogte van de kasstortingen en het gebrek aan gebleken legale bedrijfsactiviteiten is sprake van een vermoeden van criminele herkomst.
Tussenconclusie ten aanzien van de contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante stortingen op de rekeningen voor een bedrag van in totaal € 468.071,04 - € 139.198,63 + € 49.590,- = € 378.462,41 op grond van het politiedossier een vermoeden van criminele herkomst bestaat.
Contante opnames van de bankrekeningen
Van de bankrekeningen is in de ten laste gelegde periode in totaal € 44.830,- contant opgenomen. [32] Hiermee kunnen contante uitgaven zijn gedaan. Voor dat deel is in het dossier derhalve een aanknopingspunt voor contante uitgaven, zodat voor dit bedrag aan contante uitgaven geen vermoeden bestaat van witwassen. Voor het overige is niet gebleken van contante ontvangsten uit legale bron die aangewend kunnen worden voor contante uitgaven.
Tussenconclusie ten aanzien van de contante uitgaven
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante uitgaven voor een bedrag van in totaal € 352.804,49 - € 44.380,- = € 308.424,49 op grond van het politiedossier een vermoeden van criminele herkomst bestaat.
2.4
De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard, zakelijk weergegeven, dat haar echtgenoot [medeverdachte] werkzaam was in de beveiliging. Zij wist grotendeels waaruit deze werkzaamheden bestonden. Deze werkzaamheden waren soms gevaarlijk. Zij wist dat hij werkte voor coffeeshophouders en dat er met enige regelmaat grote geldbedragen in huis bewaard lagen. [medeverdachte] hield kladbriefjes bij van zijn inkomsten, welke de verdachte verzamelde en afstond aan de accountants teneinde in de boekhouding te verwerken. Door de werkzaamheden van [medeverdachte] konden zij een luxe leven leiden in Landgraaf. Van de contante inkomsten van [medeverdachte] deed de verdachte een deel aan de kant om thuis van te leven, de rest stortten zij en [medeverdachte] om de rekeningen te kunnen betalen. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij en [medeverdachte] grote hoeveelheden creatine hebben opgekocht en dit met veel winst hebben doorverkocht.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 13 augustus 2015 verklaard dat zij in de periode 2001-2011 grotendeels in hun levensonderhoud voorzagen door de werkzaamheden van [medeverdachte] en voor een klein deel door de werkzaamheden van de verdachte. De creatine heeft verdachte eerst in de sport- en fitnesszaak verkocht, vervolgens in haar zonnestudio en daarna ook in de eenmanszaak inzake sportvoeding.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor op 13 augustus 2015 bij de rechter-commissaris geen ‘man en paard’ genoemd met betrekking tot zijn opdrachtgevers, tarieven of verdiensten. Aldaar heeft hij enkel verklaard dat hij in de periode 2001 – 2011 inkomsten uit fitness- en beveiligingswerkzaamheden heeft ontvangen en vanaf 2004 enkel uit beveiligingswerkzaamheden. Het ging daarbij om meerdere duizenden euro’s, ongeveer 5.000 euro per week.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte in de kern verklaard – voor wat betreft het onder 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) tenlastegelegde – te blijven bij de door haar afgelegde verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg, met dien verstande dat namens haar ter zitting van het hof is aangevuld dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de contante stortingen die zijn gedaan op de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 6] van medeverdachte [medeverdachte] , waarop zij niet als 2e tenaamgestelde staat vermeld.
2.5
Overwegingen van het hof naar aanleiding van de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen
Het hof constateert dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg opnieuw louter de stelling hebben geponeerd dat medeverdachte [medeverdachte] aanzienlijke contante inkomsten had uit ongebruikelijke en gevaarlijke beveiligingswerkzaamheden. De medeverdachte [medeverdachte] heeft zijn verklaring niet concreet of min of meer verifieerbaar kunnen maken. De medeverdachte [medeverdachte] heeft niet willen aangeven hoeveel opdrachtgevers hij heeft gehad, wie zijn opdrachtgevers waren, hoeveel opdrachten de verdachte maandelijks vervulde, et cetera. Hij heeft evenmin eenduidig verklaard over de periode waarin hij zijn werkzaamheden in de beveiliging is gestart. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij vanaf 2001 geld heeft verdiend met beveiligingswerkzaamheden, terwijl hij ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij daarmee reeds in 1996 is begonnen. Eerder is al overwogen dat er in de woning van de verdachte en [medeverdachte] , evenals bij de doorzoekingen van de kantoren van hun diverse boekhouders, geen enkele primaire vastlegging is aangetroffen met betrekking tot de gestelde beveiligingswerkzaamheden. De medeverdachte [medeverdachte] heeft ook niet kunnen uitleggen waarom hij zijn inkomsten niet op een verifieerbare manier heeft vastgelegd.
Nu de verdachte heeft verklaard dat zij op de hoogte was van de werkzaamheden van de medeverdachte [medeverdachte] , geldt ook voor haar dat zij geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de inkomsten.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat de ingekochte creatine in bulk is doorverkocht tegen consumentenprijzen. Hiervoor is al overwogen dat het niet aannemelijk is dat een tussenhandelaar een dergelijke prijs zou betalen waar hij vervolgens zelf geen enkele marge op kan maken. De gestelde verkopen zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Facturen van de gestelde verkopen zijn niet aangetroffen. De aangetroffen handgeschreven kasmutaties zijn uitermate gebrekkig. Het hof concludeert dat met uitzondering van een enkele verkoop van gebruikershoeveelheden in 2004 en 2005 [33] niet is gebleken van de verkoop van creatine.
Het hof is van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft afgelegd omtrent de herkomst van de contante gelden waar de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode blijkens de contante stortingen en uitgaven de beschikking hebben gehad en waarvan het hof heeft vastgesteld dat de herkomst van deze gelden niet blijkt. De door de verdachte gestelde (contante) verdiensten uit beveiligingswerk van medeverdachte [medeverdachte] zijn ook nadat verdachte hierover ter zitting in eerste aanleg een verklaring heeft afgelegd onvoldoende concreet, niet min of meer verifieerbaar en daarmee niet aannemelijk. De door de verdachte gegeven verklaring biedt dan onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden dat de contante stortingen ad € 378.462,41en de contante uitgaven ad € 308.424,49 afkomstig zijn uit misdrijf en geeft geen aanleiding voor het (laten) instellen van een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
2.6
Opzet
Gelet op de zeer hoge frequentie van de contante stortingen en uitgaven door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en de grote bedragen die daarmee waren gemoeid, terwijl niet is gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voldoende inkomsten genoten uit reguliere werkzaamheden waarmee de contante stortingen en uitgaven konden worden gedaan, zijn de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke kenmerken aan te merken als opzet op witwassen.
2.7
Medeplegen
Het hof acht ten slotte wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De contante uitgaven werden gedaan ten behoeve van het gezin, vakanties, levensonderhoud en tevens werden diverse aankopen gedaan voor de echtelijke woning. Daarnaast werden de contante stortingen door zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte] gedaan op diverse rekeningen, vanwaar de vaste lasten van het gezin werden voldaan. Zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte] konden klaarblijkelijk over de contante gelden beschikken en wendden deze aan voor gemeenschappelijk gebruik. Om deze reden acht het hof het ten laste gelegde bestanddeel ‘medeplegen’ eveneens wettig en overtuigend bewezen.

3.Eindconclusie van het hof

Gelet op het voorgaande acht het hof feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, in dier voege dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 samen met haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van in totaal € 378.462,41 aan contante stortingen en in totaal € 308.424,49 aan contante uitgaven. Het hof ziet in de duur van de bewezen gedragingen en de hoge frequentie van stortingen en uitgaven voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde gewoontewitwassen.

4.Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

Hetgeen in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht betreft in de kern een herhaling van de in eerste aanleg gevoerde verweren waarop door de rechtbank, naar het oordeel van het hof, in de kern juist en voldoende gemotiveerd is beslist. Deze verweren vinden hun weerlegging in de hiervoor weergegeven (en door het hof verbeterde en aangevulde) bewijsvoering. Dit is slechts anders ten aanzien van het ter zitting van het hof namens de verdachte aangevulde verweer dat zij niet degene is geweest die de contante stortingen op de rekening van de medeverdachte [medeverdachte] heeft verricht en dat zij daar aldus niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden. Het hof heeft dit verweer gehonoreerd en haar van dat impliciete onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 (primair) bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof toepassing zal geven aan het in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepaalde en geen straf aan de verdachte zal opleggen. Daartoe is – kort weergegeven – het aangevoerd dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en een zeer oude zaak. Daarnaast heeft de verdachte een nieuwe weg ingeslagen en is zij sinds de tenlastegelegde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Tien jaar lang hebben zij op verschillende manieren geld afkomstig uit misdrijf witgewassen. Niet alleen hebben zij ter hoogte van bijna 400.000 euro allerhande contante stortingen gedaan op de bankrekeningen van hun diverse ondernemingen en op verschillende privé-bankrekeningen, die vervolgens weer zijn uitgegeven, maar ook hebben zij ruim 300.000 euro aan diverse contante uitgaven gedaan.
Zij hebben daarbij middels hun bedrijven misdrijfgelden een schijnbaar legale herkomst verschaft. Het witwassen van voorwerpen en gelden heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer en ook op de openbare orde. Wanneer het gaat om witwassen op een schaal als in deze zaak aan de orde is, is sprake van de maatschappij ondermijnend gedrag. De verdachte heeft ook het vertrouwen dat in het maatschappelijke en economische verkeer wordt gesteld in de juistheid van bepaalde, voor dat verkeer essentiële, akte en geschriften geschaad. Het hof is van oordeel dat de verdachte destijds samen met haar echtgenoot ernstige strafbare feiten heeft gepleegd en rekent deze de verdachte aan.
In beginsel rechtvaardigen de door de verdachte gepleegde feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij speelt een rol dat de bewezenverklaarde feiten gedurende een lange periode hebben plaatsgevonden en zien op grote geldbedragen. Daartegenover staat de geringere rol die de verdachte heeft gespeeld ten aanzien van de feiten, het feit de verdachte nooit eerder in aanraking met politie en justitie is geweest en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte draagt de zorg voor vier kinderen en is een opleiding tot verpleegkundige gestart. Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Tevens zal het hof acht slaan op de tekortkomingen in onderhavige strafzaak, het lange tijdsverloop vanaf het vonnis van de rechtbank van 24 oktober 2017 tot heden en de daarmee gepaard gaande onzekerheid voor de verdachte. Om deze redenen acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet langer opportuun. Het hof zal aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van de duur van het voorarrest.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 oktober 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat zij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte werkt en de zorg draagt voor vier kinderen.
Redelijke termijn
Anders dan is betoogd, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verdachte aan de doorzoeking van zijn woning op 11 november 2009 nog niet redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat hij daadwerkelijk vervolgd zou worden. Wel kon de verdachte aan deze omstandigheden de wetenschap ontlenen dat er tegen hem een politieonderzoek gaande was. Uit de stukken blijkt dat de verdachte en [verdachte] op 5 maart 2010 tijdens een raadkamerprocedure over de strafrechtelijke beslaglegging op goederen uit hun woning hebben vernomen dat er ook een omvangrijk strafrechtelijk financieel onderzoek tegen hen liep. [34] Vervolgens is op 9 april 2010 conservatoir beslag gelegd op de woningen van de verdachte en [verdachte] aan de [adressen] . De beslaglegging en de machtigingen SFO in de zaken tegen de verdachte en [verdachte] zijn op 12 april 2010 betekend aan de verdachte en [verdachte] . Aan (het bekend worden met) deze handelingen van justitie kon de verdachte redelijkerwijs de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. In ontnemingszaken markeren deze handelingen ook de aanvang van de redelijke termijn. De handelingen impliceren ook een (gelijktijdig of aan de ontnemingszaak voorafgaande) strafzaak. Op 12 april 2010 is de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM dan ook aangevangen in deze strafzaak.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in die instantie is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Naar het oordeel van het hof doen zich zodanige omstandigheden voor. Het betreft immers een zeer omvangrijk onderzoek dat heeft geleid tot meerdere onderzoeken tegen medeverdachten. Het onderzoek noodzaakte voorts tot diverse onderzoeken in het buitenland. Daarnaast hebben op verzoek van de verdediging nog een aanzienlijk aantal getuigenverhoren plaatsgevonden. Een en ander overziend is het hof van oordeel dat een berechting in eerste instantie binnen een termijn van drie jaar in dit geval redelijk was geweest. Het hof heeft daarbij niet de gehele duur van het onderzoek dat op verzoek van de verdediging heeft plaatsgevonden in aanmerking genomen, nu een groot aantal van deze getuigen ingegeven lijken door de verdenkingen geformuleerd in de feiten 5, 6, 8 en 9, feiten waarvan het Openbaar Ministerie op de eerste inhoudelijke zitting direct aankondigde vrijspraak te vorderen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in eerste aanleg aanvankelijk de redelijke termijn is overschreden met een periode van (ruim) vier en een half jaar (12 april 2013 – 24 oktober 2017).
Aangezien de redelijke termijn in beginsel per instantie wordt beoordeeld (met de mogelijkheid van compensatie van overschrijdingen in een eerdere instantie door een latere instantie), ook na terugverwijzen, vormt het tijdsverloop na het vonnis van 24 oktober 2017 geen verdere overschrijding van de redelijke termijn reeds omdat opnieuw door de rechtbank en het hof uitspraak wordt gedaan. Het hof stelt vast dat het tijdsverloop na 24 oktober 2017 geen verdere overschrijding van de redelijke termijn inhoudt. Het hof heeft immers binnen twee jaar uitspraak gedaan en na terugwijzing door het hof bij arrest van 27 september 2019 heeft de rechtbank ook vonnis gewezen binnen een redelijke periode van twee jaar.
Sinds het vonnis waarvan beroep d.d. 2 juli 2021 is echter (opnieuw) sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, immers, sinds het instellen van hoger beroep op 9 juli 2021 tot de datum van het wijzen van het onderhavige arrest, 25 januari 2024, is sprake van een overschrijding van ongeveer 6 maanden en 2 weken.
Gelet op het voorgaande constateert het hof dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM (in totaal) met ongeveer vijf jaar is overschreden. Deze schending kan niet aan de verdachte worden tegengeworpen. Voorts zal het hof bij de straftoemeting rekening houden met het tijdsverloop na het vonnis van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2017. Een en ander heeft immers wel degelijk bijgedragen aan nog langer voortdurende onzekerheid voor de verdachte omtrent de uitkomst van onderhavige strafzaak. Ook moet het hof constateren dat niet van inspanningen zijdens de justitiële autoriteiten is gebleken om de zaak in de nader gevolgde instanties gezien de eerdere forse overschrijding van de redelijke termijn met gepaste voortvarendheid te behandelen. Het hof zal deze omstandigheden die voor de verdachte hebben geleid tot aanhoudende onzekerheid na 2017 meewegen in zijn strafmaat, zij het niet in het kader van een (verdere) schending van de redelijke termijn.
Resumé
Alles afwegende is het hof van oordeel dat – zonder overschrijding van de redelijke termijn – een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn geweest. Gelet echter op het vorenstaande acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren, met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van 2 uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, passend en geboden.
Beslag (verbeurdverklaring)
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof op het beslag zal beslissen overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof geen verbeurdverklaring als bijkomende straf zal uitspreken dan wel (subsidiair) dat vanwege de overschrijding van de redelijke termijn tevens een matiging dient te worden toegepast op een uit te spreken verbeurdverklaring dan wel (meer subsidiair) dat slechts de helft van de in beslag genomen voorwerpen verbeurdverklaard zal worden in de onderhavige strafzaak nu slechts de helft van die voorwerpen (of de waarde daarvan) aan de verdachte toebehoort.
In tweede termijn heeft de advocaat-generaal zich aangesloten bij het standpunt van de verdediging, voor zover inhoudende dat slechts de helft van de (waarde van de) in beslag genomen voorwerpen verbeurdverklaard zal worden in de onderhavige strafzaak, nu de andere helft daarvan toebehoort aan medeverdachte [medeverdachte] .
Het hof overweegt als volgt.
Het hof constateert dat er in 2010 een machtiging is gegeven tot het leggen van conservatoir beslag onder de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tot een bedrag van € 1.000.000,-. Op een aantal goederen is vervolgens conservatoir beslag gelegd (pagina 1535 tot en met 1537 van het procesdossier). Dit betreft: de woning aan [adres 3] , de woning aan de Keizerstraat 36 te Landgraaf, een BMW met Duits kenteken, een bankrekening te Bosnië en de overwaarde uit de verkoop van het pand aan [adres 2] (België).
Desgevraagd heeft de officier van justitie ter zitting in eerste aanleg een geactualiseerde beslaglijst overgelegd met daarop goederen waarop volgens de Landelijke Beslag Autoriteit nog conservatoir beslag ligt. Volgens deze lijst ligt er thans nog conservatoir beslag op:
pand en ondergrond [adres 3] tegen een taxatiewaarde van € 695.000,- (volgnummer 2, onroerend registergoed);
1.00 STK personenauto [kenteken] ad € 15.242,- (volgnummer 8, Auto’s);
NBU B ad taxatiewaarde ad € 134.000,- (volgnummer 10, vorderingen).
Ter aanvulling hierop heeft zij e-mailcorrespondentie overgelegd, waaruit volgt dat het pand aan [adres 3] onderhands is verkocht. De overwaarde van dit pand rust in depot bij de notaris, in afwachting van de uitkomst van de onderhavige strafzaak. De auto, gekentekend [kenteken] , is eveneens verkocht. De geldelijke waarde van deze personenauto is opgenomen op de beslaglijst.
Uit heersende jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat conservatoir beslag niet aan verbeurdverklaring in de weg staat (ECLI:NL:HR:2015:3689).
Ad a. Uit de door de officier van justitie overgelegde stukken van de Landelijke Beslag Autoriteit volgt dat tijdens het conservatoir beslag het pand aan [adres 3] is verkocht en dat de overwaarde van € 79.662,30 in depot wordt gehouden bij een notaris. Nu de aankoop en verfraaiing van deze woning (blijkens grote aantallen contante stortingen op de rekening waarmee de hypotheek werd voldaan en een groot aantal facturen ter zake van contante betalingen om de woning te verfraaien van in totaal circa € 38.000,-, zoals opgenomen in het procesdossier) mede is gefinancierd met de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat deze post voor verbeurdverklaring in aanmerking komt.
Ad b. Nu het hof geen verband kan vaststellen tussen de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging en het conservatoir beslag op de personenauto met kenteken [kenteken] , komt dit goed niet voor verbeurdverklaring in aanmerking. Ten aanzien van dit voorwerp zal het hof dan ook geen beslissing nemen.
Ad c. De omvang en benaming van deze post in samenhang met de stukken in het dossier, brengt het hof tot de conclusie dat deze post ziet op de overwaarde na verkoop van de woning aan [adres 2] . Dit bedrag is in België in beslag genomen en overgenomen van de Belgische autoriteiten. [35] Nu de aankoop en verfraaiing van deze woning (blijkens een groot aantal facturen ter zake van contante betalingen om de woning te verfraaien, zoals opgenomen in het procesdossier) mede is gefinancierd met de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging, is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat deze post voor verbeurdverklaring in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande zal het hof de voorwerpen onder a. en c. verbeurdverklaren. Genoemde voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien het voorwerpen betreft, met betrekking tot welke feit 1 primair is begaan of die geheel of grotendeels door middel van dit strafbare feit zijn verkregen. Voor zover het hof bekend, komen deze bedragen de verdachte voor de helft toe en komt de andere helft toe aan medeverdachte [medeverdachte] . Daarom zal het hof – overeenkomstig het standpunt van de verdediging en de advocaat-generaal daaromtrent – voor beide voorwerpen slechts 50% van de waarde verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde gebruikmaken van een valse huurovereenkomst, en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog aan de orde – en doet opnieuw recht:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de volgende voorwerpen (die staan vermeld op het aan dit arrest gehechte Beslagoverzicht) waarop conservatoir beslag rust:
  • 50% van de waarde van: het bedrag dat thans nog resteert (na verkoop) van het pand en ondergrond [adres 3] (volgnummer 2, onroerend registergoed, geschatte waarde € 79.662,30), te weten € 39.831,15;
  • 50% van de waarde van: NBU B (volgnummer 10, vorderingen, waarde € 134.000,-), te weten € 67.000,-.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 25 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Zuid, Divisie Regionale Recherche, codenummer GC 2451108005, gesloten d.d. 15 mei 2012, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4559.
2.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.1, exceloverzicht [rekeningnummer 1] , pagina 1565 en 1566.
3.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.3, exceloverzicht [rekeningnummer 2] , pagina 1574 tot en met 1616. Bijlage 3.3, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 2] , pagina 1736 tot en met 1737.
4.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.9, exceloverzicht [rekeningnummer 3] , pagina 1633 tot en met 1645. Bijlage 3.4, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 3] , pagina 1739.
5.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.5, stortingsbewijzen [rekeningnummer 3] , pagina 1741 tot en met 1749.
6.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.11, exceloverzicht [rekeningnummer 4] , pagina 1650 tot en met 1652. Bijlage 3.6, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 4] , pagina 1751.
7.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563. Bijlage 3.2.1.4, exceloverzicht [rekeningnummer 5] , pagina 1662 tot en met 1727. Bijlage 3.8, exceloverzicht kasstortingen [rekeningnummer 5] , pagina 1755.
8.Proces-verbaal bevindingen Belgische bank [medeverdachte] [verdachte] met bijlagen, dossierpagina 1759 tot en met 1775.
9.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 26 mei 2021.
10.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1777 tot en met 1793 en de daarbij behorende bijlagen.
11.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1784 tot en met 1785. Bijlage 4.1.10, exceloverzicht girale betalingen, pagina 1841 en 1842.
12.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1785 en de daarbij behorende bijlage 4.2: exceloverzicht contante uitgaven, pagina 1844 tot en met 1848 en facturen pagina 1849 tot en met 1946.
13.Uittreksel Kamer van Koophandel pagina 1273 en 1274.
14.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1256.
15.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1257.
16.Vergelijk handgeschreven kasboek pagina 1308 tot en met 1330 en digitaal kasboek over de betreffende maanden pagina 1331 tot en met 1334
17.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1259.
18.Mutaties bankrekening [rekeningnummer 2] op pagina 1597.
19.Verklaring van [betrokkene 5] d.d. 18 november 2014 afgelegd tegenover de rechter-commissaris.
20.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1261.
21.Mutaties bankrekening [rekeningnummer 2] op pagina 1608 en 1609.
22.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1262 tot en met 1268 en de bijbehorende bijlagen pagina 1448 tot en met 1482 en pagina 1608 (het hof begrijpt hier: 16-10-2003 in plaats van 16-01-2003).
23.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1260.
24.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1262 welk bedrag nog moet worden verhoogd met een kasstorting van € 560,- op 16 juni 2004: mutaties rekening [rekeningnummer 2] op pagina 1616.
25.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 24 november 2011, 3153 en 3154.
26.Af te leiden uit Excel-overzicht op pagina 3208 en bijvoorbeeld vastlegging verkoop pagina 3198.
27.Proces-verbaal zaaksdossier creatine, d.d. 18 april 2012, pagina 3099 tot en met 3107 op pagina 3104.
28.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1266 tot en met 1268.
29.Reconstructie kasboek pagina 1466 tot en met 1482 op pagina 1482.
30.Uit Exceloverzicht in- en verkoop creatine op pagina 3208.
31.Proces-verbaal zaaksdossier creatine, d.d. 18 april 2012, pagina 3099 tot en met 3107 op pagina 3104 en Exceloverzicht in- en verkoop creatine op pagina 3208.
32.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1563.
33.Zie Excel-overzicht in- en verkoop creatine pagina 3208, verkopen tot max 2 kilo.
34.Beschikking van de rechtbank Limburg, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, rekestnummer: 09/588 van 19 maart 2010, op bladzijde 2.
35.Brief van de Belgische autoriteiten aan het Openbaar Ministerie van 14 juni 2011, pagina 2325 tot en met 2327 op pagina 2326.