ECLI:NL:PHR:2024:442

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23/02885
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02885
Zitting19 april 2024
CONCLUSIE
M.H. Wissink
In de zaak
[eiseres]
(hierna: [eiseres] )
tegen
[de vereffenaar]
(hierna: de vereffenaar)
[eiseres] , die vanaf begin september 2017 optrad als mantelzorger en zaakwaarnemer voor de toen 79-jarige [erflater] , heeft in december 2017 diens dubbel woonhuis met tuin en erf gekocht voor € 1. Nadat [erflater] in 2018 onder curatele was gesteld, heeft de curator vernietiging van de koop gevorderd op grond van artikel 3:34 BW. Na het overlijden van [erflater] in 2020 heeft de vereffenaar de procedure voortgezet. Rechtbank en hof hebben de vordering toegewezen. De tegen het arrest van het hof gerichte cassatieklachten slagen naar mijn mening niet.

1.Feiten

1.1
Het hof heeft de volgende feiten vastgesteld. [1] [erflater] (hierna: [erflater] ) is geboren op [geboortedatum] 1938. [erflater] heeft twee kinderen en kleinkinderen.
1.2
[erflater] was eigenaar en exploitant van een vakantieboerderij/pension (hierna: de groepsaccomodatie) aan de [a-straat 1] te [plaats 1] , alwaar hij ook woonde. [erflater] was daarnaast eigenaar van het daarnaast gelegen dubbel woonhuis aan de [a-straat 2] met bijgebouw/schuur. In dat bijgebouw bevond zich onder meer een verzameling (‘museum’) van blikken/tinnen speelgoed, twee klassieke auto’s (Buick en Alfa Romeo) en een klassieke motor (DKW).
1.3
Het voorste deel van het dubbel woonhuis was door [erflater] aan een derde verhuurd voor
€ 7.800 per jaar.
1.4
[eiseres] heeft een opleiding gehad en werkervaring opgedaan in de toerismebranche. [eiseres] verrichte vanaf medio 2016 schoonmaakwerkzaamheden in de groepsaccomodatie.
1.5
Op 1 september 2017 is [erflater] opgenomen geweest op de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis in [plaats 2] in verband met een vermoeden van één of meer (kleinere) herseninfarcten. [erflater] heeft die dag een opname voor observatie en aanvullend onderzoek geweigerd. Na overleg tussen de neuroloog en de huisarts is [erflater] per 5 september 2017 het dagelijks gebruik van Haloperidol ofwel Haldol, een antipsychoticum, voorgeschreven. Kort na 5 september 2017 is [erflater] via een professionele organisatie twee keer per dag thuiszorg gaan ontvangen, in ieder geval ten behoeve van de medicatie.
1.6
Vanaf begin september 2017 is [eiseres] de zakelijke belangen van [erflater] gaan behartigen wat betreft de verhuur van de groepsaccommodatie en de contacten met verhuurintermediair Belvilla. In verband met diens sterk teruglopende gezondheid is [eiseres] voor [erflater] – in haar woorden op alle momenten en overal op alle niveaus – ondersteunende activiteiten in de sfeer van persoonlijke verzorging gaan verrichten (zoals door haar zijn genoemd in bad doen, hulp bij de maaltijdbereiding, vervoer per auto, doktersbezoek e.d.).
1.7
Op 5 oktober 2017 heeft de huisarts in verband met wisselend adequaat en verward gedrag van [erflater] telefonisch contact opgenomen met de neuroloog van het ziekenhuis. De neuroloog heeft daarop in verband met het vermoeden van een multi-infarct en dementie de huisarts geadviseerd [erflater] een MRI-scan van de hersenen te laten ondergaan.
1.8
In de periode vanaf 20 oktober 2017 is [erflater] opgenomen geweest in het ziekenhuis in [plaats 2] , ditmaal in verband met een delier als gevolg van een blaasontsteking. In het medisch dossier is over die opname onder meer vastgelegd dat in verband met gedragsproblematiek (geheugenstoornissen, mogelijke angststoornis en ongepast gedrag wisselend in ernst) op 24 oktober 2017 een psychiatrisch consult aan het bed is geweest, dat de situatie te complex was voor een beoordeling aan bed en dat de psychiater [erflater] graag poliklinisch wilde zien voor een uitgebreide intake om een en ander verder uit te zoeken. Bij zijn ontslag op 25 oktober 2017 is [erflater] daartoe een afspraak voor 3 november 2017 meegegeven. [eiseres] heeft deze afspraak vervolgens namens [erflater] afgezegd.
1.9
[eiseres] heeft per 1 december 2017 de andere woning (met huisnummer [a-straat 2a] ) van het dubbel woonhuis betrokken.
1.1
Op 18 december 2017 hebben [erflater] en [eiseres] een (notarieel vastgelegde) overeenkomst gesloten over de verkoop door [erflater] aan [eiseres] van het dubbel woonhuis aan de [a-straat 2] te [plaats 1] als ook bijliggend perceel aan tuin en erf. Als koopprijs zijn zij € 1 (één euro) overeengekomen. In verband met de verkoop van het dubbel woonhuis is de daarop betrekking hebbende hypotheekschuld afgelost met een van een bankrekening van [erflater] afkomstig bedrag, waarna het op het dubbel woonhuis gevestigde recht van hypotheek is doorgehaald.
1.11
Op 18 december 2017 heeft [erflater] zijn testament gewijzigd, waarmee hij samengevat zijn kinderen en kleinkinderen heeft onterfd en [eiseres] heeft aangewezen als zijn enig erfgenaam. Op die datum heeft [erflater] tevens een (notarieel vastgelegde) algehele volmacht aan [eiseres] verstrekt ‘voor het geval hij niet meer in staat is zelf zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, zulks ter beoordeling van de (behandelend) arts en waarvan dient te blijken uit een medische verklaring’.
1.12
Levering van het dubbel woonhuis en aanliggend perceel heeft vrij van hypotheek door [erflater] plaatsgevonden op 29 december 2017 via een daartoe door hem afgegeven volmacht. In de akte van levering is vermeld dat partijen het dubbel woonhuis hebben gewaardeerd op een waarde van € 201.600 en dat de WOZ-waarde € 360.000 bedraagt. De waarde van het aanliggend perceel is, zo is in de akte vermeld, door een makelaar-taxateur getaxeerd op
€ 18.000.
1.13
Op 24 januari 2018 is [erflater] poliklinisch gezien door de neuroloog. In haar anamnese van [erflater] is onder meer gerefereerd aan de opname van oktober 2017 en dat [erflater] op dat moment een fors delier had waarna staat vermeld: ‘ook 2 mnd nadien nog niet de oude’. Als conclusie staat onder meer vermeld: ‘cognitieve functiestoornissen, dd dementie?’ en als ‘beleid’ dat een MRI-onderzoek van de hersenen zal worden gedaan.
1.14
Op 26 januari 2018 heeft de huisarts in het medisch dossier van [erflater] vastgelegd dat zij is gebeld door de neurologisch verpleegkundige van het ziekenhuis over [erflater] , waarna is vermeld: 'gaat niet goed met hem; loopt af en toe in te weinig kleren buiten; deze week ook een keer bonken met het hoofd op de tafel; er moet wat gebeuren'. Die dag heeft de huisarts [erflater] gezien. Daarover is door de huisarts onder meer vastgelegd dat [erflater] beter wil worden, weer regie over zijn bedrijf wil hebben en geen medicatie meer wil slikken. De huisarts heeft verder vastgelegd ‘we draaien in een cirkeltje rond; hij snapt ook niets van mijn adviezen en goede bedoelingen’, dat zij contact zal leggen met (geestelijke gezondheidsorganisatie) Dimence en dat zij [erflater] Oxazepam (een kalmeringsmiddel) heeft voorgeschreven. Op 7 februari 2018 heeft de huisarts vastgelegd dat Dimence de verwijzing van [erflater] heeft bevestigd.
1.15
Op 19 februari 2018 heeft de huisarts vastgelegd dat [eiseres] haar heeft gebeld met de mededeling dat zij met [erflater] een zwaar weekend heeft gehad doordat [erflater] het hele huis overhoop heeft gehaald, bij herhaling roept dat hij dood wil, soms zijn vingers zijn keel steekt om zichzelf te stikken, dag- en nachtritme omdraait en enige tijd zoek is geweest.
1.16
Op 23 februari 2018 heeft de huisarts vastgelegd dat de thuiszorg een dag eerder aanvankelijk het huis van [erflater] niet kon binnenkomen, dat [erflater] met bleekwater in de hand zat en een doodswens had. De huisarts heeft die dag verder vastgelegd dat er contact geweest met Dimence, waarvan een medewerker [erflater] op 22 februari 201 8 had bezocht, waarover is vermeld: ‘theatraal gedrag; cognitieve stoornissen; hijstaat op de rol voor overleg met psychiaters'.
1.17
Op 4 april 2018 heeft [erflater] in het ziekenhuis in Hardenberg een MRI-onderzoek van zijn hersenen ondergaan. Daarover is vastgelegd dat sprake is van ‘forse centrale en corticate atrofie' (hersenaantasting, hof) en ‘witte stofafwijkingen rondzijventrikels op basis van vasculaire origine. Oude infarcering rechtsfrontaal, fors weefselverlies' en 'cognitieve problematiek, deels dientengevolge'. Ook is onder ‘neurologische diagnose' als vraag vastgelegd 'dd (dubbeldiagnose, hof) dementie?'.
1.18
[erflater] is op 29 mei 2018 met een rechterlijke machtiging bij wijze van crisisopvang opgenomen in psychogeriatrisch [verpleeghuis] in [plaats 2] met 24 uurs-zorg in een gesloten woonvorm. Deze opname is verlengd met zes maanden op 12 december 2018. Eind januari 2019 is [erflater] verhuisd naar een andere afdeling van [verpleeghuis] .
1.19
Na zijn opname in het verpleeghuis is [erflater] daar met behulp van testmateriaal in de vorm van testen en vragenlijsten psychologisch onderzocht met de vraagstelling: ‘Cognitief functioneren in kaart brengen. Is er sprake van dementie?'. Als conclusie is daarover een in rapport van 13 juni 2018 onder meer vermeld: 'Concluderend zijn er cognitieve problemen gevonden op meerdere domeinen en is zijn functioneren ten opzichte van het verleden veranderd. Het geheel is passend bij vasculaire schade en mogelijk NAH letsel uit het verleden. Daarnaast is mogelijk sprake van een vasculaire dementie. Echter zijn er slechts zeer beperkte mogelijkheden voor heteroanamnese, waardoor de progressie, voor nu, moeilijk in kaart is te brengen. (...)’
1.2
[erflater] is in een beschikking van de rechtbank Overijssel van 9 augustus 2018 onder curatele gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand waardoor hij niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Stichting Omega Beheer is daarbij benoemd tot curator.
1.21
Op 15 oktober 2018 heeft de curator ten laste van [eiseres] conservatoir beslag tot afgifte en levering gelegd op het dubbel woonhuis en aanliggend perceel als ook op roerende zaken in de schuur/garage op het perceel [a-straat 2] te [plaats 1] . Op 28 oktober 2018 heeft de curator daartoe [eiseres] gedagvaard. De curator heeft verder met machtiging van de rechtbank Overijssel het testament van [erflater] laten herzien/wijzigen in die zin dat de kinderen van [erflater] zijn erfgenamen zijn.
1.22
Op 10 maart 2020 is [erflater] in [plaats 2] overleden.
1.23
Op het verzoek van de kinderen van [erflater] heeft de rechtbank Overijssel in een beschikking van 22 september 2020 [de vereffenaar] benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] .

2.Procesverloop

2.1
In eerste aanleg heeft (aanvankelijk de curator, later) de vereffenaar gevorderd, samengevat, dat de overeenkomst van 18 december 2017 wordt vernietigd (primair) op grond van artikel 3:34 BW, met nevenvorderingen strekkende tot ongedaanmaking. [eiseres] heeft vergoedingen gevorderd voor haar werk in de groepsaccomodatie en, indien de overeenkomst van 18 december 2017 wordt vernietigd, voor haar mantelzorgwerkzaamheden. Na drie tussenvonnissen te hebben gewezen, heeft de rechtbank bij vonnis van 2 februari 2022 de vorderingen in conventie toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen.
2.2
[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. Zij vordert in hoger beroep de vernietiging van de vonnissen van 30 juni 2021 en 2 februari 2022, de afwijzing van de vordering van de vereffenaar, de toewijzing van haar vordering en de veroordeling van de vereffenaar tot ongedaanmaking van wat op basis van het vonnis van 2 februari 2022 ten uitvoer is gelegd. Bij arrest van 25 april 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beide vonnissen bekrachtigd.
2.3
[eiseres] heeft bij procesinleiding van 25 juli 2023 tijdig beroep in cassatie ingesteld. Aan de vereffenaar is verstek verleend. Het cassatiemiddel is niet afzonderlijk toegelicht.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel bevat vijf klachten die uit verschillende onderdelen bestaan. De
klachten 1 tot en met4 bestrijden het oordeel dat bij [erflater] ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst op 18 december 2017 sprake was van een relevante aantasting van en stoornis in zijn geestelijke vermogens.
Klacht 5bestrijdt het oordeel dat [eiseres] geen beroep toekomt op artikel 3:35 BW.
3.2
Alvorens de
klachten 1-4te bespreken, geef ik juridisch kader [2] en het oordeel van het hof weer
3.3.1
Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Een rechtshandeling die is gesloten onder invloed van een geestelijke stoornis is vernietigbaar (artikel 3:34 lid 2 BW). Hierop kan geen beroep worden gedaan indien de wederpartij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat de verklaring met de wil overeenstemde (artikel 3:35 BW).
3.3.2
Artikel 3:34 lid 1 BW bepaalt dat iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets heeft verklaard, een met de verklaring overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
3.3.3
Op de partij die zich op de vernietigbaarheid van de rechtshandeling beroept, rusten de stelplicht en bewijslast (i) dat er ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling sprake was van een geestelijke stoornis en (ii) dat in verband daarmee de wil tot het verrichten van de rechtshandeling heeft ontbroken.
In de regel kan aan het eerste punt worden voldaan door een voldoende onderbouwde medische verklaring in het geding te brengen die deze stelling ondersteunt. [3] Ten aanzien van het tweede punt bevat artikel 3:34 lid 1 BW onder meer een onweerlegbaar vermoeden dat de wil ontbrak indien de verklaring onder invloed van een geestelijke stoornis is gedaan. Indien de rechtshandeling voor de betrokkene nadelig was, wordt de verklaring vermoed onder invloed van een stoornis te zijn gedaan, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijs niet was te voorzien. Hiermee is gedoeld op naar objectieve maatstaven redelijkerwijs niet voorzienbaar nadeel. [4]
3.4.1
Het hof heeft de zaak aan de hand van dit kader beoordeeld (zie ook rov. 6.6 en 6.7).
3.4.2
Het hof heeft geoordeeld dat op 18 december 2017 sprake was van een relevante aantasting van en stoornis in de geestelijke vermogens van [erflater] (rov. 6.12 en 6.13). Het hof heeft dit beoordeeld op basis van de stukken en de stellingen van partijen (rov. 6.11) nu na het overlijden van [erflater] voor een deskundigenbericht onvoldoende aanleiding was (rov. 6.9). Het hof beschikte over het medisch dossier van het ziekenhuis over de periode van april 2014 tot en met 9 november 2018, het medisch dossier van de huisarts over de periode van 13 juni 2017 tot en met 28 mei 2018, een rapport van een psychologisch onderzoek van 13 juni 2018 opgesteld door een psycholoog van het verpleeghuis, alsook een daarop volgende brief van een specialist ouderengeneeskundige van 2 juli 2018 (rov. 6.8). Het hof verwerpt de argumenten die [eiseres] ontleende aan de medische stukken (rov. 6.14), de rol van de belastingadviseur/boekhouder van [eiseres] (rov. 6.15) en de rol van de betrokken notaris (rov. 6.16).
3.4.3
Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat de verkoop van het dubbel woonhuis met aanliggend perceel voor € 1 - ook voor een normaal, gemiddeld persoon van wie de geestesvermogens niet gestoord zijn - evident (zeer) nadelig is en dat het nadeel ten tijde van het aangaan van de overeenkomst (objectief) was te voorzien (rov. 6.18). Het hof acht [eiseres] niet geslaagd in het tegenbewijs (rov. 6.18-6.24).
3.4.4
Ten slotte heeft het hof het beroep van [eiseres] op artikel 3:35 BW verworpen, kort gezegd, omdat [eiseres] in de omstandigheden van dit geval er niet zonder nader onderzoek vanuit mocht gaan dat [erflater] haar het dubbel woonhuis met aanliggende perceel in feite wilde schenken en zichzelf daarmee wilde benadelen (rov. 6.27-6.28) en [eiseres] heeft niet gesteld dat zij zo’n onderzoek heeft gedaan (rov. 6.29).
Klachten 1 en 2
3.5
Klacht 1klaagt in twee onderdelen over rov. 6.11. Volgens
onderdeel 1.1is deze beslissing rechtens onjuist, omdat het hof de in het onderdeel genoemde stellingen van [eiseres] over de medewerking van de notaris, de betrokkenheid van de belastingadviseur/boekhouder bij het verkooptraject, op de duur daarvan en de consistentie in de wilsuitingen van [erflater] tot verkoop, niet onbesproken had mogen laten. Indien het hof in rov. 6.11 heeft overwogen dat het beroep van [eiseres] op bovengenoemde omstandigheden niet relevant is, is dat oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd volgens
onderdeel 1.2.
3.6.1
Ik merk op dat de in de onderdelen bedoelde stellingen van [eiseres] zijn aangevoerd in het kader van de bestrijding van het causaal verband (te weten de stellingen die verwijzen naar de memorie van grieven nrs. 3.13-2.21) dan wel het beroep op artikel 3:35 BW (te weten de stelling in de memorie van grieven nr. 3.8). Ik denk dat de eerst bedoelde stellingen ook wel betrokken kunnen worden bij de vraag of sprake was van een geestelijke stoornis (zie nader de bespreking van
onderdeel 4.2, hierna in 3.24.2, 3.25.2 en 3.26).
3.6.2
De onderdelen, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking, dienen te falen bij gebrek aan feitelijke grondslag, omdat zij berusten een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Anders dan de
onderdelen 1.1 en 1.2veronderstellen, heeft het hof de bedoelde stellingen van [eiseres] niet onbesproken gelaten of geoordeeld dat deze niet relevant zouden kunnen zijn. Overigens behoefde het hof niet alle in de klachten genoemde stellingen van [eiseres] afzonderlijk weer te geven en te bespreken. [5]
3.6.3
Het hof heeft in rov. 6.7 in cassatie onbestreden voorop gesteld dat de vaststelling of iemand wel of niet geestelijk gestoord was ten tijde van zijn verklaring op alle manieren kan plaatsvinden en dat daarbij ook betekenis kan toekomen aan het gegeven dat de notaris heeft meegewerkt aan een vastlegging van een rechtshandeling waarvan achteraf de vernietigbaarheid wordt ingeroepen. Het hof is vervolgens ingegaan op de betrokkenheid van de belastingadviseur/boekhouder en de notaris (rov. 6.15-6.16).
3.6.4
Het hof is heeft de stellingen over de duur en de consistentie in de wilsuitingen van [erflater] geadresseerd door te overwegen dat er na 1 september 2017 een duidelijke knik in het functioneren van [erflater] optrad (rov. 6.12, eerste volzin) en dat [erflater] (in ieder geval) vanaf september/oktober 2017 te maken had met een forse aantasting van zijn hersenen en dat als gevolg daarvan sprake was van cognitieve problematiek, die in aard en ernst alleen maar toenam. Daarmee is het hof ingegaan op de gestelde duur en de consistentie in de wilsuitingen van [erflater] ten aanzien van diens wil tot verkoop/schenking.
3.7
Volgens
klacht 2getuigen rov. 6.13 en 6.14 van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn deze oordelen onvoldoende (begrijpelijk) geformuleerd, omdat het hof ten onrechte niet de onder
klacht 1genoemde omstandigheden heeft meegewogen. Met name het oordeel van het hof dat de verklaringen van de huisartsen die [eiseres] heeft aangehaald, niet opwegen tegen dat wat het hof in de medische documentatie over [erflater] heeft aangetroffen, verdient heroverweging in het licht van de in
klacht 1aangehaalde opvatting van de belastingadviseur/boekhouder en de notaris, aldus de klacht.
3.8
Klacht 2faalt in het voetspoor van
klacht 1, omdat zij eveneens berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest.
Voor zover de klacht betoogt dat het hof – gelet op de opvattingen van belastingadviseur/boekhouder en de notaris – meer gewicht had moeten toekennen aan de verklaringen van de huisartsen zoals weergegeven in de memorie van grieven onder 2.6 en 2.8, stuit het betoog af op rov. 6.10. Hierin heeft het hof, in cassatie onbestreden, overwogen dat [eiseres] niet heeft uitgelegd wat de huisartsen nog meer of anders kunnen verklaren dan (zo begrijp ik) wat al volgt uit het door hen over [erflater] gevormde medisch dossier.
Verder heeft het hof de medische informatie beoordeeld en daaraan meer gewicht toegekend dan aan de gestelde betrokkenheid van de belastingadviseur/boekhouder en de notaris. Het oordeel van het hof (in rov. 6.15 en 6.16) over het gewicht dat in dit geval aan die betrokkenheid moet worden toegekend, betreft een weging van de omstandigheden van het geval is en daarom als feitelijk van aard aan het hof overgelaten. De juistheid van deze feitelijke beoordeling kan in cassatie niet aan de orde worden gesteld. Waarom deze afweging onvoldoende (begrijpelijk) zou zijn gemotiveerd, maakt de klacht niet duidelijk. Het oordeel getuigt ook niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Klacht 3
3.9
Klacht 3bestaat uit vijf onderdelen en richt zich tegen rov. 6.15.
“6.15 Voor zover [eiseres] daarvoor [d.w.z. de stelling dat er op 18 december 2017 geen sprake was van een geestelijke stoornis; plv.] steunt op de medewerking van de belastingadviseur/ boekhouder van [erflater] en de notaris aan de totstandkoming van de overeenkomst van 1 8 december 2017 geldt dat zij geen medici zijn. Dat de boekhouder in een verklaring van 28 juni 2022 heeft geschreven dat hem in het najaar van 2017 niet is gebleken dat [erflater] niet begreep wat de verkoop c.q. schenking inhield, doet ook niets af aan de hiervoor getrokken conclusie. Het aanbod van [eiseres] om de boekhouder als getuige te horen is daarmee als het gaat om het bestaan van een geestesstoornis van [erflater] niet relevant.”
3.10.1
De
onderdelen 3.1 en 3.5betreffen de beoordeling door een niet-medicus van de vraag of sprake is van een geestelijke stoornis.
3.10.2
Onderdeel 3.1klaagt, samengevat, dat rov. 6.15 rechtens onjuist is, omdat men geen medicus hoeft te zijn om een rechtens relevante mening te kunnen geven over de vraag of iemand ten tijde van zijn verklaring zich goed rekenschap kon geven van wat hij verklaarde en het hof daarom had behoren te onderkennen dat de medewerking van de belastingadviseur/boekhouder en de notaris wel kunnen afdoen aan de in rov. 6.13 getrokken conclusie en het hof de invloed van die beide medewerkingen daarom had behoren te beoordelen.
3.10.3
Volgens
onderdeel 3.5is het arrest innerlijk tegenstrijdig, kort gezegd, omdat het hof enerzijds meent zonder (ingeroepen) medische expertise te kunnen oordelen en anderzijds het beroep van [eiseres] op de betrokkenheid van de belastingadviseur/boekhouder en de notaris van de hand wijst met het argument dat zij geen medici zijn.
3.11
Beide onderdelen dienen te falen bij gebrek aan feitelijke grondslag, omdat zij berusten op een onjuiste lezing van rov. 6.15 respectievelijk het bestreden arrest.
Het hof heeft in rov. 6.15, anders dan
onderdeel 3.1veronderstelt, niet geoordeeld dat alleen verklaringen van medici rechtens relevante meningen kunnen geven over de vraag of bij het aangaan van de koopovereenkomst op 18 december 2017 sprake was van een geestesstoornis. Het hof heeft geoordeeld dat de medewerking van de belastingadviseur/boekhouder en de betrokkenheid van de notaris, gelet op het overgelegde medische dossier, onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Om deze redenen is ook geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid zoals
onderdeel 3.5betoogt.
3.12.1
De
onderdelen 3.3 en (deels) 3.4betreffen de rol van de belastingadviseur/boekhouder.
3.12.2
Volgens
onderdeel 3.3getuigt rov. 6.15 van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dit oordeel onvoldoende (begrijpelijk) geformuleerd, omdat het hof er onvoldoende oog voor heeft gehad dat het een feit van algemene kennis is dat jarenlange professionele omgang van een belastingadviseur/boekhouder met een cliënt een dienstverlener in staat kan stellen zich een rechtens relevant oordeel te vormen over de vraag of iemand ten tijde van zijn verklaring zich goed rekenschap kon geven van wat hij verklaarde in de zin dat hij de consequenties daarvan voldoende kon overzien. Gezien de normstelling die het hof tot uitgangspunt genomen heeft, is het oordeel van de belastingadviseur/boekhouder relevant, zodat het hof dit oordeel niet met recht terzijde heeft kunnen schuiven.
3.12.3
Volgens
onderdeel 3.4getuigt rov. 6.15 van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dit oordeel onvoldoende (begrijpelijk) geformuleerd, omdat de medewerking van de belastingadviseur/boekhouder relevant is, omdat deze zich gelet op diens jarenlange, professionele verhouding tot [erflater] , een rechtens relevant oordeel heeft gevormd over de geestelijke vermogens van [erflater] . Het hof was hierom gehouden in meer detail op deze stellingen van [eiseres] in te gaan, maar dit heeft het hof nagelaten, aldus de klacht.
3.13
Deze klachten slagen niet. Anders dan
onderdeel 3.3aanvoert, is geen sprake van een feit van algemene bekendheid. Dat punt is verder voor de beoordeling in cassatie ook niet relevant, omdat [eiseres] zich heeft beroepen op de door haar overgelegde verklaring van de belastingadviseur/boekhouder van 28 juni 2022. Het hof heeft die verklaring in zijn beoordeling betrokken. Het feitelijke oordeel welk gewicht toekomt aan deze verklaring, is aan het hof overgelaten.
Onderdeel 3.4maakt niet duidelijk in welk opzicht het hof meer had moeten ingaan op deze verklaring.
3.14
De
onderdelen 3.2 en (deels) 3.4betreffen de rol van de notaris.
3.15
Onderdeel 3.2herhaalt in de eerste plaats de klacht dat het hof geen dan wel onvoldoende oog heeft gehad dat bij de vaststelling of iemand wel of niet geestelijk gestoord was ten tijde van zijn verklaring, betekenis kan toekomen aan het gegeven dat de notaris heeft meegewerkt aan een vastlegging van een rechtshandeling waarvan achteraf de vernietigbaarheid wordt ingeroepen.
3.16
Deze klacht faalt. Het hof heeft onderkend dat betekenis kan toekomen aan de betrokkenheid van de notaris (rov. 6.7). Voor het overige kan de juistheid van de feitelijke beoordeling van deze betrokkenheid in dit geval in cassatie niet aan de orde worden gesteld.
3.17
Voorts klagen de
onderdelen 3.2 en (deels) 3.4dat rov. 6.15 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onvoldoende (begrijpelijk) is geformuleerd, omdat [eiseres] heeft gesteld dat de notaris aan de hand van een stappenplan op 18 december 2017 en op 29 december 2017 het begrip van [erflater] van de koopovereenkomst heeft beoordeeld evenals de eventuele beïnvloeding door [eiseres] , en dat de notaris ter zake geen belemmeringen heeft gezien om de akte te passeren.
3.18
Deze klachten falen bij gebrek aan feitelijke grondslag, omdat zij berusten op een onjuiste lezing van de bestreden overweging. In rov. 6.15 is het hof niet nader ingegaan op de rol van notaris. Het hof heeft dit gedaan in rov. 6.16, waartegen
klacht 4is gericht.
Klacht 4
3.19
Klacht 4bestaat uit twee onderdelen en richt zich tegen rov. 6.16, waarin het hof nader ingaat op de betrokkenheid van de notaris. De klacht richt zich tegen onderdelen van rov. 6.16 die in de klacht worden aangeduid met de letters a tot en met h. Ik heb deze aanduidingen in het citaat verwerkt:
“6.16 De medewerking van de notaris aan de in een notariële akte vastgelegde koopovereenkomst van 18 december 2017 is in dit geval geen voldoende aanwijzing dat [erflater] op die dag toch voldoende geestelijk gezond was. [
a] Ondanks dat [eiseres] in die periode [erflater] op alle aspecten van diens dagelijks leven ondersteunde en zijn contactpersoon was, is van haar zijde ieder concrete feitelijkheid en omstandigheid over het contact van [erflater] met de notaris uitgebleven. [
b] Er is één mailbericht van de boekhouder aan de notaris van 3 november 2017 overgelegd. Daarin lijkt de boekhouder (en niet [erflater] ) de opdracht aan de notaris te bevestigen om te komen tot i) een overdracht van het dubbel woonhuis aan [eiseres] , ii) de oprichting van een vennootschap onder firma waarin de groepsaccomodatie van [erflater] zou moeten worden ingebracht, iii) een testament waarin [eiseres] zou worden begunstigd en iv) een volmacht voor [eiseres] . [
c] Verdere correspondentie ontbreekt alsook gewisselde concepten en de reactie van [erflater] daarop. [
d] Zo is duister gebleven wanneer op welke wijze de notaris wat met [erflater] heeft besproken, in het bijzonder over wat de aanleiding, de bedoeling en de consequenties van een en ander zou(den) zijn en wat daarover is vastgelegd, terwijl het gehele vermogen van [erflater] werd geraakt en wat daarover was voorgenomen zeer ingrijpend was. [
e] Evenmin is gesteld of gebleken dat de notaris de wilsbekwaamheid van [erflater] (zelf) heeft beoordeeld en of daarbij al dan niet het door zijn beroepsorganisatie opgestelde “Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening" is gevolgd, en met welke eventuele uitkomst. [
f] Een en ander klemt omdat [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft bevestigd dat zij aanwezig is geweest bij [erflater] bezoek aan de notaris op 18 december 2017, zoals ook al is verwoord in de toelichting op grief 3, en daarmee ook aanwezig is bij het op dat moment verlijden van het testament waarin zij werd begunstigd. [
g] Gelet op een en ander is de aan de medewerking van de notaris aan de totstandkoming van de overeenkomst van 18 december 2017 toe te kennen betekenis voor de al dan niet aanwezige geestesstoornis bij [erflater] onvoldoende onderbouwd. [
h] Bij gebrek aan concrete feitelijke onderbouwing en relevantie is er evenmin voldoende reden om de notaris te horen over ‘de gang van zaken' en over dat ‘ [erflater] beschikte over geestesvermogen’, zoals [eiseres] heeft aangeboden. Ook aan dit bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.”
3.2
Onderdeel 4.1bouwt voort op de
klachten 1 tot en met 3en faalt in het voetspoor daarvan.
3.21
Onderdeel 4.2klaagt
onder ad a, ad d en ad edat rov. 6.16 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onvoldoende (begrijpelijk) is geformuleerd en dat een aantal daarin opgenomen overwegingen feitelijk onjuist zijn. Ik vat dit op als een motiveringsklacht, omdat het onderdeel niet duidelijk maakt in welk opzicht rov. 6.16 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en omdat in cassatie feitelijke vaststellingen niet op juistheid, maar alleen op begrijpelijkheid kunnen worden getoetst.
3.22
Het onderdeel klaagt, samengevat, dat de overwegingen onder [a], [d] en [e] onvoldoende begrijpelijk zijn gemotiveerd, zodat ook de overwegingen onder [f] en [g] niet in stand kunnen blijven. Zij heeft gesteld dat de notaris aan de hand van het stappenplan op 18 december 2017 en op 29 december 2017 het begrip van [erflater] van de koopovereenkomst heeft beoordeeld evenals de eventuele beïnvloeding door [eiseres] en dat de notaris ter zake geen belemmeringen heeft gezien om de akte te passeren (memorie van grieven nr. 2.18).
En zij heeft gesteld dat [erflater] herhaaldelijk, in de periode mei 2017 tot en met december 2017, kenbaar heeft gemaakt dat hij de onroerende zaken aan [eiseres] wilde geven, dat [erflater] geen overhaaste beslissing heeft genomen, en dat vele gesprekken hebben plaatsgevonden over de bedrijfsvoering en de koopovereenkomst met de belastingadviseur/boekhouder en de notaris (memorie van grieven nr. 3.8).
3.23.1
Ik bezie eerst het beroep op het stappenplan in de memorie van grieven nr. 2.18. De notaris is verplicht (eventueel na verricht onderzoek) zijn dienst te weigeren indien hem blijkt dat de cliënt feitelijk niet wilsbekwaam is. [6] Het ‘Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’ van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) biedt een toetsingskader aan notarissen die zich in voorkomende gevallen een oordeel moeten vormen over de wilsbekwaamheid van een cliënt. Het stappenplan gaat ervan uit dat de notaris het stappenplan volgt indien hij ‘gerede twijfel’ heeft over de wilsbekwaamheid. [7]
3.23.2
Het stappenplan schrijft voor dat de notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader moet onderzoeken indien er aanleiding bestaat om aan diens wilsbekwaamheid te twijfelen (waarvoor het stappenplan een aantal indicatoren noemt). Het stappenplan beveelt aan om in dat geval verdere stappen te nemen, zoals het uittrekken van extra tijd, het houden van een bespreking met de cliënt onder vier ogen, het bezoeken van de cliënt in zijn eigen woonomgeving en het beoordelen van de beslisvaardigheid van de cliënt door het stellen van adequate open vragen. Verder wordt aanbevolen om de wijze en inhoud van de beoordeling van de wilsbekwaamheid en het gevoerde overleg daarbij in het cliëntdossier en de notariële akte vast te leggen. Indien de notaris van mening is dat wilsbekwaamheid ontbreekt, dan kan de notaris een deskundige en onafhankelijke arts inschakelen om een verklaring af te leggen over de wilsbekwaamheid van de cliënt. [8]
3.23.2
Over de vraag wat de notaris te doen staat ingeval bij hem twijfel bestaat omtrent de verstandelijke vermogens van de cliënt, bestaat in de literatuur geen eenstemmigheid. Volgens de ene stroming prevaleert dan de ministerieplicht en mag de notaris zijn dienst niet weigeren (al behoort de notaris zijn bevindingen wel schriftelijk vast te leggen). Volgens de andere stroming dient de notaris bij gerede twijfel geen medewerking te verlenen. [9]
3.24.1
Het stappenplan is als volgt aan de orde gekomen in het partijdebat. [eiseres] heeft bij memorie van grieven de rov. 4.13-4.15 in het tussenvonnis van 30 juni 2021 bestreden. Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] de stelling van de vereffenaar dat de geestesvermogens van [erflater] vóór en ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 18 december 2017 gestoord waren, onvoldoende heeft weersproken (rov. 4.13). De rechtbank verwierp de stelling van [eiseres] dat geen sprake is geweest van behandeling van psychische klachten (rov. 4.14). De rechtbank concludeerde dat [erflater] gezien zijn geestelijke vermogens geacht moet worden de voorgehouden tegenprestatie – inhoudende een levenslange mantelzorg van de persoon jegens wie hij in dat opzicht affectie had opgevat − niet redelijk te hebben kunnen waarderen in het licht van de gegeven omstandigheden, met een rechtshandeling met een zeer aanzienlijke wanverhouding tussen de prestaties tot gevolg (rov. 4.15).
3.24.2
Grief 1 van [eiseres] (gericht tegen rov. 4.13) betrof het oordeel dat [erflater] vóór en ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst gestoord was. De grieven 2 en 3 (gericht tegen rov. 4.13-4.15) betroffen het causaal verband. Grief 2 bestreed dat [erflater] niet in staat was tot een redelijke waardering van de bij de rechtshandeling betrokken belangen. Grief 3 bestreed dat de koopovereenkomst onder invloed van een stoornis is gesloten. De grieven 2 en 3 zagen dus op de beide onweerlegbare vermoedens van artikel 3:34 lid 1 BW.
In de toelichting op de grieven 2 en 3 (nrs. 2.16-2.17) heeft [eiseres] gesteld dat notarissen volgens hun gedragsregels en het KNB Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid moeten beoordelen of de cliënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en moeten besluiten of de cliënt wilsbekwaam is, en heeft daarop laten volgen:
“2.18 (…) Volgens de gedragsregels en het daaruitvoortvloeiende stappenplan heeft de notaris aldus het begrip van [erflater] van de koopovereenkomst beoordeeld en ook de vermeende beïnvloeding door [eiseres] . De notaris heeft hierin geen belemmeringen gezien en de akte van levering gepasseerd op 29 december 2017. Bovendien heeft de notaris de ondertekening van de koopovereenkomst overzien en de akte met de notariële volmacht gepasseerd op 18 december 2017. Bij zowel de ondertekening van de koopovereenkomst, als de levering die daarop is gevolgd heeft de notaris het stappenplan in acht genomen.”
Met grief 4 bestreed [eiseres] dat de rechtshandeling voor [erflater] nadelig was.
3.24.3
De vereffenaar heeft bij memorie van antwoord grief 2 bestreden met een betoog waarin de rol van de notaris aan de orde kwam (nrs. 2.10-2.17) [10] en heeft geconcludeerd:
“2.17 (…) dat de notaris ofwel niet het KNB-Stappenplan heeft gehanteerd, ofwel de wel aanwezige indicatoren heeft genegeerd. Juist uit die indicatoren had de notaris moeten concluderen dat [erflater] mogelijk niet in staat was tot een redelijke waardering van de bij de koopovereenkomst betrokken belangen en in verband daarmee ten minste moeten besluiten tot het (laten) doen van nader onderzoek, zeker ook gezien het feit dat de notaris er mee bekend was dat [erflater] al jaren psychische problemen had.”
De vereffenaar heeft de grieven 3 en 4 gezamenlijk besproken en daarbij gesteld dat de koopovereenkomst onder invloed van een stoornis is gesloten nu deze voor [erflater] nadelig was (nrs. 3.1 e.v.)
3.25.1
Het hof overweegt in rov. 6.16, dat “
[e]venmin is gesteld of gebleken dat de notaris de wilsbekwaamheid van [erflater] (zelf) heeft beoordeeld en of daarbij al dan niet het door zijn beroepsorganisatie opgestelde “Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening" is gevolgd, en met welke eventuele uitkomst.”
3.25.2
Het middel kan worden toegegeven dat [eiseres] in de memorie van grieven nr. 2.18 heeft gesteld dat de notaris het stappenplan heeft gevolgd, zij in het kader van het causaal verband. Ik meen echter dat het hof de betreffende passage in de memorie van grieven over het stappenplan ook heeft kunnen lezen in het licht van de door grief 1 aan de orde gestelde vraag of sprake was van een geestelijke stoornis (de grieven 1-3 waren immers alle ook tegen rov. 4.13 van het tussenvonnis gericht).
3.25.3
Daarvan uitgaande kon het hof niet overwegen dat ‘evenmin is gesteld’ dat de notaris de wilsbekwaamheid heeft beoordeeld aan de hand van het stappenplan. Ik lees deze overweging in het licht van het partijdebat echter zo dat het hof heeft bedoeld dat dit onvoldoende gemotiveerd is gesteld door [eiseres] . Deze, door de vereffenaar betwiste, stelling hield in de kern immers slechts in dat de notaris de wilsbekwaamheid moet toetsen aan de hand van het stappenplan en dat de notaris dat dus gedaan heeft. Waaruit dit zou blijken is echter niet nader aangevoerd. In feite komt de stelling niet verder dan dat uit de omstandigheid dat de notaris medewerking heeft verleend, blijkt dat de notaris niet heeft geoordeeld dat de wilsbekwaamheid van [erflater] zich ertegen verzette dat de notaris zijn ministerie zou verlenen. Het hof heeft in rov. 6.15 en 6.16 omstandig uiteengezet waarom die stelling in die geval niet opweegt tegen de medische informatie die beschikbaar is. Het hof overweegt (in rov. 6.16) onder meer dat ieder concrete feitelijkheid en omstandigheid over het contact van [erflater] met de notaris is uitgebleven, dat (afgezien van een mailbericht) verdere correspondentie ontbreekt alsook gewisselde concepten en de reactie van [erflater] daarop, en dat duister is gebleven wanneer op welke wijze de notaris wat met [erflater] heeft besproken, in het bijzonder over wat de aanleiding, de bedoeling en de consequenties van een en ander zou(den) zijn en wat daarover is vastgelegd, terwijl het gehele vermogen van [erflater] werd geraakt en wat daarover was voorgenomen zeer ingrijpend was. In het licht daarvan kom het hof oordelen (in rov. 6.16) dat de medewerking van de notaris in dit geval geen voldoende aanwijzing is dat [erflater] op 18 december 2017 toch voldoende geestelijk gezond was.
3.26
Onderdeel 4.2doet
onder ad aook een beroep op de stelling in de memorie van grieven nr. 3.8. Deze stelling is aangevoerd ter toelichting op grief 6, die was gericht tegen de verwerping van het beroep van [eiseres] op artikel 3:35 BW. Het hof behoefde daar dus niet op te reageren in het kader van de in rov. 6.16 behandelde vraag of sprake was van een geestelijke stoornis.
3.27
Onderdeel 4.2doet
onder ad b en ad ceen beroep op een passage in het in rov. 6.15 bedoelde mailbericht van de belastingadviseur/boekhouder aan de notaris. Deze klacht faalt reeds op de grond dat daarin niet wordt vermeld (onder verwijzing naar een vindplaats in de processtukken) dat dit feitelijke punt reeds in de procedure bij de rechtbank of het hof is aangevoerd. Het punt kan niet voor het eerst in cassatie worden aangevoerd.
3.28
Onderdeel 4.2klaagt
onder ad hover de verwerping van het bewijsaanbod. In de memorie van grieven nr. 2.15 heeft [eiseres] haar bewijsaanbod als volgt verwoord:
‘‘ [eiseres] biedt uitdrukkelijk aan om de notaris te horen als getuige, zodat deze de gang van zaken kan bevestigen en kan bevestigen dat [erflater] over het geestesvermogen beschikte om de koopovereenkomst en de gevolgen daarvan te begrijpen.”
De klacht wijst op het oordeel van het hof (in rov. 6.16, eerste volzin) dat de medewerking van de notaris aan de in een notariële akte vastgelegde koopovereenkomst van 18 december 2017 geen voldoende aanwijzing is dat [erflater] op die dag toch voldoende geestelijk gezond was en het besluit van het hof (in rov. 6.16, slot) om voorbij te gaan aan het aanbod van [eiseres] om de notaris te horen over 'de gang van zaken' en over dat ' [erflater] beschikte over geestesvermogen'. Volgens de klacht heeft het hof hiermee (i) de mogelijkheid opengehouden dat de medewerking van de notaris en diens getuigenverklaring ten gunste van [eiseres] zou hebben kunnen werken en (ii) voor mogelijk gehouden dat ofwel (tijdelijk) geen storing van de geestesvermogens van [erflater] aanwezig was dan wel, de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen niet belette dan wel dat de verklaring niet onder invloed van die stoornis is gedaan. In het verlengde van de voorgaande klachten had het hof het bewijsaanbod niet mogen passeren. Daarbij verwijst de klacht naar HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:311, rov. 3.5.1.
3.29
Volgens vaste rechtspraak [11] dient de rechter met betrekking tot de aan een bewijsaanbod in hoger beroep te stellen eisen de volgende maatstaf aan te leggen:
- uitgangspunt is dat, ingevolge het bepaalde in art. 166 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv, een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten, indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden;
- of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert;
- in hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard;
- indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.
- Een rechter mag niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen, aan een bewijsaanbod voorbijgaan, omdat hij daarmee ten onrechte vooruit zou lopen op het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden.
3.30.1
Anders dan de klacht veronderstelt, volgt uit het arrest niet dat het hof voor mogelijk heeft gehouden dat (tijdelijk) geen storing van de geestesvermogens van [erflater] aanwezig was. Zie hiervoor met name rov. 6.13 en 6.17. Evenmin ligt in het arrest besloten dat het hof voor mogelijk heeft gehouden dat, kort gezegd, het causaal verband ontbrak. Zie hiervoor met name rov. 6.18-6.24. Voor zover de klacht hiervan uitgaat, dient zij te falen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Ook kan niet worden gezegd dat het hof de mogelijkheid heeft opengehouden dat de medewerking van de notaris en diens getuigenverklaring ten gunste van [eiseres] zou hebben kunnen werken. Dit blijkt niet uit de afweging van de omstandigheden in rov. 6.16.
3.30.2
In rov. 6.16 heeft het hof het bewijsaanbod om de notaris te horen over ‘de gang van zaken’ en over dat ‘ [erflater] beschikte over geestesvermogen’ verworpen bij gebrek aan concrete feitelijke onderbouwing en relevantie. Dit komt er onder meer op neer dat het bewijsaanbod onvoldoende specifiek is. Uit rov. 6.15 en 6.16 blijkt voldoende duidelijk waarom [eiseres] naar het oordeel van het hof, in het licht van de beschikbare medische informatie (rov. 6.8-6.13), onvoldoende specifieke stellingen heeft ingenomen over de medewerking van de notaris (zie met name hiervoor in 3.25.3). Het hof kon het bewijsaanbod daarom passeren.
Dit wordt niet anders in het licht van HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:311, waarin een andere situatie aan de orde was. In die zaak had het hof veronderstellenderwijs aangenomen dat de geestvermogens van erflater blijvend waren gestoord en het aanbod tot bewijslevering afgewezen op de grond dat, mede gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, onvoldoende was onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen de stoornis en het opstellen van de uiterste wilsbeschikking.
Klacht 5
3.31
Klacht 5is gericht tegen de verwerping van het beroep op artikel 3:35 BW in rov. 6.29. Het hof overwoog:
“6.28 Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de door [erflater] in de overeenkomst van 18 december 2017 opgenomen uiting dat hij het dubbel woonhuis met aanliggend perceel voor € 1 aan [eiseres] verkoopt is gedaan in een situatie dat hij niet meer zonder hulp voor zichzelf en voor zijn onderneming (de vakantieboerderij) kon zorgen en waarin hij in hoge mate van [eiseres] afhankelijk was geworden. Uit een en ander volgt verder dat niet alleen de lichamelijke gezondheid van [erflater] onder druk stond maar ook dat er vanuit het ziekenhuis een serieuze en gegronde zorg bestond over de geestelijke gezondheid van [erflater] . Niet alleen was [erflater] vanaf begin september 2017 het gebruik van een antipsychoticum voorgeschreven, maar ook eind oktober 2017 werd een aanvullend onderzoek naar de geestelijke vermogens van [erflater] wenselijk geacht. [eiseres] was, zo staat vast, van dat alles op de hoogte, de toen regelmatig opspelende verwardheid van [erflater] daaronder begrepen. Onder deze omstandigheden mocht [eiseres] er niet zonder nader onderzoek vanuit gaan dat [erflater] haar het dubbel woonhuis met aanliggende perceel in feite wilde schenken en zichzelf daarmee wilde benadelen.
6.29
[eiseres] heeft niet gesteld dat zij zo’n onderzoek heeft gedaan. Zij heeft in wezen niet meer gesteld dan dat zij is afgegaan op wat de notaris en de belastingadviseur/boekhouder van [erflater] voor mogelijk hielden en daarmee op hun medewerking aan een en ander. Een bijzondere deskundigheid van hen op het aspect van de wilsbekwaamheid van [erflater] mocht [eiseres] echter niet aannemen; zowel de boekhouder als de notaris is geen medicus. [eiseres] heeft niet uitgelegd waarom dat niet van belang zou zijn in verband met de beoordeling van haar vermeende gerechtvaardigd vertrouwen. Op welk specifiek handelen van de boekhouder en de notaris en op welke uitingen van hen zij dan het oog heeft waarop zij een gerechtvaardigd vertrouwen baseert, heeft [eiseres] onvoldoende feitelijk uitgewerkt. [eiseres] heeft zich beperkt tot een verwijzing naar het binnen het notariaat gebruikte "Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’, maar dat dat stappenplan ook in het geval van [erflater] is gevolgd, is, zoals hiervoor al is overwogen, gesteld noch gebleken. Een en ander is van belang omdat [eiseres] ook aanvoert dat sprake is geweest van veelvuldig overleg en dat zij bij het bezoek van [erflater] aan het kantoor van de notaris op 18 december 2017 aanwezig is geweest.”
3.32
Volgens
klacht 5getuigt rov. 6.29 van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dit onderdeel onvoldoende (begrijpelijk) geformuleerd, omdat (
onder ad a en b) het volgen door de notaris van het stappenplan voor [eiseres] wel voldoende reden kon zijn voor een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van artikel 3:35 BW en omdat (
onder ad c) [eiseres] zich niet heeft beperkt tot een verwijzing naar het stappenplan, maar heeft aangevoerd dat het stappenplan in het geval van [erflater] is gevolgd en dat de uitkomst daarvan was dat de notaris meende zijn diensten te kunnen verlenen
3.33.1
Deze klacht slaagt niet. De klacht bestrijdt niet het oordeel in rov. 6.28 dat op [eiseres] een onderzoeksplicht rustte en het oordeel in rov. 6.29 (eerste volzin) dat zij niet heeft gesteld dat zij zo’n onderzoek heeft gedaan. Op grond daarvan kon het hof het beroep op artikel 3:35 BW verwerpen. Bij de beoordeling of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW moet immers rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de rechtshandeling, de bijzondere deskundigheid of ondeskundigheid van partijen en de mogelijkheid van nader onderzoek naar de wil van de declarant. Ook het door partijen over een weer te lijden nadeel is een van de factoren die wordt meegewogen bij de beoordeling of er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW. [12]
3.33.2
De klacht bestrijdt slechts elementen van hetgeen het hof in het vervolg van rov. 6.29 overweegt over wat [eiseres] wel heeft aangevoerd. Voor wat betreft het stappenplan verwijs ik naar hetgeen hiervoor (in 3.25.3) is opgemerkt.
De klacht (
onder ad c) voert verder nog aan dat [eiseres] ten aanzien van de belastingadviseur/boekhouder naar voren heeft gebracht dat de medewerking van de belastingadviseur/boekhouder relevant is, omdat deze gelet op diens jarenlange, professionele verhouding tot [erflater] , een rechtens relevant oordeel heeft gevormd over de geestelijke vermogens van [erflater] . Deze klacht faalt op de hiervoor (in 3.8, 3.11 en 3.13) aangegeven gronden.
Slotsom
3.34
Het middel stelt geen vragen aan de orde die beantwoording behoeven met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Nu de klachten van het middel niet slagen, dient het cassatieberoep te worden verworpen.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Plv.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden van 25 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3546,
2.Zie hierover ook de conclusie van A-G De Bock sub 3.2-3.7 voor HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1345 (art. 81 RO).
3.HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047,
4.HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0585,
5.Zie o.m. B.T.M. van der Wiel,
6.Vgl. art. 21 lid 2 Wet op het notarisambt: ‘De notaris is verplicht zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft’.
7.W. van Tongeren, ‘Betere bescherming tegen afnemende wilsbekwaamheid’,
8.Zie de conclusie van plv. PG De Vries Lentsch-Kostense sub 13 voor HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:311,
9.Zie de conclusie van plv. PG De Vries Lentsch-Kostense sub 14 voor HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:311,
10.Zie ook de pleitnota van de advocaat van de vereffenaar d.d. 27 maart 2023 nrs. 4-6.
11.HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817,
12.Asser/Sieburgh 6-III 2022/134-136.