In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat J. van Weerden, cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2017, 12 juni 2018 en 14 januari 2020. De verweersters, waaronder een executeur, vertegenwoordigd door advocaat M.E. Bruning, hebben een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal R.H. de Bock heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over de arresten van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen op 24 september 2021 door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en F.R. Salomons, en openbaar uitgesproken door raadsheer H.M. Wattendorff.