In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Amsterdam bij verstek is veroordeeld voor diefstal met geweld en een andere diefstal. De verdachte is op 4 september 2021 in Amsterdam beschuldigd van het stelen van een ketting en een iPhone, waarbij geweld is gebruikt tegen de slachtoffers. De advocaat van de verdachte heeft twee middelen van cassatie ingediend, waarbij de ontvankelijkheid van het cassatieberoep ter discussie staat. De Hoge Raad onderzoekt of het cassatieberoep tijdig is ingesteld, waarbij wordt gekeken naar de kennisgeving van de einduitspraak aan de verdachte. De conclusie is dat de verdachte ontvankelijk is in het cassatieberoep, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij op de hoogte was van de einduitspraak.
Het eerste middel betreft de vraag of de pleegplaats van de diefstallen, Amsterdam, voldoende uit de bewijsmiddelen blijkt. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd is, maar dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden, omdat de tenlastelegging kan worden gewijzigd. Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie van de procureur-generaal is dat de uitspraak van het hof moet worden vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en dat het beroep voor het overige moet worden verworpen.