ECLI:NL:PHR:2024:389

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
22/00928
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de motivering van het wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaken

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 27 februari 2024, betreft het een conclusie van de Procureur-Generaal over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1982, was betrokken bij de exploitatie van hennepkwekerijen aan de [a-straat 1] en [b-straat 1] te [plaats]. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van getuigen niet voor het bewijs konden worden gebruikt, verwijzend naar de Vidgen-rechtspraak, en dat er onvoldoende bewijs was voor de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene. De Procureur-Generaal concludeerde tot verwerping van het beroep, waarbij werd opgemerkt dat de verklaringen van getuigen, ondanks het ontbreken van een effectieve ondervragingsmogelijkheid, voldoende steun vonden in andere objectieve bewijsmiddelen. Het hof had vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel had genoten van de hennepkwekerijen, met een geschat bedrag van € 294.772,00. De uitspraak van het hof werd als juist beoordeeld, waarbij de motivering van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de toerekening aan de betrokkene werd besproken. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken, en de conclusie benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in ontnemingszaken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00928 P
Zitting27 februari 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de betrokkene
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 4 maart 2022 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 294.772,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 244.772,00 aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
Er bestaat samenhang met de zaken 22/00932, 22/00930, 22/00938, 22/00959, 22/00960, 22/00892, 22/00894 en 22/00893. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen, met uitzondering van de zaken 22/00892, 22/00893 en 22/00894. In die zaken is het cassatieberoep ingetrokken.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. De middelen betreffen de motivering van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de toerekening van voordeel aan de betrokkene. Voordat ik de beide middelen bespreek, geef ik passages uit het bestreden arrest weer die op de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de beslissing inzake de toerekening zien, alsmede de bewijsmiddelen in de aanvulling.
Het bestreden arrest en de aanvulling
4. Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:

Standpunt verdediging
De raadsman heeft in zijn schriftelijke standpunt d.d. 17 maart 2021 en ter zitting van het hof bepleit dat ten aanzien van de kwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] en de [b-straat 1] te [plaats] de verklaringen van [betrokkene 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met de zogenoemde Vidgen-rechtspraak en dat ander bewijs dat betrokkene voordeel zou hebben behaald uit die kwekerijen ontbreekt. Voorts geldt ten aanzien van de kwekerij aan de [b-straat 1] te [plaats] dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van zeven oogsten, nu [betrokkene 1] heeft verklaard over zes oogsten (drie oogsten in beide ruimtes). Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 2] onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat betrokkene voordeel uit andere strafbare feiten (te weten de hennepkwekerij aan [c-straat 1] te [plaats] ) heeft verkregen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Betrokkene is bij arrest van dit hof van 4 maart 2022 (parketnummer 21-006784-17) terzake van medeplegen van beroepsmatige hennepteelt op twee locaties, het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en deelname aan een criminele organisatie, veroordeeld tot straffen.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 294.772. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Wijze van berekenen
Bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, neemt het hof het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, nummer 2015009187, d.d. 26 april 2017 als uitgangspunt. Ten behoeve van het opmaken van dat rapport is gebruik gemaakt van de gegevens uit het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM), van 1 november 2010, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld. De wijze van berekenen is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. De verdediging heeft enkel het aantal oogsten bij de kwekerij aan de [b-straat 1] te [plaats] betwist.
Voorts gaat het hof in alle ontnemingszaken behorend bij het onderzoek Ismene ervan uit dat de criminele organisatie waar betrokkene toe behoorde vanaf 2014 actief was. Dit baseert het hof op de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke verklaringen steun vinden in o.a. observaties en huur van panden. Het hof gebruikt deze verklaringen ook om de onderlinge verhouding tussen betrokkenen te duiden en tot verdeling van opbrengsten, zoals hierna is vermeld, te komen.
Verklaring [betrokkene 1]
Anders dan de raadsman heeft bepleit is het hof van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 1] voor het bewijs kan worden gebruikt. Het hof acht deze gedetailleerde verklaring geloofwaardig en betrouwbaar. Hoewel de raadsman er terecht op heeft gewezen dat een effectieve ondervragingsmogelijkheid van deze getuige voor de verdediging heeft ontbroken, is deze zogenoemde Vidgen-rechtspraak niet onverkort van toepassing in ontnemingszaken. [1] Bovendien geldt - overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de hoofdzaak is overwogen - dat het bewijs niet in beslissende mate steunt op de verklaring [betrokkene 1] . Naast de verklaring van [betrokkene 1] zijn er immers voldoende andere, meer objectieve bewijsmiddelen, alsmede de verklaring van [betrokkene 2] .
Verklaring [betrokkene 2]
Ook de verklaring van [betrokkene 2] acht het hof bruikbaar voor het bewijs. Hetgeen [betrokkene 2] heeft verklaard over de samenstelling van de groep personen die verantwoordelijk is voor de teelt van hennep in verschillende kwekerijen en de taakverdeling, spoort met de verklaringen van [betrokkene 1] en andere bewijsmiddelen en acht het hof daarom in zoverre geloofwaardig en betrouwbaar. Wel acht het hof evenals de advocaat-generaal behoedzaamheid op zijn plaats. Daarom zal het hof de verklaring van [betrokkene 2] slechts voor het bewijs gebruiken als ondersteuning van de verklaring van [betrokkene 1] en voor zover er bevestiging is in resultaten van onderzoek door de politie. In de onderhavige zaak betekent dit dat het hof de verklaring van [betrokkene 2] zal gebruiken waar het betreft de samenstelling van de groep personen die zich bezig houdt met hennepkwekerijen en de rolverdeling tussen de hoofdpersonen, te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en betrokkene, hetgeen relevant is voor de verdeling van de opbrengst van de kwekerijen, zoals hierna zal worden vermeld.
Hennepkwekerij [a-straat 1] te [plaats] (zaaksdossier 1)
Omtrent de berekening van het wederrechtelijk voordeel dat betrokkene voor zijn handelen met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] [plaats] heeft behaald, is in de beslissing van de rechtbank het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de vaststelling van het aantal oogsten op de [a-straat] te [plaats] , overweegt de rechtbank het volgende.
In een bedrijfspand aan de [a-straat] te [plaats] is op 20 november 2015 een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit twee identieke ruimten. In de ene ruimte werden 550 hennepplanten aangetroffen (aangeduid als kweekruimte C) en in de andere kweekruimte bleken 526 hennepplanten te zijn geoogst (aangeduid als kweekruimte A). Volgens het huurcontract was de huur van het bedrijfspand ingegaan op 1 januari 2015 en liep deze tot 20 november 2015, zijnde een periode van ruim 47 weken.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat uit het door verbalisanten ingestelde onderzoek met betrekking tot de duur van de kwekerij is gebleken dat:
- Er verdroogde resten van hennepplanten werden aangetroffen in de kweekruimte, waar geoogst was. Hier werden met potgrond gevulde plantpotten aangetroffen, waarin verdroogde hennepbladeren alsmede wortelresten en afgeknipte stengels bevonden.
Hennepafval was aangetroffen in plastic tonnen in de werkruimte B van de hennepkwekerij.
Het betrof resten van hennepbladeren.
- In de loodsruimte, achter de opgestapelde lege dozen, 43 witte zakken met gebruikte potgrond lagen, waarin wortelresten zaten.
- In de werkruimte van de hennepkwekerij 4 knipschaartjes werden aangetroffen. Op deze knipschaartjes bevonden zich hennepresten en in de werkruimte waren twee gebruikte droognetten aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voormelde feiten en omstandigheden er voldoende aanwijzingen zijn dat de hennepkwekerij gedurende langere tijd in bedrijf is geweest. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat een kweekcyclus ongeveer 10 weken duurt. Uitgaande van het feit dat de genoemde onderzoeksperiode 50 weken betreft, in combinatie met de aangetroffen restanten/goederen, is de rechtbank van oordeel, rekening houdende met de opbouwperiode per kweek, dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat er voor het aantreffen van de kwekerij op 20 november 2015 in ieder geval in ruimte C drie keer is geoogst en in kweekruimte A vier keer is geoogst.
Nu de betreffende oogsten hebben plaatsgevonden voor 1 juni 2016, dient voor de berekening uitgegaan te worden van een verkoopprijs van € 3,28 per gram hennep, zoals genoemd in het hierboven genoemde rapport BOOM van 1 november 2010.
Vaststaat dat 16 planten per m2 werden aangetroffen. Blijkens het rapport BOOM is de opbrengst per plant 27,7 gram.
Dit levert de volgende berekening op:
Kweekruimte A:
Opbrengst hennep per oogst: 526 planten x 27,7 gram = 14.570,20 gram.
Bruto opbrengst per oogst: 14.570,20 gram x € 3,28 (verkoopprijs per gram) = € 47.790,26.
Onkosten:
Afschrijvingskosten: 500 - 599 planten = € 350,-
Hennepstekken: 526 hennepstekken x € 2,85 per plant = € 1.499,10
Variabele kosten: 526 hennepstekken x € 3.33 per plant = € 1.751.58
Elektriciteitskosten: = 0
Kosten knippers: = 0
Huisvestingskosten: 50% van € 4.061,50= € 2,030,75 +
Totale onkosten = € 5.631,43
Netto opbrengst per oogst kweekruimte A: € 47.790,26 - € 5.631,43 = € 42.158,83.
Kweekruimte C:
Bruto opbrengst hennep per oogst: 550 planten x 27,7 gram = 15,235 gram.
Bruto opbrengst per oogst: 15.235 gram x € 3,28 = € 49.970,80.
Onkosten:
Afschrijvingskosten: 500 - 599 planten = € 350,-
Hennepstekken: 550 x € 2,85 per plant = € 1.567,50
Variabele kosten: 550 x € 3,33 per plant = € 1.831,50
Elektriciteit: 0
Kosten knippers: 0
Huisvestingskosten: 50% van € 4.061,50 =€ 2.030,75 +
Totale onkosten: = € 5.779,75
Netto opbrengst per oogst kweekruimte C: € 49.970,80 - € 5.779,75 = € 44.191,05.
Resumé:
4 oogsten x € 42.158,83 (kweekruimte A) = € 168.635,32

3.oogsten x € 44.191,05 (kweekruimte C) = € 132.573,15 +

Totaal = € 301.208,47

De rechtbank is van oordeel dat op dit totaalbedrag € 600,-- in mindering moet worden gebracht als betaling voor hand- en spandiensten aan [betrokkene 1] .
Weliswaar is medeveroordeelde [betrokkene 1] ook veroordeeld met betrekking tot dit onderdeel van de vordering, maar de rechtbank zal, nu niet is gebleken dat [betrokkene 1] meer heeft ontvangen dan de genoemde vergoeding, zijn aandeel verder niet bij de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat daarnaast € 20.000,-- (te weten 4 x € 5.000,--) in mindering moet worden gebracht, als zijnde betaling van een vergoeding per oogst aan de voor wegens medeplichtigheid veroordeelde [betrokkene 5] voor het op zijn naam huren van de betreffende loods.
Dit levert de volgende berekening op:
Totale opbrengst : € 301.208,47
Onkosten [betrokkene 1] : € 600,-- -
Vergoeding [betrokkene 5]: € 20.000,-- -
Wederrechtelijk voordeel : € 280.608,47
Nadere overweging
Uit de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat veroordeelde en zijn medeveroordeelden [betrokkene 3] en [betrokkene 4] van de opbrengsten van de oogsten hebben geprofiteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank dient beoordeeld te worden hoe het wederrechtelijk verkregen voordeel over veroordeelde en zijn medeveroordeelden verdeeld dient te worden, nu geen inzicht is gegeven in de verdeling van het uit de drugshandel verkregen voordeel.
Nu niet is gebleken van aanknopingspunten voor een andere berekening, verdeelt de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs. De rechtbank stelt het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve vast op € 280.608,47 / 3 = € 93.536,16.”
Voornoemde overweging en berekening van de rechtbank is juist. Het hof neemt deze overweging en de berekening over en stelt op grond daarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene met betrekking tot de [a-straat 1] te [plaats] (afgerond) vast op:
€ 93.536,-.
Hennepkwekerij [b-straat 1] te [plaats] (zaaksdossier 4)
In de beslissing van de rechtbank is met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk voordeel uit deze hennepkwekerij, het volgende overwogen:
"Met betrekking tot de vaststelling van het aantal oogsten op de [b-straat] te [plaats] , overweegt de rechtbank het volgende.
Op 9 februari 2016 werd in perceel [b-straat 1] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In kweekruimte A stonden 662 hennepplanten en in kweekruimte B 568 hennepplanten.
Voor de berekening van het aantal oosten is uitgegaan van de periode van 1 augustus 2014 tot 9 februari 2016, zijnde een periode van ruim 80 weken.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat uit het door verbalisanten ingestelde onderzoek met betrekking tot de duur van de kwekerij is gebleken dat:
- Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op de grond van een aan de kweekruimte grenzende ruimte. In een andere aan de kweekruimte grenzende ruimte werden diverse potten met resten van hennepplanten aangetroffen.
- In de kweekruimte zich op kalk gelijkende afzetting bevond op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. De hoogte van de kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten en op het zeil tegen de opstaande rand kwamen overeen.
- De aangetroffen koolstoffilters in de kwekerij bevestigd waren met sjorbanden. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaats(en) waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden nadat de koolstoffilters in de kwekerij waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op het filterdoek terecht.
- Er stof lag op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen; de aanwezige elektra; het rotorblad van de ventilator en de kachel. Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op voormelde goederen terecht.
- Op de aangetroffen knipschaartjes zich hennepresten bevonden.
- In de al geoogste hennepkwekerij potten met potgrond waren aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich wortelresten van hennepplanten, wat er op duidt dat er sprake is geweest van een eerdere oogst.
- Uit onderzoek bleek dat de dakafvoer ten behoeve van de hennepkwekerij tussen april 2014 en april 2015 is geplaatst.
- Uit onderzoek bleek dat de elektrische bediening van de roldeur, die toegang geeft tot de ruimte waarin de kwekerij zich bevond, in januari 2014 is geplaatst.
De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat de medeveroordeelde [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de Opticlimates in de zomer van 2014 geplaatst heeft. Tevens heeft hij verklaard dat hij zes maal getuige was van een oogst in de twee kweekruimten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voormelde feiten en omstandigheden er voldoende aanwijzingen zijn dat de hennepkwekerij gedurende langere tijd in bedrijf is geweest. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat een kweekcyclus ongeveer 10 weken duurt. Uitgaande van het feit dat de genoemde onderzoeksperiode 80 weken betreft, in combinatie met de aangetroffen restanten/goederen, is de rechtbank van oordeel, rekening houdende met de opbouwperiode per kweek, dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat er vóór het aantreffen van de kwekerij op 9 februari 2016 in ieder geval zeven keer is geoogst."
Het hof acht voornoemde overweging juist en neemt die over. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd geldt dat ook voor het berekende aantal oogsten. Dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zes keer aanwezig is geweest bij een oogst, wil niet zeggen dat hij bij elke oogst aanwezig was. Uit zijn verklaring blijkt immers ook dat hij niet elke 10 weken aanwezig was.
Toch gaat het hof bij de berekening van het voordeel uit van 6 oogsten. De reden hiervoor is dat op grond van het dossier aannemelijk is geworden (zoals ook staat beschreven op p. 40 van de rapportage berekening wederrechtelijk verkregen voordeel) dat de partij van 61,405 gram hennep die in een garagebox van [betrokkene 4] aan de [d-straat 1] te Leeuwarden werd aangetroffen, afkomstig is van deze kwekerij. Deze oogst is niet verkocht en heeft derhalve geen voordeel opgeleverd.
Dit levert de volgende berekening op:
Kweekruimte A:
662 planten x 27,7 gr/plant = 18.337,40 gr/oogst x € 3,28 per gram = € 60.146,67.
Onkosten:
Kweekruimte A:
Afschrijvingskosten 600 - 699 hennepplanten = € 400,-
Hennepstekken: 662 hennepstekken x € 2,85 = € 1.886,70
Variabele kosten: 662 hennepplanten x € 3,33 = € 2.204,46
Elektriciteit: = 0
Kosten knippers: = 0
Huisvestingskosten: 50% van € 2.500,-
= € 1.250,-- +
Totaal: = € 5.741,16
Netto opbrengst per oogst kweekruimte A: € 60.146,67 - € 5.741,16 = € 54.405,51.
Kweekruimte B:
568 planten x 27,7 gr/plant 15.733,60 gr/oogst x € 3,28 per gram = € 51.606,21.
Onkosten
Kweekruimte B:
Afschrijvingskosten: 500-599 hennepplanten = € 350,--
Hennepstekken: 568 hennepstekken x € 2,85 = € 1.618,80
Variabele kosten: 568 planten x € 3,33 = € 1.891,44
Elektriciteit: = 0
Kosten knippers: = 0
Huisvestingskosten: 50% van € 2.500,-
= € 1.250.-- +
Totaal: = € 5.110,24
Netto opbrengst per oogst kweekruimte B: € 51.606,21 - € 5.110,24 = € 46.495,97.
Resumé;
6 oogsten x 54.405,51 (kweekruimte A) = € 326.433,06

6.oogsten x 46.495,97 (kweekruimte B)= € 278.975.82 +

Totaal voordeel: = € 605.408,88
Verdeling
Het hof stelt vast dat betrokkene en [betrokkene 3] van de opbrengsten van de oogsten hebben geprofiteerd. [betrokkene 3] is net als betrokkene bij arrest van 4 maart 2022 veroordeeld voor dit feit. Het hof is op grond van de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en hetgeen hiervoor omtrent de aangetroffen oogst in diens garagebox in Leeuwarden is overwogen, van oordeel dat ook [betrokkene 4] betrokken is geweest bij de exploitatie van deze kwekerij en van de opbrengsten heeft geprofiteerd.
Dit geldt niet voor [betrokkene 1] . Blijkens de verklaring van [betrokkene 1] heeft hij een bedrag van € 1.450,-- ontvangen als vergoeding voor hand- en spandiensten aan de [b-straat] . Het hof zal dit bedrag als onkosten in mindering brengen. Voorts is van belang dat [betrokkene 6] als medeplichtige aan deze kwekerij is veroordeeld en dat het hof in zijn zaak aannemelijk heeft geacht dat hij daarvoor € 250,- heeft ontvangen. Ook dit bedrag zal op het totale voordeel in mindering worden gebracht.
Dit levert de volgende berekening op:
Totale opbrengst: € 605.408,88
Onkosten [betrokkene 1] : € 1.450,-- -
Onkosten [betrokkene 6]: € 250,-- -
Wederrechtelijk voordeel: € 603.708,88
Nu niet is gebleken van aanknopingspunten voor een andere berekening, verdeelt het hof het resterende deel van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs onder betrokkene, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] .
Dit levert een bedrag op van elk: (€ 603.708,88 / 3 =) € 201.236,29.
Het hof stelt het met betrekking tot de kwekerij aan de [b-straat 1] te [plaats] door betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel gezien het voorgaande (afgerond) vast op:
€ 201.236.
Andere strafbare feiten:
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat betrokkene uit andere strafbare feiten, zoals de hennepkwekerij aan [c-straat 1] te [plaats] , wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het verweer op dit punt slaagt.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:
Het door betrokkene totaal wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt gezien het voorgaande:
Voordeel hennepkwekerij [a-straat 1] te [plaats] : € 93.536
Voordeel hennepkwekerij [b-straat 1] te [plaats] :
€ 201.236 +
Totaal: € 294.772
De verplichting tot betaling aan de Staat
Bij de doorzoeking is bij betrokkene thuis een pakket met geseald geld aangetroffen. Dit betrof € 50.000,-. Het hof acht aannemelijk dat dit geld van de handel in hennep afkomstig is en gelooft niet, zoals betrokkene heeft verklaard, dat dit geld met de [stichting] van doen had. Nu dit bedrag in beslag is genomen, ziet het hof aanleiding om het bedrag dat betrokkene aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat dient terug te betalen te verminderen met € 50.000,-.
Gezien het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op:
€ 244.772,00.
5. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in (met weglating van voetnoten en verwijzingen):

1. Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 14 april 2017, (…), voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven - :
Ontnemingsperiode:
Van zaterdag 1 januari 2015 tot 20 november 2015.
Op 20 november 2015 werd in het bedrijfspand [a-straat 1] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit twee identieke ruimten. In de ene kweekruimte werden 550 hennepplanten aangetroffen. In de andere kweekruimte bleek te zijn geoogst van 526 hennepplanten.
Vaststelling opbrengst per oogst: kweekruimte C
In kweekruimte C van de kwekerij stonden 550 hennepplanten van ongeveer 4-6 weken oud. De planten stonden in potten van 25 x 25 centimeter tegen elkaar aan. Per m2 stonden er 16 hennepplanten.
In het rapport van Functioneel Parket Afpakken is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. Deze opbrengst is afhankelijk van de hoeveelheid hennepplanten op een m2. Hieruit blijkt dat hoe lager het aantal planten op een m2, hoe hoger de opbrengst per plant. De opbrengst aan hennep per plant van deze kwekerij is volgens de tabel minimaal 27,7 gram.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt (kweekruimte C):
550 planten x 27,7 gram = 15.235 gram
Vaststelling opbrengst per oogst: kweekruimte A
In kweekruimte C (het hof begrijpt A) van de kwekerij stonden 526 potten met potaarde en hennepresten, zowel wortel, stukken steel en blad. Gezien de hennepresten was er kennelijk recent geoogst. De potten van 25 x 25 centimeter stonden tegen elkaar aan. Per m2 hebben er dan 16 hennepplanten gestaan.
De opbrengst aan hennep per plant van deze kwekerij is volgens de tabel minimaal 27,7 gram.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt (kweekruimte A):
526 planten x 27,7 gram = 14.570 gram
Vaststelling eerdere oogst(en):
In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van vier (4) reeds eerder gerealiseerde oogsten voor kweekruimte A en drie (3) gerealiseerde oogsten voor kweekruimte C. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. De vermelde eerdere oogst(en) is vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.
Hennepresten/potgrond en wortelresten
- verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen in de kweekruimte, waar geoogst was. Hier werden met potgrond gevulde plantpotten aangetroffen, waarin verdroogde hennepbladeren alsmede wortelresten en afgeknipte stengels bevonden.
- hennepafval was aangetroffen in plastic tonnen die in de werkruimte B van de hennepkwekerij. Het betrof resten van hennepbladeren.
- In de loods- ruimte, achter de opgestapelde lege dozen, lagen 43 witte zakken met gebruikte potgrond, waarin wortelresten zaten.
- Zie fotoblad in onderzoeksdossier, zaak 1.
Knipscharen
- In de werkruimte B van hennepkwekerij werden 4 knipschaartjes aangetroffen. Op deze knipschaartjes bevonden zich hennepresten.
Droognetten
- In de werkruimte waren twee gebruikte droognetten aanwezig.
Aanvang huur
De huurperiode ving aan op 1 januari 2015 en duurde tot de dag van ontmanteling op 20 november 2015.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een huurovereenkomst d.d. 9 december 2014, (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
ONDERGETEKENDEN
[betrokkene 7], wonende [e-straat 1] [plaats] , hierna te noemen verhuurder,
en
[bedrijf] BV, ingeschreven in het handelsregister onder nummer [KvK-nummer], statutair gevestigd aan de [f-straat 1] te [plaats], ten deze vertegenwoordigd door haar enig directeur de heer Anton [betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] en thans wonende aan de [f-straat 1] te [plaats],
ZIJN OVEREENGEKOMEN
Het gehuurde, bestemming (...) de bedrijfsruimte, hierna 'het gehuurde' genoemd, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] bestaande uit een bedrijfshal van ca. 30 x 20 m1 met inpandig kantoor kadastraal bekend [...], groot 1.590 m2 welke bedrijfsruimte nader is aangegeven op de als bijlagen bij deze overeenkomst gevoegde en daarvan deel uitmakende door partijen geparafeerde tekening, eventueel aangevuld met door partijen geparafeerde foto's.
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar, ingaande op 01 januari 2015 en lopende tot en met 31 december 2016.
3. Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 15 april 2017, (…), voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven − :
Ontnemingsperiode:
Van 1 augustus 2014 tot 9 februari 2016.
Op 9 februari 2016 werd in perceel [b-straat 1] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit twee identieke ruimten. In de ene kweekruimte werden 662 hennepplanten aangetroffen, die recent waren geplant. In de andere kweekruimte werden 568 potten met hennepresten aangetroffen. In beide ruimten was kennelijk net geoogst.
Op 9 februari 2016 werden op de [d-straat 1] te Leeuwarden 26 sealbags met in totaal 61.405 gram aan gedroogde henneptoppen aangetroffen. De sealbags lagen in de garage op een hoop gegooid. Naast de sealbags stond een boodschappentas van de C1000, met daarin onder andere een gedragen spijkerbroek, 4 paar gebruikte handschoenen en een halfgelaatsmasker, die kennelijk waren gebruikt in een kwekerij.
De [d-straat 1] te Leeuwarden is eigendom van verdachte [betrokkene 8], echtgenote van verdachte [betrokkene 4] .
De aangetroffen hennepkwekerij op de [b-straat] had een kweekcapaciteit van ruim 1260 hennepplanten. Er had een kweek in de twee kweekruimten plaats gevonden, met in totaal zeker 1230 hennepplanten, die eind januari 2016 werden geoogst.
De verdachten hadden op de [g-straat 1] te Leeuwarden hun knip- en drooglocatie van de hennep.
Uit observatie blijkt, dat de verdachten vanaf de [g-straat 1] naar de kwekerij op de [b-straat] gingen en daarna terugkeerden. Op de knip- en drooglocatie werden de (verse) resten van ongeveer 1320 hennepplanten aangetroffen. Op de knip- en drooglocatie lag nog 4 kilogram aan henneptoppen te drogen.
Uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt, dat [betrokkene 4] de hennep aan Italianen verkocht en deze in grote partijen tegelijk wegbracht. Op de [d-straat 1] werd een partij van 61.405 gram aan gedroogde hennep aangetroffen. De garage staat op naam van [betrokkene 8], de partner van [betrokkene 4] .
Uit observatie bleek, dat [betrokkene 4] deze locatie ook aandeed.
Uit bovenstaande kan worden opgemaakt, dat het aannemelijk is, dat de aangetroffen partij gedroogde henneptoppen afkomstig is van de oogst op de [b-straat] .
Aangetroffen planten/potten: kweekruimte A.
In de kwekerij stonden 662 hennepplanten van enkele weken (1 à 2) oud.
De planten stonden in potten van 25 x 25 centimeter
Per m2 stonden er 16 hennepplanten.
Aangetroffen planten/potten: Kweekruimte B.
In de kwekerij werden geen planten meer aangetroffen, maar wel 601 potten, waarvan in 568 potaarde en hennepresten zaten. Gezien de hennepresten was er kennelijk recent geoogst. Bij de berekening van het W.V.V. is er vanuit gegaan, dat er van 568 hennepplanten is geoogst.
De planten hebben gestaan in potten van 25 x 25 centimeter
Per m2 hebben er 16 hennepplanten gestaan.
Vaststelling eerdere oogst(en)
In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van zeven (7) reeds eerder gerealiseerde oogst(en). Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. De vermelde eerdere oogst(en) is vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.
Hennepresten
- verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op de grond van een aan de kweekruimte grenzende ruimte E. In een andere aan de kweekruimte grenzende ruimte (F) werden diverse potten met resten van hennepplanten aangetroffen.
- Zie fotonummer(s) 16 t/m 20 van het fotoblad, behorende bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij.
Kalkafzetting
- In de kweekruimte bevond zich op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. De hoogte van de kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten en op het zeil tegen de opstaande rand kwam overeen.
- Zie fotonummer(s) 5, 16, 17, 19 en 20 van het fotoblad, behorende bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij.
Stof op koolstoffilters
- De aangetroffen koolstoffilters waren in de kwekerij bevestigd met sjorbanden. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaats(en) waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden nadat de koolstoffilters in de kwekerij waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op het filterdoek terecht.
- Zie fotonummer(s) 13 en 14 van het fotoblad, behorende bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij.
Stof op voorwerpen
- Er lag stof op:
o de kappen van de armaturen van de assimilatielampen.
o de aanwezige elektra,
o het rotorblad van de ventilator
o de kachel
Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op voormelde goederen terecht.
- Zie ruimte E, fotonummer(s) 13, 16, 20 en 21 van het fotoblad, behorende bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij.
- Zie ruimte F, fotonummer(s) 11, 14 en 22 van het fotoblad, behorende bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij.
Knipscharen
- In ruimte F waren knipschaartjes aangetroffen. Op deze knipschaartjes bevonden zich hennepresten.
- Zie fotonummer 20 van het fotoblad, behorende bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij.
Potgrond/wortelresten
- In de al geoogste hennepkwekerij waren potten met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich wortelresten van hennepplanten, wat er op duidt dat er sprake is geweest van een eerdere oogst.
- Zie fotonummer(s) 2, 3, 4 en 20 van het fotoblad, behorende bij het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij.
Overige aanwijzingen eerdere oogsten:
- zaakdossier 4, PV van bevindingen AH-049-01, vanaf bladzijde 51.
Uit onderzoek bleek, dat de dak afvoer ten behoeve van de hennepkwekerij, tussen april 2014 en april 2015 is geplaatst.
- zaakdossier 4, PV van bevindingen, BOB-063-03, vanaf bladzijde 180.
- Uit onderzoek bleek, dat de elektrische bediening van de roldeur, die toegang geeft tot de ruimte, waarin de kwekerij zich bevond, in januari 2014 is geplaatst.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, (…), d.d. 10 februari 2016, (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
V: [betrokkene 1], er is meerdere malen geconstateerd dat jij op de [b-straat 1] te [plaats] bent geweest, waar een hennepkwekerij is aangetroffen, wat kun je daarover verklaren?
A: Daar heb ik ook geholpen, hetzelfde verhaal als op de [a-straat] te [plaats] . Ik weet dat ze die loods al lang hebben. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben die panelen gebouwd, de 2 ruimtes waar de kwekerij in zat. Ik heb daar volgens mij 4 opticlimats ingezet. Ik heb die opticlimats in de zomer van 2014 geplaatst, ze hebben die kwekerij al heel lang. Toen ik daar kwam waren die ruimtes al klaar.
V: Wie waren er dan?
A: [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene] altijd. En [betrokkene 7] 1 keer.
V: En hier ook weer dezelfde werkwijze?
A: Ja altijd, dat doen ze altijd zo. 2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen.
V: Nog even over de organisatie en de hennepkwekerijen, van wie krijg jij het geld?
A: [betrokkene 4] geeft het geld aan [betrokkene] en die geeft het weer aan mij.
V: Hoe lang is deze organisatie al bezig?
A: Sinds de tijd dat ik bij [betrokkene] zit zo ie zo, en dat is nu 2 jaar.
V: Wat is de rolverdeling?
A: [betrokkene 4] bovenaan met [betrokkene 3], dan [betrokkene] en dan wij, daarmee bedoel ik jongens als ik.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, (…), d.d. 11 februari 2016, (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
V: [b-straat 1] [plaats] , wanneer is die begonnen?
A: Zomer van 2014 toen heb ik die opticlimates daar in de hennepkwekerij gezet, ik ben daar iets van 6 keer geweest. Zo ie zo 6 keer, 3 keer per ruimte.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, (…), d.d. 6 juni 2016, (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2] :
V: Waar ging de geknipte hennep heen?
A: De toppen gingen via [betrokkene 3] naar [betrokkene 4] .
V: Hoe werd de geknipte hennep vervoerd?
A: Dit ging in strijkzakken en dan in verhuisdozen. Hier past wel een hoeveelheid van 5 kilo gedroogde hennep in.
V: Aan wie werd de hennep verkocht?
A: Het enige wat ik daar over kan vertellen is dat het door [betrokkene 4] werd verkocht aan Italianen. [betrokkene 4] bracht dan grote partijen tegelijk weg. Dit ging om tonnen aan geld.
V: Wie verdeelt het geld?
A: Dit ging via [betrokkene 4], [betrokkene 3] (het hof begrijpt [betrokkene 3]) en [betrokkene].
Aanvullende overweging hof:
Bij de vaststelling van het aantal oogsten en/of berekening van de opbrengsten is door het hof uitgegaan van hetgeen daaromtrent is vermeld in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij onder kunstlicht’, een uitgave van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (hierna te noemen: rapport BOOM). Nu de betreffende oogsten hebben plaatsgevonden voor 1 juni 2016, dient voor de berekening uitgegaan te worden van een verkoopprijs van € 3,28 per gram hennep, zoals genoemd in het hierboven genoemde rapport BOOM van 1 november 2010.’
Bespreking van het eerste middel
6. Het eerste middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof met betrekking tot het niet door de verdediging (effectief) kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht ten aanzien van de getuige [betrokkene 1] en de daaruit (volgens de verdediging) voortvloeiende schending van artikel 6 EVRM − in het bijzonder het oordeel van het hof dat de zogenoemde Vidgen-rechtspraak in de onderhavige ontnemingszaak niet van toepassing is en het oordeel dat het bewijs niet in beslissende mate steunt op de verklaring van deze getuige − blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is. De steller van het middel voert daarbij in de eerste plaats aan dat uit het arrest van Uw Raad waar het hof naar verwijst niet mag worden afgeleid dat art. 6 EVRM in ontnemingszaken niet geldt.
7. Het hof overweegt dat de ‘zogenoemde Vidgen-rechtspraak niet onverkort van toepassing (is) in ontnemingszaken’, en verwijst daarbij naar HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:898. Uw Raad overwoog in dat arrest onder meer dat de ontnemingsprocedure een ander karakter heeft dan de strafprocedure, en dat in de ontnemingsprocedure andere regels van procesrecht gelden dan in de strafprocedure. Uw Raad overweegt vervolgens dat voor het hof in de betreffende zaak had geoordeeld dat de uit de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie ‘voortvloeiende regels tevens van toepassing zijn in de ontnemingsprocedure, dit oordeel onjuist is’. Uit dit arrest volgt niet dat art. 6 EVRM niet van toepassing is op de ontnemingsprocedure. Dat blijkt ook uit een arrest dat op dit arrest voortbouwt. In een arrest van 30 oktober 2018 heeft Uw Raad overwogen dat art. 6, eerste lid, EVRM op de ontnemingsprocedure van toepassing is, en dat de uit de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie voortvloeiende regels in de ontnemingsprocedure betekenis hebben ‘indien en voor zover een in het verband van de ontnemingsprocedure te nemen beslissing inhoudt dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan’. [2]
8. Voor zover de steller van het middel uitgaat van de opvatting dat uit jurisprudentie van Uw Raad volgt dat art. 6 EVRM niet van toepassing is in ontnemingszaken, berust deze opvatting derhalve op een verkeerde lezing van die jurisprudentie. Het middel faalt in zoverre. Aan de oproep van de steller van het middel om de rechtspraak op dit punt aan te passen, behoeft reeds daarom geen gevolg te worden gegeven.
9. De steller van het middel stelt vervolgens dat het bewijs dat de betrokkene daadwerkelijk betrokken is geweest bij het telen van hennep in [plaats] en in [plaats] en (derhalve) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het telen van hennep tot doel had, in beslissende mate steunt op de verklaringen van een getuige ( [betrokkene 1] ) die niet effectief door de verdediging kon worden ondervraagd, terwijl die beperking van het ondervragingsrecht niet op enigerlei wijze is gecompenseerd. De steller van het middel wijst daarbij in het bijzonder op het aantal oogsten waarbij de betrokkene betrokken zou zijn geweest. Het oordeel van het hof dat er naast de verklaring van [betrokkene 1] ‘voldoende andere, meer objectieve bewijsmiddelen’ zijn, zou door het hof niet nader zijn toegelicht en onbegrijpelijk zijn, nu uit die andere bewijsmiddelen niet zou kunnen worden afgeleid dat de betrokkene (telkens) bij de afzonderlijke oogsten betrokken is geweest.
10. In de strafzaak, waarin ik vandaag eveneens concludeer, is de betrokkene veroordeeld wegens het medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van hennep op twee locaties, te weten op 20 november 2015 aan de [a-straat 1] te [plaats] en op 9 februari 2016 aan de [b-straat 1] te [plaats] . Voorts is de betrokkene veroordeeld wegens het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en wegens deelname aan een organisatie die het plegen van in art. 11, tweede, derde en/of vijfde lid, Opiumwet omschreven misdrijven tot oogmerk had, in de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016. Het hof heeft in het bestreden arrest geoordeeld ‘dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten’. Het hof heeft de hoogte van het voordeel berekend aan de hand van het aantal keren dat is geoogst. Het hof heeft verder overwogen dat het ervan uitgaat ‘dat de criminele organisatie waar betrokkene toe behoorde vanaf 2014 actief was’. Dit baseert het hof op de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke verklaringen volgens het hof steun vinden in ‘o.a. observaties en huur van panden’.
11. De oogsten waar de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op is gebaseerd hebben, zo kan uit de bewijsmiddelen 1 en 3 worden afgeleid, plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2015 tot 20 november 2015 (wat het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] betreft) en 1 augustus 2014 tot 9 februari 2016 (wat het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] betreft). Daarin ligt besloten dat, hoewel het hof heeft overwogen dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen, de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel kennelijk (mede) is gebaseerd op ‘andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan’ (art. 36e, tweede lid, Sr). [3] Nu het hof overweegt ‘dat de criminele organisatie waar de betrokkene toe behoorde vanaf 2014 actief was’ begrijp ik dat het hof als dat andere strafbare feit heeft aangemerkt het (in de voorafgaande periode) deelnemen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, in het bijzonder het telen van hennep. [4] Een en ander brengt mee dat sprake is van een beslissing van het hof inhoudende dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit, anders dan de bewezenverklaarde feiten, heeft begaan, waarbij betekenis toekomt aan de uit de Vidgen-jurisprudentie voortvloeiende regels en, meer in het algemeen, de rechtspraak van het EHRM inzake het ondervragingsrecht.
12. Uit die rechtspraak van het EHRM kan worden afgeleid dat van belang is of een goede reden bestond voor het niet kunnen ondervragen, of het oordeel dat de betrokkene het (andere) strafbare feit heeft begaan in beslissende mate op de verklaring van de niet ondervraagde getuige is gebaseerd, en of het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd. [5]
13. Wat de reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige betreft kan worden vastgesteld dat het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2022 aan de verdediging de gelegenheid heeft geboden aan [betrokkene 1] als getuige vragen te stellen. [betrokkene 1] heeft op vragen van de raadsman geantwoord dat hij zich ten aanzien van alle vragen op zijn verschoningsrecht zal beroepen. Daarop heeft de raadsman afgezien van het stellen van nadere vragen. Een beroep op het verschoningsrecht zoals in de onderhavige zaak, vormt een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige. [6]
14. Het hof heeft in het bestreden arrest twee verklaringen van [betrokkene 1] als bewijsmiddel gebezigd, te weten de verklaring van 10 februari 2016 (bewijsmiddel 4) en de verklaring van 11 februari 2016 (bewijsmiddel 5). Het hof heeft overwogen dat het bewijs niet in beslissende mate steunt op de verklaring [betrokkene 1] . ‘Naast de verklaring van [betrokkene 1] zijn er immers voldoende andere, meer objectieve bewijsmiddelen, alsmede de verklaring van [betrokkene 2] ’. Aldus heeft het hof beoordeeld of de verklaringen van [betrokkene 1] als
‘sole or decisive’ bewijs moeten worden aangemerkt en aangegeven waarom het tot de conclusie is gekomen dat dit niet het geval is.
15. De verklaring van [betrokkene 1] van 11 februari 2016 houdt in dat hij in de hennepkwekerij aan de [b-straat 1] te [plaats] in de zomer van 2014 opticlimats heeft geplaatst en dat hij daar iets van zes keer is geweest (bewijsmiddel 5). Zijn verklaring van 10 februari 2016 houdt in dat de organisatie al bezig is sinds de tijd dat [betrokkene 1] bij [betrokkene] (
BFK: de betrokkene) zit en dat dat nu twee jaar is (bewijsmiddel 4). [7] Beide verklaringen bieden steun voor het oordeel dat de criminele organisatie in 2014 al oogsten realiseerde. Dat oordeel vindt evenwel ook steun in ‘s hofs vaststellingen dat de dak afvoer ten behoeve van de hennepkwekerij in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] tussen april 2014 en april 2015 is geplaatst en dat de elektrische bediening van de roldeur, die toegang geeft tot de ruimte waarin de kwekerij zich bevond, in januari 2014 is geplaatst (bewijsmiddel 3).
16. Daar komt bij dat de ‘bewijsvoering’ in de ontnemingszaak inzake het ‘andere strafbare feit’ in feite een verlenging van de pleegperiode van een bewezenverklaard feit onderbouwt, en in dat licht – meen ik – in samenhang met de bewijsvoering van dat bewezenverklaarde feit (in de strafzaak) kan worden beoordeeld. Die bewijsvoering houdt onder meer in dat er veel overeenkomsten zijn tussen de ontmantelde hennepkwekerijen op de locaties [a-straat 1] te [plaats] en [b-straat 1] te [plaats] , die ‘te linken (zijn) aan de organisatie, waar gedurende het onderzoek zicht op is gekregen’. En dat zicht is gekomen op ‘hennepkwekerijen, welke in 2014 en 2015 door de politie zijn ontmanteld en welke sterk overeenkomen met de ontmantelde hennepkwekerijen’, onder meer op de locatie [c-straat 1] te [plaats] (bewijsmiddel 27). Ook is onder de bewijsmiddelen in de strafzaak een groter deel van de verklaring van [betrokkene 2] opgenomen; die verklaring ziet onder meer op de locatie [c-straat 1] te [plaats] (bewijsmiddel 29). Uit ‘s hofs overwegingen in de strafzaak blijkt dat [betrokkene 2] ‘in mei 2014 is opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma en hij over de tijd daarna niet meer uit eigen waarneming kan verklaren’.
17. Mede in het licht van de bewijsvoering in de strafzaak heeft het hof kunnen oordelen dat de vaststelling dat de organisatie in 2014 al hennep teelde en oogsten realiseerde, niet in beslissende mate op de verklaring van [betrokkene 1] steunt.
18. Wat betreft het deelnemen van de betrokkene aan deze criminele organisatie heeft [betrokkene 1] met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [b-straat 1] te [plaats] verklaard dat [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene] er altijd waren, dat [betrokkene 4] het geld aan [betrokkene] geeft en dat die het weer aan hem geeft (bewijsmiddel 4). Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van [betrokkene 2] , onder meer inhoudende dat het geld werd verdeeld via (onder meer) de betrokkene (bewijsmiddel 6). De gang van zaken op de [b-straat 1] te [plaats] was volgens [betrokkene 1] ‘hetzelfde verhaal als op de [a-straat] te [plaats] ’. Ook voor zover deze verklaring op de locatie in [plaats] ziet, vindt zij steun in de verklaring van [betrokkene 2] betreffende de samenstelling van de groep personen die zich bezig houdt met het verdelen van het geld binnen de organisatie.
19. Daar komt bij dat de verklaring van [betrokkene 2] die in de strafzaak onder de bewijsmiddelen is opgenomen meer aanwijzingen bevat inzake het deelnemen aan de organisatie door de betrokkene in de periode die gelegen is voor de bewezenverklaarde periode. Hij verklaart over de verdeling van het geld, nadat [betrokkene 4] ‘grote partijen’ had weggebracht. De betrokkene kreeg volgens [betrokkene 2] dan (net als [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 3]) ’40 ruggen’. Inzake de kwekerij op de locatie [c-straat] verklaart hij dat de verdeling van het geld ging ‘via [betrokkene 4], [betrokkene 3] en [betrokkene]’. En dat ‘[betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 3] en [betrokkene] erbij waren als de grond moest worden afgevoerd. Op de Adonisweg in Leeuwarden zat volgens [betrokkene 2] ‘een hennepkwekerij van [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene] en [betrokkene 3]’, en ook [c-straat] in [plaats] was van deze vier personen. Wat de rol van de betrokkene betreft verklaart [betrokkene 2] : ‘Het aansluiten en zo van de elektriciteit doet [betrokkene] altijd. Ook de opticlimats worden door [betrokkene] aangesloten en geregeld.’ In de strafzaak is voorts ook een proces-verbaal van bevindingen onder de bewijsmiddelen opgenomen dat licht werpt op telefonische contacten tussen de betrokkene en [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] in 2015 (bewijsmiddel 30). En de bewijsvoering in de strafzaak bevat voorts nadere aanwijzingen inzake de rol van betrokkene bij de beide kwekerijen die in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn betrokken (in het bijzonder de bewijsmiddelen 5, 8, 16, 18, 21 en 22).
20. Mede in het licht van de bewijsvoering in de strafzaak heeft het hof kunnen oordelen dat de vaststelling dat de betrokkene vanaf (begin) 2014 deelnam aan de organisatie waar ook de bewezenverklaring in de strafzaak op ziet, niet in beslissende mate op de verklaring van [betrokkene 1] steunt.
21. Een derde beoordelingsfactor betreft het bestaan van compenserende factoren. Daarbij gaat het er, aldus Uw Raad, ‘in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring’. [8] Het hof heeft de gedetailleerde verklaring van [betrokkene 1] geloofwaardig en betrouwbaar geacht. In het arrest in de strafzaak heeft het hof uitgelegd waar dit oordeel op berust. Hetgeen [betrokkene 2] heeft verklaard over de samenstelling van de groep personen die verantwoordelijk is voor de teelt van hennep in verschillende kwekerijen en de taakverdeling, spoort volgens het hof met de verklaringen van [betrokkene 1] en andere bewijsmiddelen en acht het hof daarom in zoverre geloofwaardig en betrouwbaar. Wel heeft het hof behoedzaamheid op zijn plaats geacht; daarom is de verklaring van [betrokkene 2] slechts voor het bewijs gebruikt als ondersteuning van de verklaring van [betrokkene 1] en voor zover er bevestiging is in resultaten van onderzoek door de politie. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2022 heeft de verdediging aldaar aan de getuige [betrokkene 2] vragen kunnen stellen.
22. Een en ander brengt mee dat het middel voor zover dat de klacht bevat dat art. 6 EVRM is geschonden doordat het hof de verklaring van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebruikt, faalt.
23. Voor zover het middel daarnaast nog de klacht bevat dat het oordeel van het hof dat er naast de verklaring van [betrokkene 1] ‘voldoende andere, meer objectieve bewijsmiddelen’ zijn, onbegrijpelijk is nu uit die andere bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de betrokkene (telkens) bij de afzonderlijke oogsten betrokken is geweest, faalt het eveneens. Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet vereist dat de deelnemer strafbaar betrokken is geweest bij strafbare feiten waarop het oogmerk van de organisatie is gericht en waarmee die organisatie daadwerkelijk voordeel heeft behaald. In een geval als het onderhavige is het voordeel aan te merken als verkregen door middel van deelneming aan een criminele organisatie. [9] Het hof heeft de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het aantal oogsten en heeft vastgesteld dat ook de betrokkene van de opbrengsten van de oogsten heeft geprofiteerd. De berekening van het aantal oogsten heeft het hof voornamelijk gebaseerd op de door verbalisanten ingestelde onderzoeken, inhoudende onder meer bevindingen omtrent in de hennepkwekerijen aangetroffen hennepresten, potgrond, gebruikte knipschaartjes, droognetten en de huurperiode. Het hof behoefde niet vast te stellen dat de betrokkene bij één of meer individuele oogsten betrokken is geweest.
24. Het eerste middel faalt.
Bespreking van het tweede middel
25. Het tweede middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de betrokkene voordeel heeft genoten uit 19 hennepoogsten (7 in [plaats] en 12 in [plaats] ) onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen en onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de betrokkene bij al die oogsten betrokken is geweest en dat hij daaruit telkens ook daadwerkelijk enig voordeel heeft genoten. De bewijsmiddelen houden volgens de steller van het middel niets in waaruit zijn betrokkenheid bij al die oogsten daadwerkelijk kan worden afgeleid en laten evenmin zien dat het inkomen/vermogen van de betrokkene telkens na de respectieve oogsten (en als gevolg daarvan) is toegenomen (met de door het hof becijferde bedragen). Het bedrag waarop het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, is volgens de steller van het middel als gevolg hiervan onbegrijpelijk. Dit zou maken dat ook de opgelegde betalingsverplichting onbegrijpelijk is.
26. In een arrest van 17 december 2019 heeft Uw Raad het volgende overwogen: [10]
‘2.3.1 De omstandigheid dat het door een criminele organisatie verkregen wederrechtelijk voordeel mede afkomstig is uit concrete strafbare feiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken, doet niet af aan de mogelijkheid van ontneming van het door de betrokkene uit zijn deelneming aan die criminele organisatie verkregen voordeel. Voor deelneming aan een criminele organisatie is immers niet vereist dat de deelnemer strafbaar betrokken is geweest bij strafbare feiten waarop het oogmerk van de organisatie is gericht en waarmee die organisatie daadwerkelijk voordeel heeft behaald. (Vgl. HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:878.)
2.3.2 In het geval er verscheidene daders zijn, zal de rechter niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in deze beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene. (Vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1667.)’
27. Het hof heeft vastgesteld dat in de kweekruimtes van de kwekerij aan de [b-straat 1] te [plaats] in totaal twaalf keer is geoogst en dat in de kweekruimtes van de kwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] in totaal zeven keer is geoogst. De steller van het middel bestrijdt dat oordeel niet. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene, kennelijk als deelnemer in de criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder meer) het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen van hennep, van de opbrengsten van die oogsten heeft geprofiteerd. Het hof heeft verder vastgesteld dat [betrokkene 1] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] vergoedingen hebben ontvangen. En het hof heeft, overwegend dat niet is gebleken van aanknopingspunten voor een andere berekening, het resterende deel van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs onder de betrokkene, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] verdeeld.
28. Dat oordeel is, in aanmerking genomen de uitgangspunten die Uw Raad in voornoemd arrest heeft weergegeven, niet onbegrijpelijk. Bij de vaststelling dat er geen aanknopingspunten zijn voor een andere berekening heeft het hof – zo begrijp ik − ook in aanmerking genomen hetgeen over de rolverdeling is verklaard door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (bewijsmiddelen 4 en 6). Zoals hiervoor betoogd behoefde het hof om voordeel aan de betrokkene te kunnen toerekenen niet vast te stellen dat de betrokkene bij één of meer individuele oogsten betrokken is geweest. En om voordeel op de voet van art. 36e, tweede lid, Sr aan de betrokkene toe te rekenen is evenmin vereist dat wordt vastgesteld dat het inkomen of het vermogen van de betrokkene telkens na een oogst (en als gevolg daarvan) is toegenomen.
29. Het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van een bedrag van € 294.772 is niet onbegrijpelijk.
30. Het middel faalt.
Afronding
31. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
32. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad mogelijk geen uitspraak zal doen binnen twee jaar nadat het cassatieberoep is ingesteld. Tot cassatie behoeft dat – meen ik – niet te leiden. Ik wijs er op dat ingeval Uw Raad in de samenhangende strafzaak op dezelfde dag arrest wijst, in die strafzaak kan worden beoordeeld of deze overschrijding tot compensatie moet leiden. [11] Ook voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
33. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

2.HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2023,
3.Art. 36e, tweede lid, Sr is aldus komen te luiden door de Wet van 31 maart 2011,
4.Ik wijs er in dit verband op dat deelneming aan ‘een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in (…) artikel 11, derde, vierde of vijfde lid’ al vanaf 1 juli 2006 in de Opiumwet strafbaar is gesteld Wet van 1 juni 2006,
5.Vgl. EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili tegen Duitsland); HR 21 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418,
6.Vgl. EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06 (Vidgen tegen Nederland), par. 42.
7.[betrokkene 1] heeft een bedrijf en laat zich door de betrokkene inhuren, zie bewijsmiddel 9 in de strafzaak: ‘Ik heb een eigen onderhoudsbedrijf en [betrokkene] die huurt mij in.’
8.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
9.Vgl. Vgl. HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:878,
10.HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1977.
11.Vgl. HR 21 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1615. Zie voorts HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:851, waar Uw Raad in de strafzaak (ECLI:NL:HR:2020:850) volstond met de constatering dat de redelijke termijn was overschreden.