Voetnoten
1.Vergelijk rov. 3.1-3.10 van het arrest van het hof.
2.Hof 's-Hertogenbosch 18 mei 2021, ECLI:GHSHE:2021:1448, GJ 2021/88, m.nt. G.J. de Groot.
3.Het vonnis is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
6.HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3241, NJ 2016/474, m.nt. J.L. Legemaate en H.B. Krans (VGZ c.s./Nutricia). 7.Zilveren Kruis c.s. hebben op 27 december 2022 – en dus overeenkomstig art. 402 lid 2 jo 339 lid 2 Rv binnen acht weken na de datum van het arrest van het hof – de procesinleiding in cassatie ingediend bij de Hoge Raad.
8.Zie met name HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, NJ 1993/659, m.nt. D.W.F. Verkade (Vredo/ […] ), rov. 3.4, en HR 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7508, NJ 2007/37 (Technip/ […] ), rov. 3.6.3. Vgl. voorts bijvoorbeeld Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2023/141 en GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 256 Rv, aant. 2 (P. de Bruin, voorheen bewerkt door T.F.E. Tjong Tjin Tai, actueel t/m 24-08-2023). 9.Zie naast de in vorige voetnoot genoemde vindplaatsen ook HR 8 januari 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB4098, NJ 1965/162 (ETBI/Vereniging van Behangselpapierfabrieken). 10.Boonekamp spreekt t.a.p. van een geval dat die beoordeling zou neerkomen op een ‘schot in het duister’.
11.Als de rechter wél van die vrijheid gebruikmaakt, is die motivering allicht wel vereist. Zie de gegevens vermeld in voetnoot 8.
12.Zie aldus letterlijk het hiervoor al genoemde HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, NJ 2019/80, m.nt. J.L. Legemaate (PTED), rov. 4.2.2, met verwijzing naar HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, NJ 2015/344, m.nt. J. Legemaate (Bosentan), rov. 3.5.1-3.5.3. 13.HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1111, NJ 2021/296, m.nt. J.L. Legemaate (Menzis c.s./Goodlife Fertility), rov. 3.2.2. Een en ander wordt ook overwogen in HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3241, NJ 2016/474, m.nt. J.L. Legemaate en H.B. Krans (VGZ c.s./Nutricia c.s.), rov. 3.4.3 slot en 3.4.4, met verwijzing naar Kamerstukken II 2003-2004, 29 763, nr. 3, p. 110-111. 14.Zie de toelichting op de oorspronkelijke versie van art. 2.8 Bzv in de Nota van toelichting bij het Besluit zorgverzekering, Stb. 2005, 389, p. 42-44. Ook bij de totstandkoming van de huidige versie van art. 2.8 lid 1 onder b Bzv is dit begrip niet toegelicht. Zie Stb. 2007, 129 (art. 1.7 onder B), p. 9.
15.Stb. 2002, 242, p. 6.
16.Zie rov. 3.4.5-3.5.2 en 3.7.2 van het arrest VGZ c.s./Nutricia c.s. en het citaat hiervoor in 3.7 uit het arrest en Menzis c.s./Goodlife Fertility.
17.Het Zorginstituut actualiseert zijn beoordelingsmaatstaven. Zie laatstelijk Zorginstituut, ‘Beoordeling stand van de wetenschap en praktijk’, april 2023, die te vinden is op de website van het Zorginstituut. Volgens mij bestaan er tussen de huidige en de in het arrest omschreven maatstaven uit 2015 geen wezenlijke verschillen.
18.Zie aldus ook HR 27 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:95, NJ 2023/122, m.nt. J.L. Legemaate, rov. 3.1.8. 19.Zie bijv. de Wikipedia-pagina over ‘Optische isomerie’. Zie ook rov. 6.28 van de hiervoor in 2.1 onder (vi) genoemde uitspraak van het hof Den Bosch.
20.Volgens Zilveren Kruis c.s. komt de werking van methylfenidaat uitsluitend door de aanwezigheid van het bestanddeel dexmethylfenidaat en is het andere (linksdraaiende) enantiomeer slechts vulmiddel. Volgens Regenboog Apotheek is echter met betrekking tot dexmethylfenidaat en methylfenidaat sprake twee verschillende stoffen (die daardoor ook verschillende werking kunnen hebben). Aldus heeft het hof de feiten ook vastgesteld in rov. 4.18, dat op dit punt in cassatie niet wordt bestreden.
21.Methylfenidaat wordt onder meer op de markt gebracht onder de bekende merknaam Ritalin. Partijen verschillen overigens van mening over het antwoord op de vraag hoeveel dexmethylfenidaat duurder is dan methylfenidaat (heel veel of juist heel weinig). Zie de discussie bij pleidooi in hoger beroep, weergegeven in het proces-verbaal van de zitting op p. 3-5.
22.Ook het hof Den Bosch oordeelde al in deze zin. Zie rov. 6.31.1-6.31.5 van diens hiervoor in 2.1 onder (vi) genoemde uitspraak.
23.Aldus begrijp ik ook de zienswijze van het Zorginstituut in het rapport “Beoordeling van de stand van de wetenschap en praktijk” versie 2015, dat wordt aangehaald onder 3.13 van de conclusie van A-G Keus voor het PTED-arrest en waarnaar de Hoge Raad in rov. 4.3.1 en 4.3.4 van dat arrest verwijst.
24.Zie bijvoorbeeld producties 18 en 19 bij de inleidende dagvaarding en productie B bij de memorie van grieven.
25.Ik zie geen grond waarom de rechter het oordeel van de zorgverzekeraar slechts marginaal zou mogen toetsen.
26.Vgl. over de indicatie waarvoor zorg is bedoeld, M. van der Mersch in H.J.J. Leenen e.a., Handboek gezondheidsrecht, Den Haag: Boom juridisch 2020, 10.6.4, die in dat verband spreekt van ‘indicatiegebied’, kennelijk ter onderscheiding van het al genoemde begrip ‘indicatievereiste’.
27.Zie over de logische samenhang van indicatiegebied en -vereiste M. van der Mersch, a.w., 10.6.6.
28.Met ‘en geen bewerking of aanvulling’ bedoelt het subonderdeel, blijkens het vervolg ervan – dat na deze voetnoot in de tekst wordt weergegeven – ‘en niet (in wezen) dezelfde behandeling’.
29.Met ‘bouwsteen’ bedoelt het middel kennelijk ‘bestanddeel’. Zie hiervoor in 3.17 en 3.18.
30.Dat zou anders zijn als vast zou staan dat de werking en bijwerkingen van beide stoffen steeds geheel identiek zijn bij individuele patiënten, maar dat is, als ik goed zie, gesteld noch gebleken. Het hof heeft het tegendeel geoordeeld, met zijn oordeel in rov. 4.29 en 4.30 dat dexmethylfenidaat baat kan brengen bij patiënten voor wie methylfenidaat niet werkt of teveel bijwerkingen heeft. In zoverre is er overigens ook geen sprake van, zoals subonderdeel 2.1 wil, dat het betoog van Zilveren Kruis c.s. niet zou zijn weersproken. Regenboog Apotheek heeft dat op dit punt juist wel gedaan.
31.Dergelijke voortbouwklachten zijn niet nodig. De Hoge Raad behoeft ze (dan) ook niet te behandelen. Zie mijn conclusie in zaak 21/04365, ECLI:NL:PHR:2022:842, onder 3.22, met verdere verwijzingen. 32.Vgl. ABRvS 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9066, JGR 2013/10 (Regenboog Apotheek), rov. 8.1. Zie voorts Kamerstukken II 1998-1999, 26 344, nr. 1, p. 7, en Kamerstukken II 2004-2005, 29 359, nr. 6, p. 26. 33.Zie haar memorie van grieven onder 2.38 e.v.
34.Zie haar memorie van antwoord, m.n. onder 53.
35.Met ‘ZiN’ bedoelt het hof het Zorginstituut.
36.Het advies is door Zilveren Kruis c.s. overgelegd als productie 6 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg.
37.Dit was bijvoorbeeld aan de orde in de octrooizaak die de Hoge Raad heeft beslist in HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4115, NJ 2014/505, m.nt. Ch. Gielen, waarin het ging om de betere werking van een als antidepressivum te gebruiken stof die bestond uit slechts één enantiomeer (escitalopram) ten opzichte van een reeds als antidepressivum in gebruik zijnde stof die bestond uit een racemisch mengsel van beide aan de orde zijnde enantiomeren (citalopram). Dit voorbeeld – dat goed vergelijkbaar lijkt met het geval van de onderhavige zaak – wordt in de stukken van deze zaak dan ook onder meer naar voren gebracht. Zie het als bijlage 1 bij productie A door Regenboog Apotheek bij memorie van grieven overgelegde rapport van [betrokkene 1] , onder 11. 38.Met IGJ bedoelt het hof de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en met ‘Gnw’ de Geneesmiddelenwet. De voetnoten in het citaat komen uit het origineel en zijn slechts vernummerd.
40.TK 2018-2019, 29 477, nr. 569.
41.Kamerstukken II 2004-2005, 29 359, nr. 8, p. 48.
42.Kamerstukken II 2004-2005, 29 359, nr. 3, p. 17-19 en nr. 6, p. 25-26. Zie ook ABRvS 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9066, rov. 8.1, waarnaar het hof in rov. 4.34 verwijst. 43.Kamerstukken II 2003-2004, 29 359, nr. 3, p. 18-19, Kamerstukken II 2004-2005, 29 359, nr. 6, p. 26, en Kamerstukken I 2006-2007, 29 359, nr. F, p. 6-7.
44.In de hiervoor genoemde uitspraak van 1 mei 2013, rov. 8.1, en daar genoemde plaats in de parlementaire stukken.
45.Vgl. het door het hof genoemde Kamerstuk en de bijlage daarbij, Kamerstukken II 2018-2019, 29 477, nr. 569.