Conclusie
1.Inleiding
Kostov [2] geoordeeld dat de handelingen van belanghebbende betreffende het nikkel een zelfstandige economische activiteit vormen. De voorbelasting mag in mindering worden gebracht, nu zij de partij nikkel heeft aangeschaft met de bedoeling deze op termijn weer te verkopen.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
Kostov [6] . De Rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting die in rekening is gebracht bij de aankoop van de partij nikkel. Voor dat geval is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf van het volledige bedrag aan btw dat in rekening is gebracht.
Kostov, waaruit volgt dat art. 9(1) Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een natuurlijk persoon die voor zijn activiteiten reeds btw-plichtig is, ook voor elke andere economische activiteit die hij incidenteel verricht, als ‘belastingplichtige’ moet worden aangemerkt, mits deze activiteit een activiteit in de zin van de tweede alinea van die bepaling is. Dat heeft volgens het Hof ook te gelden voor een rechtspersoon zoals belanghebbende. Belanghebbende moet dus voor de aankoop van de partij nikkel als ondernemer worden aangemerkt. Zij heeft recht op aftrek van voorbelasting, nu zij de partij nikkel heeft aangeschaft met de bedoeling deze op termijn weer te verkopen.
3.Het geding in cassatie
Kostovvoorstaat, dan geeft deze uitleg blijk van een onjuiste rechtsopvatting in het licht van het zilverenbarenarrest.
4.Juridisch kader
Vooraf
EDM [31] blijkt dat ook de enkele aankoop en de enkele verkoop van andere verhandelbare waardepapieren niet kwalificeren als exploitatie van een zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, omdat de enige opbrengst van deze handelingen voortspruit uit eventuele winst bij de verkoop van deze waardepapieren. In vergelijkbare zin het arrest
Słaby & Kuć [32] , waarin het Hof van Justitie het onderscheid tussen de enkele uitoefening van het eigendomsrecht versus een economische activiteit ook toepast op onroerend goed. Zie ook
Harnas & Helm [33] , waarin het gaat om rente ontvangen uit obligaties (al dringt zich daar de vergelijking met kredietverlening op [34] ).
Régie Dauphinoise [45] . Régie Dauphinoise houdt zich voornamelijk bezig met het beheer van onroerend goed. Deze activiteit omvat in de eerste plaats het beheer, als gevolmachtigde van de eigenaren, van onroerende goederen die in verhuur zijn gegeven en, in de tweede plaats, de uitoefening van de functie van beheerder van gemeenschappelijke eigendom. In dit kader beheert zij de voorschotten die haar worden toevertrouwd door de mede-eigenaren en de huurders wier onroerend goed zij beheert. Deze gelden belegt zij met instemming van haar cliënten voor eigen rekening bij financiële instellingen. Régie Dauphinoise is eigenaar van de gelden op het moment waarop deze op haar rekening worden gestort. Zij is verplicht de gelden terug te betalen, maar verkrijgt de beleggingsopbrengsten. Het Hof van Justitie buigt zich over de vraag of sprake is van een economische activiteit en maakt de vergelijking met de ontvangst van dividend door een houdstermaatschappij:
Harnas & Helm [46] gaat het Hof van Justitie in op de verlengstukgedachte. Onder verwijzing naar
Régie Dauphinoiseverduidelijkt het dat handelingen inzake onder meer aandelen die normaliter niet binnen het toepassingsgebied van de btw vallen daar alsnog binnen kunnen vallen wanneer zij het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk van een belastbare activiteit vormen.
EDM [47] gaat het om een holdingmaatschappij in de mijnbouwsector. De hoofdactiviteiten van EDM betreffen het beheer van haar deelnemingen en het wetenschappelijk en technologisch onderzoek in de mijnbouwsector met het oog er, onder meer via de oprichting van nieuwe ondernemingen, in te investeren. Zij verstrekt onder meer leningen tegen vergoeding aan ondernemingen waarin zij een deelneming bezit, en verkoopt ook van tijd tot tijd haar deelnemingen en andere waardepapieren. Voorts maakt EDM deel uit van drie consortia die als enig doel hebben ertslagen te ontdekken in drie verschillende streken van Portugal en de rentabiliteit van de exploitatie ervan te onderzoeken. EDM’s activiteit in het kader van elk van deze consortia bestaat in handelingen van technische aard en coördinatie van werkzaamheden als beheerder van het consortium, alsmede in adviesverlening en deelname aan daartoe opgerichte technische commissies. De zaak gaat – voor zover hier relevant – over de btw-kwalificatie van EDM’s verkopen van aandelen en deelnemingen aan investeringsfondsen, betalingen van rente op bankdeposito’s en waardepapieren, zoals schatkistpapier en depositocertificaten, alsmede de opbrengst van beleggingen in investeringsfondsen en verstrekking van leningen aan deelnemingen. Het Hof van Justitie zet de opbrengsten uit beleggingen en verkopen van deelnemingen (geen economische activiteit) af tegen de opbrengsten uit het verstrekken van leningen aan deelnemingen:
EDMschrijft Cornielje dat de verlengstukgedachte in dit arrest lijkt te worden gebruikt om te beoordelen of in beginsel economische activiteiten ook belastingplichtige activiteiten zijn: [48]
NCC [51] past het Hof van Justitie de verlengstukgedachte toe in het kader van de berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek ten aanzien van een onderneming die actief is in de bouwsector, met name als aannemer. NCC voert zowel voor rekening van derden als voor eigen rekening bouwwerkzaamheden uit, waaronder met name ingenieurs-, plannings-, adviserings- en uitvoerende werkzaamheden, in de sector civiele bouwprojecten. De verkoop van onroerend goed dat zij voor eigen rekening heeft gebouwd, vormt voor NCC geen hoofdactiviteit, maar een zelfstandige activiteit die een afgeleide is van haar aan btw onderworpen bouwwerkzaamheden. Het Hof van Justitie overweegt:
C&D Foods [52] geeft het Hof van Justitie nog nadere aandacht aan de verlengstukgedachte bij een aandelenoverdracht. Hier is relevant dat het Hof van Justitie de toepassing van de verlengstukgedachte afwijst op de grond dat de overdracht geen handeling vormt die bestaat in het verkrijgen van duurzame opbrengsten uit activiteiten die verder gaan dan de enkele verkoop van aandelen:
Nordania Finans [57] , waaruit – zo maak ik ook uit zijn verwijzing daarnaar op – ook volgt hoe dun de lijn kan zijn tussen een activiteit die onderdeel uitmaakt van de hoofdactiviteit en een activiteit die daarvan geen onderdeel uitmaakt, maar daarvan wel een verlengstuk vormt.
Kostov [59] gaat over een persoon die zelfstandig het beroep van particulier gerechtsdeurwaarder uitoefent. Kostov is voor btw-doeleinden geregistreerd. Kostov heeft een lastgevingsovereenkomst gesloten op basis waarvan hij zich ertoe verbindt om als lasthebber biedingen te doen op drie openbare veilingen van onroerende goederen. Voor het geval dat de onroerende goederen aan hem zouden worden toegewezen, is hij tevens de verbintenis aangegaan de eigendom van die goederen aan de lastgever over te dragen. De lastgever verbond zich ertoe om de noodzakelijke financiële middelen voor de in de overeenkomst bedoelde aankopen ter beschikking te stellen, de eigendom van de door Kostov bij de uitvoering van de lastgeving verkregen goederen te verwerven en hem de contractuele vergoeding te betalen. Kostov had ook recht op deze vergoeding indien de biedingen niet succesvol zouden zijn. De vergoeding is betaald op de dag van de ondertekening van de overeenkomst. Kostov heeft vervolgens de in de overeenkomst omschreven onroerende goederen verworven. Van Kostov is btw nagevorderd op de grond dat de door hem ontvangen vergoeding een tegenprestatie vormt voor een belastbare dienst die hij als btw-plichtige had verricht.
alle(het Hof van Justitie benadrukt dit woord) werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Voor belastingplichtigen in de zin van art. 9(1) Btw-richtlijn – dus die reeds een economische activiteit verrichten – geldt dat ook een incidentele activiteit in de hoedanigheid van belastingplichtige wordt verricht, mits de incidentele activiteit een economische activiteit is. Een andere uitleg zou niet stroken met onder meer het doel van een eenvoudige en zo algemeen mogelijke btw-heffing.
Kostov: [60]
Kostovduidelijk formuleert dat ook de incidentele activiteit een economische activiteit moet zijn om als zodanig te kwalificeren, valt in feite uit
Kostovniet méér af te leiden dan wat ik hierboven uiteenzet: het incidentele karakter van een economische activiteit, uitgevoerd door een belastingplichtige, ontneemt daaraan nog niet het karakter van economische activiteit.
Kostovbevat geen uitbreiding van het begrip economische activiteit, in die zin dat bij een belastingplichtige daarvan eerder sprake zou zijn. Dat lees ik overigens ook terug in de conclusie van A-G Wathelet [61] voorafgaand aan
Kostov. Hij overweegt ook – sterker dan het Hof van Justitie – dat de mate van samenhang met de belangrijkste economische activiteit niet bepalend is voor de vraag of een incidentele activiteit ook een economische activiteit is. [62] Ook A-G Kokott overweegt in die trant in een recente conclusie, waarin zij ook ten aanzien van
Kostovbespiegelt; vergelijk ook de overweging over de ‘besmetting’: [63]
Kostovis later nog aangehaald door het Hof van Justitie in het arrest
Paulo Nascimento Consulting [64] . Het bemerken waard is dat het Hof van Justitie de in
Kostovvoorliggende vraag beschrijft als “of btw verschuldigd was over handelingen die incidenteel werden verricht door een persoon die btw-plichtig was voor zijn hoofdactiviteit, in een geval waarin de nevenactiviteit van die persoon weliswaar een economische activiteit vormde die verband hield met zijn hoofdactiviteit, maar daarmee niet overeenkwam” (punt 24). De omstandigheid dat de nevenactiviteit verband hield met de hoofdactiviteit, werd echter in
Kostovniet als zodanig meegewogen. [65] Ik kom hieronder nog terug op
Paulo Nascimento Consulting.
Kostov-leer is te plaatsen naast de eerder beschreven verlengstukgedachte. De overlap tussen de twee situaties is in ieder geval dat het gaat om een reeds belastingplichtige persoon, dus een persoon die reeds een economische activiteit uitoefent. In beide situaties wordt voorts een (neven)activiteit uitgeoefend die niet de hoofdactiviteit is. In een
Kostov-geval is de vraag of een incidentele (neven)activiteit, uitgevoerd door een belastingplichtige, op zichzelf bezien een economische activiteit vormt; zo ja, dan staat het incidentele karakter van die activiteit niet in de weg aan het zijn van economische activiteit. In een geval waarop de verlengstukgedachte ziet, vormt de (neven)activiteit op zichzelf bezien géén economische activiteit, maar wordt deze enkel een economische activiteit doordat de activiteit in het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengde van een economische activiteit ligt. [66]
Ryanair [67] . Dat arrest past wellicht beter in het rijtje inzake het moeien c.q. inmengen in een deelneming (zie 4.12). Niettemin haal ik het op deze plaats aan, omdat het Hof van Justitie oordeelt dat de activiteit die bestaat uit het mengen in het beheer van vennootschappen waarin wordt deelgenomen op zichzelf bezien een economische activiteit vormt (met cursivering van mij):
die bestaat in het leveren van btw-plichtige managementdiensten aan de overgenomen vennootschap. Ryanair heeft derhalve gehandeld als belastingplichtige op het tijdstip waarop zij de uitgaven voor de litigieuze diensten heeft gedaan. Zodoende heeft Ryanair er dus in beginsel recht op de voorbelasting over deze diensten onmiddellijk af te trekken, zelfs als
deze economische activiteit, die tot belaste handelingen had moeten leiden, uiteindelijk niet van de grond is gekomen en dus niet tot dergelijke handelingen heeft geleid. Met betrekking tot de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op aftrek en meer in het bijzonder de omvang van dat recht, moeten de kosten die zijn opgekomen met het oog op de verwerving van de aandelen van de doelvennootschap worden toegerekend aan deze economische activiteit die bestond in het verrichten van handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat. In zoverre vertonen deze uitgaven een rechtstreeks en onmiddellijk verband met het geheel van deze economische activiteit en maken zij dus deel uit van de algemene kosten ervan. Daaruit volgt dat voor de btw erover recht op integrale aftrek bestaat.
Paulo Nascimento Consulting [69] – ik noemde het al kort in 4.33 – gaat het over een vastgoedbemiddelaar die in het kader van haar vastgoedbemiddelingsactiviteit een exclusief mandaat heeft gekregen om landbouwgrond te verkopen. Paulo Nascimento Consulting (PNC) bezorgde haar lastgever – die eigenaar is van deze grond – een koopaanbod, maar dit werd afgewezen door die lastgever, die weigerde PNC voor de verrichte dienst te vergoeden. PNC heeft een vordering ingesteld die ertoe strekte dat haar lastgever zou worden veroordeeld om haar de verschuldigde vastgoedbemiddelingscommissie te betalen, te vermeerderen met de btw en de vertragingsrente. De rechter heeft de vordering van PNC toegewezen bij een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. Aangezien de schuldenaar het hem in rekening gebrachte bedrag niet had betaald, heeft PNC bij die rechter een vordering tot gedwongen tenuitvoerlegging ingesteld met het oog op de inning van haar schuldvordering. In het kader van die procedure voor gedwongen inning is beslag gelegd op een aan de schuldenaar toebehorend onroerend goed om de betaling van het verschuldigde bedrag te waarborgen. PNC heeft vervolgens aan een derde partij tegen betaling alle rechten en verplichtingen overgedragen die verbonden waren aan de positie die zij innam in de lopende procedure voor gedwongen tenuitvoerlegging. Hier relevant zijn de volgende overwegingen van het Hof van Justitie:
Paulo Nascimento Consultingheeft wel wat weg van de verlengstukgedachte. In die observatie word ik gesterkt doordat het Hof van Justitie verwijst naar punt 42 van de conclusie van de advocaat-generaal [70] , waarin hij in voetnoot 35 bij wijze van analogie verwijst naar
C&D Foods [71] (4.21). Bijzonder is dan dat het Hof van Justitie niet beoordeelt of de cessie en overdracht op zichzelf bezien een economische activiteit zijn, maar in punt 27 direct oordeelt dat deze handelingen in het verlengde van de bestaande economische hoofdactiviteit liggen. De daarop volgende overweging in punt 28 van
Paulo Nascimento Consultingis vrij algemeen geformuleerd, maar daarbij plaats ik wel een kanttekening. Inderdaad is niet uitgesloten dat een eenmalige activiteit die niet overeenkomt met de hoofdactiviteit toch in het kader van de economische activiteit wordt verricht, maar dat kan mijns inziens niet los worden gezien van de verlengstukachtige redenering die het Hof van Justitie in punt 27 hanteert. Immers, de overgedragen rechten en verplichtingen vloeien specifiek voort uit de reguliere dienstverlening van PNC.
Kostoven
Paulo Nascimento Consultingwordt uiteengezet: [72]
Incidentele activiteit daadwerkelijk rechtstreeks in verlengde van de economische hoofdactiviteit
Kostov:
Kostovvolgt dat tot de economische activiteit van een belastingplichtige behoort elke incidenteel verrichte handeling onder bezwarende titel, en dat dit ook geldt voor haarzelf wanneer zij op enig moment het zilver verkoopt. De Hoge Raad oordeelt echter dat zulks niet uit het arrest
Kostovkan worden afgeleid en dat buiten enige twijfel is dat het incidenteel aankopen van baren zilver om deze op enig moment te verkopen niet een in artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de Btw-richtlijn bedoelde werkzaamheid of exploitatie van een lichamelijke zaak vormt:
Kostov [77] . Blokland bespiegelt in zijn BNB-annotatie bij het zilverbarenarrest [78] onder meer dat de aard van het betrokken goed mogelijk een rol zou kunnen spelen bij de vraag of sprake kan zijn van een economische activiteit:
5.Bespreking van het middel
Vooraf
distinguishing [81] ) tussen de twee situaties waardoor het oordeel in het zilverbarenarrest niet toepasbaar is op het onderhavige geval. Ik meen dat het om het laatste gaat. Dat leid ik af uit de opbouw van deze overweging. Immers gebruikt het Hof de signaalwoorden “gelet daarop en omdat”, welke signaalwoorden worden gebruikt in de context van feitelijke omstandigheden: belanghebbende is reeds ondernemer, het nikkel is aangeschaft om het later weer te verkopen en belanghebbende volgt de koersontwikkeling van nikkel met het oog op het hebben van een financiële buffer.
Kostovin de daarop volgende overweging, mijns inziens aldus worden begrepen dat het volgens het Hof gaat om een activiteit die op zichzelf bezien een economische activiteit vormt. Die lezing strookt met dat het Hof het heeft over ‘elke andere economische activiteit’ en ‘incidentele economische activiteit’. Bovendien ziet
Kostovduidelijk op activiteiten die op zichzelf bezien al een economische activiteit vormen (zie 4.34; die uitleg lijkt, gezien de daar aangehaalde literatuur, ook gangbaar).
Kostov-geval, althans niet op basis van de omstandigheden die het Hof meeweegt. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
Kostov-route, maar oordeelt dat de aankoop van het nikkel heeft plaatsgevonden in het kader van – ik parafraseer – de hoofdactiviteit van belanghebbende. Ik concludeerde al dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting; niettemin kan mijns inziens dan niet worden teruggevallen op het oordeel van de Rechtbank. Ten eerste heeft dat een rechtskundige achtergrond. De Rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de economische activiteit en het nikkel, maar heeft geen aandacht besteed aan de bijbehorende voorwaarde dat de kosten onderdeel uitmaken van de algemene kosten en de kosten als zodanig zijn opgenomen in de prijs van door hem geleverde goederen of verrichte diensten. Met name dat laatste staat niet vast, en de Inspecteur betwist dat ook in zijn hogerberoepschrift (onderdeel 5.3). In zoverre is de uitspraak van de Rechtbank onvolledig.