In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een in Duitsland gevestigde onderneming en de inspecteur van de Belastingdienst. De onderneming had een btw-teruggaafverzoek ingediend voor de aankoop van nikkel, dat door de inspecteur was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de onderneming recht had op aftrek van de voorbelasting die in rekening was gebracht bij de aankoop van het nikkel. De rechtbank stelde vast dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestond tussen de economische activiteit van de onderneming en de leveringen en verleende diensten die plaatsvonden in het kader van het beheer van het werkkapitaal. De rechtbank kon echter niet oordelen over de te vergoeden belastingrente en invorderingsrente, omdat de inspecteur nog geen belastingrentebeschikking had vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de onderneming wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de onderneming.