Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 26 januari 2012, nr. 10/00660, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan [X] B.V. De naheffingsaanslag betrof de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd na bezwaar, maar de Rechtbank te Haarlem had deze vernietigd. Het Gerechtshof te Amsterdam had echter de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, waarop [X] B.V. cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat [X] B.V. geen recht had op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting. De Hoge Raad benadrukte dat een belastingplichtige recht heeft op aftrek indien hij een goed in de hoedanigheid van belastingplichtige heeft aangeschaft. Het Hof had verondersteld dat de aankoop van een jacht door [X] B.V. geen verband hield met de uitoefening van een economische activiteit, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel berustte op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de aftrekbaarheid van omzetbelasting bij incidentele activiteiten en verduidelijkt de voorwaarden waaronder een belastingplichtige recht heeft op aftrek. De Hoge Raad gelastte ook dat de Staat de kosten van het geding in cassatie vergoedt aan [X] B.V. en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten.