ECLI:NL:PHR:2024:1391

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
24/00461
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 552a Sv tegen het uitblijven van een last tot teruggave van in beslag genomen geheimhouderstukken

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de klaagster, die zich beklaagt over het uitblijven van een last tot teruggave van onder haar in beslag genomen geheimhouderstukken. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 januari 2024 de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag, omdat de in beslag genomen stukken inmiddels waren teruggegeven. De klaagster had eerder, op 2 juni 2016, een doorzoeking van haar woning ondergaan waarbij geheimhouderstukken en digitale gegevensdragers in beslag waren genomen. De klaagster en haar raadsman hebben herhaaldelijk aangegeven dat er vertrouwelijke communicatie tussen de klaagster en haar raadsman op deze gegevensdragers stond. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen geoordeeld dat de teruggave van de stukken het belang van het klaagschrift heeft doen vervallen, waardoor de klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat het belang aan het klaagschrift is komen te ontvallen door de teruggave van de in beslag genomen stukken. De zaak heeft samenhang met andere zaken (24/00459 en 24/00463) die eveneens door de procureur-generaal zijn behandeld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00461 Bv
Zitting17 december 2024
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klaagster],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de klaagster

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft bij beschikking van 24 januari 2024 de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar op grond van art. 552a Sv ingediende beklag tegen het uitblijven van een last tot teruggave van onder haar in beslag genomen schriftelijke geheimhouderstukken en op digitale gegevensdragers staande geheimhouderstukken.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 24/00459 en 24/00463. In deze zaken concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 6 februari 2024 ingesteld namens de klaagster. J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd over de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring in het beklag.
1.4
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

2.Het processuele verloop van de zaak

2.1
Op 2 juni 2016 heeft met machtiging van de rechter-commissaris een doorzoeking van de woning van de klaagster plaatsgevonden. Bij die doorzoeking zijn onder andere geheimhouderstukken in beslag genomen, te weten gegevensdragers met daarop vertrouwelijke communicatie tussen de klaagster en haar raadsman [betrokkene 1] in het kader van de strafzaak tegen haar huisgenoot [betrokkene 2]. Volgens het van de doorzoeking opgemaakte proces-verbaal heeft de klaagster op een vraag van de rechter-commissaris geantwoord “dat er papieren en digitale correspondentie van/met een advocaat kunnen worden aangetroffen”. De bij de doorzoeking in beslag genomen voorwerpen zijn vermeld op de aan het proces-verbaal van de doorzoeking gehechte beslaglijst. Dat beslag is voor onderzoek overgedragen aan de opsporingsambtenaren. [betrokkene 1] heeft – zo wordt in het klaagschrift gesteld – op 3 juni 2016 aan zowel de rechter-commissaris als de officier van justitie bij brief/mailbericht laten weten dat er geheimhoudersstukken in beslag zijn genomen. De klaagster, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben op 15 juni 2016 ieder afzonderlijk een klaagschrift ingediend tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de bij de doorzoeking in beslag genomen geheimhouderstukken. [1] De rechtbank heeft op 21 juli 2016 de klaagschriften gegrond verklaard ten aanzien van een aantal schriftelijke bescheiden die als geheimhoudersstukken moeten worden aangemerkt. Voor wat betreft de digitale gegevensdragers, waarop zich eveneens mogelijk geheimhoudersstukken zouden bevinden, heeft de rechtbank de beslissing voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de uitkomsten van nader onderzoek door de afdeling forensische digitale opsporing. Uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 10 januari 2024 blijkt dat deze digitale gegevensdragers inmiddels zijn teruggegeven aan de klaagster en aan [betrokkene 2]. De rechtbank heeft in haar beschikkingen van 24 januari 2024 telkens geoordeeld dat door die teruggave niet meer bereikt kan worden “dan de feitelijke situatie thans is”, waardoor het belang aan het klaagschrift is komen te ontvallen en het beklag niet-ontvankelijk is.

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat de beslissing van de rechtbank “tot niet-ontvankelijkverklaring in het beklag blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onvoldoende met redenen is omkleed en/of onbegrijpelijk is”, waardoor de beschikking aan nietigheid lijdt.
3.2
Het namens de klaagster op 15 juni 2016 ingediende klaagschrift houdt het volgende in:
“1. (…).
2. Op 2 juni 2016 heeft er met machtiging van de rechter-commissaris mr. M.A.M. Wolters een doorzoeking van de woning van klaagster plaatsgevonden. Afschrift van het proces-verbaal van de doorzoeking d.d. 2 juni 2016, gedateerd op 8 juni 2016, wordt aangehecht.
3. Zoals de gemachtigde aan zowel de rechter-commissaris als de officier van justitie bij brief/mailbericht d.d. 3 juni 2016 heeft laten weten, zijn er bij de doorzoeking van de woning van klaagster geheimhouderstukken in beslag genomen. Het betreft de weergave van vertrouwelijke communicatie tussen [betrokkene 2] en haar raadsman/gemachtigde in haar mobiele telefoon, in haar computer(s), in administratie en in ordners, waarin zij de door haar raadsman aan haar overhandigde processtukken uit de strafzaak heeft gebundeld. Op deze processtukken bevinden zich aantekeningen van klaagster en gemachtigde/raadsman en informatie bestemd voor de raadsman ter voorbereiding op de regiezitting van dinsdag 14 juni a.s. en de behandeling van de strafzaak zelf. Meer specifiek betreft het de volgende in beslag genomen goederen met IBN-Code: (…).
4. Tijdens de doorzoeking, zo blijkt uit het proces-verbaal, is door de rechter-commissaris specifiek gevraagd naar de aanwezigheid van geheimhouderstukken. Daarop heeft klaagster de rechter-commissaris laten weten: “dat er papieren en digitale correspondentie van/met een advocaat kunnen worden aangetroffen.”
5. Klaagster en [betrokkene 2] hebben tijdens de doorzoeking specifiek (enkele) goederen aangewezen waarin de geheimhouderstukken zich zouden bevinden.
6. In het geval een beslagene, niet zijnde de verschoningsgerechtigde, in een beklagprocedure aanvoert dat zich bij de onder hem in beslaggenomen bescheiden, brieven of andere stukken bevinden ten aanzien waarvan een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen, is de rechter-commissaris bevoegd ter zake te beslissen. Beslist hij dat de inbeslagneming is toegestaan, dan dient gehandeld te worden zoals in art. 98, derde lid, Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming van de stukken wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist. [2]
7. In de onderhavige zaak is aan de rechter-commissaris aangegeven dat geheimhouderstukken kunnen worden aangetroffen. Desondanks heeft de rechter-commissaris, zoals blijkt uit het proces-verbaal, tijdens de doorzoeking de voorwerpen in beslag genomen en heeft hij het beslag voor onderzoek overgedragen aan de opsporingsambtenaren.
8. Voor het geval ervan moet worden uitgegaan dat de rechter-commissaris de inbeslagneming van bescheiden, ten aanzien waarvan een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen, heeft toegestaan, wordt dit klaagschrift ingediend.
9. Klaagster stelt dat door de inbeslagneming van de hierboven vermelde goederen het verschoningsrecht van [betrokkene 1] is geschonden.
10. Dit klaagschrift wordt binnen de wettelijke termijn ingediend, zodat klaagster ontvankelijk is. Voorts dient klaagster als rechthebbende te worden aangemerkt, aangezien de goederen onder haar in beslag genomen zijn.
11. Klaagster beklaagt zich met name over het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslag genomen goederen. Bij gelegenheid van de behandeling van dit klaagschrift zal klaagster haar beklag nader motiveren.
Redenen waarom:
Klaagster uw rechtbank verzoekt het beklag gegrond te verklaren en het beslag, op die onder klaagster inbeslaggenomen stukken/goederen, waarvan is aangevoerd dat deze stukken onder het (afgeleide) verschoningsrecht van [betrokkene 1] vallen, op te heffen en de teruggave van deze inbeslaggenomen goederen te gelasten.”
3.3
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 10 januari 2024 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter geeft een overzicht van het procesverloop van het klaagschrift en van het met dit klaagschrift samenhangende strafrechtelijke onderzoek Bobolink. De rechtbank heeft op 21 juli 2016 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft destijds het klaagschrift voor een deel gegrond verklaard en voor het overige de beslissing voor onbepaalde tijd aangehouden. De behandeling van het voornoemde klaagschrift wordt in openbare raadkamer voortgezet.
De raadsman voert namens klaagster het woord tot verdediging overeenkomstig de inhoud van een door hem overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
In aanvulling hierop merkt hij – zakelijk weergegeven – het volgende op:
Ik wil graag duidelijkheid krijgen over hetgeen met de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers en de inhoud daarvan is gebeurd. Ik ben ervan overtuigd dat mijn correspondentie, en daarmee geheimhoudersstukken, bij de digitale recherche liggen. Er dient gekeken te worden hoe de inhoud van deze digitale gegevensdragers is gefilterd, dit is onbekend. Ten aanzien van de schriftelijke bescheiden is dit wel duidelijk geworden. Ik ben van mening dat onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris de digitale gegevensdragers gefilterd dienen te worden, zodat hierover een proces-verbaal kan worden opgemaakt, net zoals gedaan is ten aanzien van de schriftelijke bescheiden.
De voorzitter merkt op dat de oorspronkelijke inbeslaggenomen digitale gegevensdragers terug zijn gegeven aan klaagsters [betrokkene 2] en [klaagster]. Daarmee rijst de vraag of het doel dat met de klaagschriften wordt nagestreefd nog kan worden bereikt. Evenzeer rijst de vraag hoeveel juridische ruimte de onderhavige procedure biedt voor de mogelijkheden die de raadsman oppert. De voorzitter merkt daarnaast op dat in het procesdossier van de strafzaak in ieder geval geen geheimhoudersstukken terecht zijn gekomen.
De officier van justitie voert het woord – zakelijk weergegeven – :
Ik heb geen kennis genomen van geheimhoudersstukken. Ik ben van mening dat de stellingen die de raadsman inneemt, beter passen bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Op dit moment loopt er een beklagprocedure op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. In de klaagschriften van [betrokkene 2] en [klaagster] is de kern van het verzoek de teruggave van de destijds inbeslaggenomen goederen. Deze goederen zijn echter in 2016/17 al teruggegeven aan klaagsters. Er is dus op dit moment geen belang meer bij de beklagprocedure. Ik ben dan ook van mening dat deze klaagschriften niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Op het klaagschrift van [betrokkene 1] is op 21 juli 2016 al een beslissing genomen. In zoverre ben ik van mening dat ook dit klaagschrift dan ook niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De vraag of er zich mogelijk nog digitale kopieën van geheimhoudersstukken in de systemen van de politie bevinden kan ik nu niet beantwoorden. Ik ben van mening dat deze vraag niet past in de behandeling van de beklagprocedure, maar bij de behandeling van de hoofdzaak.
De raadsman voert het woord – zakelijk weergegeven –:
Ik ben het oneens met de stelling van de officier van justitie dat geen belang meer zou zijn bij de klaagschriften omdat de goederen al zijn teruggegeven aan klaagsters. Het belang gaat er juist om dat er zich geheimhoudersstukken bij de digitale recherche bevinden. We zijn op dit moment zeven jaar verder. Ik vind niet dat er gewacht kan worden op de uitkomst van de strafzaak in hoger beroep. Ik zou het zorgelijk vinden als de opsporingsautoriteiten kennis hebben genomen van de geheimhoudersstukken. De kopieën van de digitale stukken zouden kunnen worden teruggegeven.
De officier van justitie voert het woord – zakelijk weergegeven –:
Ik kan niets teruggeven. Het gaat om 3 TB aan gegevens die op een computerserver staan. Ik zou de gegevens op de server wel kunnen laten vernietigen, maar dit lijkt me met het oog op het lopende hoger beroep op dit moment geen verstandige beslissing.
De raadsman voert het woord – zakelijk weergegeven –:
Ik geloof best dat het veel werk kost om 3 TB aan digitale gegevens te filteren. Aan de andere kant is het zorgelijk dat er digitale gegevensdragers in beslag worden genomen, maar dat er niet voor kan worden gezorgd dat de geheimhoudersstukken eruit gefilterd worden.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat op 24 januari 2024 een beslissing zal worden genomen op het klaagschrift.”
3.4
De door de raadsman tijdens de behandeling in raadkamer voorgedragen pleitnota houdt onder meer het volgende in:
“Bij de doorzoeking zijn schriftelijke bescheiden en digitale gegevensdragers in beslag genomen, waarvan [betrokkene 2] en [klaagster] direct (tijdens de doorzoeking) hebben aangegeven dat hierin geheimhoudersstukken aanwezig waren (zie pv 8 juni 2016, RC nr. 15/5392). Hiermee is door de politieambtenaren, noch door de dienstdoende RC iets gedaan. Ondanks dat bij de RC bekend was geworden dat er op de inbeslaggenomen goederen waarschijnlijk geheimhoudersstukken aanwezig waren, werden deze stukken meegenomen naar het politiebureau. De volgende dag heb ik mij tot de RC en de OvJ gewend en ik veronderstel de inhoud bij u bekend. Op mijn verzoek de juiste procedure te volgen kwam geen inhoudelijke reactie. Zoals ik de voorzitter van de rekestenkamer op 20 juli 2016 (per fax) heb laten weten is de indiening van de klaagschriften ingegeven door het uitblijven van een tijdige reactie van de RC (was de inbeslagneming van de geheimhoudersstukken nu wel of niet toegestaan).
Uw rechtbank heeft op 21 juli 2016 geoordeeld dat het klaagschrift gegrond is ten aanzien van een aantal met name genoemde stukken. Ten aanzien van de digitale gegevensdragers heeft de rechtbank (zie beschikkingen d.d. 21 juli 2016) het volgende overwogen:
“Bij de doorzoeking zijn ook de digitale gegevensdragers in beslag genomen. Deze bevinden zich in beheer bij de afdeling forensische digitale opsporing. Deze afdeling zal aan de hand van het forensische softwareprogramma Forensic Tool Kit een image maken van de data op basis waarvan geheimhoudersstukken automatisch kunnen worden gefilterd door middel van een geheimhouderslijst. Door het filteren ontstaan er twee databakken: één zonder geheimhouders en één met geheimhouders. De databak met geheimhouders is slechts toegankelijk door een aangewezen politiemedewerker geheimhouders, die buiten het onderzoeksteam werkzaam is. Deze medewerker maakt vervolgens proces-verbaal op van de aangetroffen geheimhoudersstukken. Het uitlezen van alle datadragers zal naar verwachting enige weken vergen.”
De vraag rest dan ook nog immer of er op de digitale gegevensdragers geheimhoudersstukken zijn aangetroffen en, zo ja, op welke wijze deze zijn afgeschermd. Dat de digitale gegevensdragers zouden zijn teruggegeven is weinig relevant. Van de inhoud op deze gegevensdragers zijn immers door het onderzoeksteam kopieën gemaakt. Van belang is dat wordt vastgesteld of hierop geheimhoudersstukken staan en wat er verder met deze stukken is gebeurd (bewaard, vernietigd). De vraag aan u is of u bij de stukken een pv heeft gezien waarin staat dat de digitale gegevensdragers zijn beoordeeld (gefilterd) en dat hierbij wel of geen geheimhoudersstukken zijn aangetroffen. Zonder zo’n pv kunnen mijns inziens de onderhavige klaagschriften (ten aanzien van de inhoud op de digitale gegevensdragers) niet beoordeeld worden.
Mijn cliënte [betrokkene 2] en ik hebben in de periode voorafgaande aan de doorzoeking bijzonder veel met elkaar gemaild over de onderhavige strafzaak en de uitleveringsprocedure. Ik kan mij niet voorstellen dat deze correspondentie zich niet op de in beslag genomen digitale gegevensdragers bevindt. En het idee dat deze correspondentie nu ergens op een diskette bij de digitale recherche ligt, kan ik moeilijk verdragen. Het is daarom dat artikel 98 en 218 Sv en de bescherming van het verschoningsrecht van ondergetekende indachtig wordt vastgehouden aan het onderhavige verzoek uit 2016.”
3.5
De bestreden beschikking houdt het volgende in:

Feiten
Op 2 juni 2016 heeft met machtiging van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van klaagster. Bij de doorzoeking zijn schriftelijke bescheiden en digitale gegevensdragers in beslag genomen.
Klaagster heeft op 15 juni 2016 een klaagschrift doen indienen tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de bij de doorzoeking in beslag genomen geheimhouderstukken.
Procedure
Het klaagschrift is op 15 juni 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft op 21 juli 2016 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft op 21 juli 2016 het klaagschrift gegrond verklaard ten aanzien van een aantal schriftelijke bescheiden die als geheimhoudersstukken moeten worden aangemerkt. Voor wat betreft de digitale gegevensdragers, waarop zich eveneens mogelijk geheimhoudersstukken zouden bevinden, heeft de rechtbank de beslissing voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de uitkomsten van nader onderzoek door de afdeling forensische digitale opsporing.
De rechtbank heeft – na aanhouding – op 10 januari 2024 de behandeling van het voornoemde klaagschrift in openbare raadkamer voortgezet. De rechtbank heeft de raadsman van klaagster, [betrokkene 1] en de officier van justitie op zitting gehoord.
Beoordeling
Vast staat dat de digitale gegevensdragers die destijds bij de doorzoeking in beslag zijn genomen reeds aan klaagster dan wel haar toenmalige levenspartner [betrokkene 2] zijn teruggegeven. Met het klaagschrift kan niet meer bereikt worden dan de feitelijke situatie thans is. Dat betekent dat het belang aan het klaagschrift is komen te ontvallen, en het beklag daarom niet-ontvankelijk is.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende.
Niet in geding is dat de politie destijds van de inhoud van de inbeslaggenomen gegevensdragers een digitale kopie heeft gemaakt, die nog altijd ter beschikking staat van de opsporingsautoriteiten, inclusief mogelijke geheimhoudersstukken. De raadsman heeft daar terecht aandacht voor gevraagd, maar binnen de beperkte (wettelijke) mogelijkheden van de onderhavige procedure kan de rechtbank geen beslissing nemen die aan alle te respecteren belangen recht doet. De rechtbank wijst erop dat het de raadsman en het openbaar ministerie vrij staat om nadere afspraken te maken over het beperken of (tijdelijk) afsluiten van de toegang tot de bij de politie opgeslagen gegevens, al dan niet door tussenkomst van de deken. De rechtbank kan zich tevens voorstellen dat door de officier van justitie wordt toegezegd dat de betreffende gegevens worden vernietigd op het moment dat de onderliggende strafzaak (die zich thans in het stadium van hoger beroep bevindt) tot een onherroepelijke uitkomst heeft geleid.
Beslissing
De rechtbank verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beklag.”
3.6
Art. 552a lid 1 Sv luidt, voor zover van belang:
“De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, […] over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk […].”
3.7
Art. 80quinquies Sr luidt:
“Onder gegevens wordt verstaan iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken.”
3.8
Art. 80sexies Sr luidt:
“Onder geautomatiseerd werk wordt verstaan een apparaat of groep van onderling verbonden of samenhangende apparaten, waarvan er één of meer op basis van een programma automatisch computergegevens verwerken.”
3.9
In de toelichting op het middel wordt het volgende naar voren gebracht:
“Uit het klaagschrift en de ter zitting overgelegde pleitnota blijkt dat de beslagenen [betrokkene 2] en [klaagster] reeds ten tijde van de inbeslagneming hebben aangegeven dat zich onder c.q. op de in beslag te nemen voorwerpen ook geheimhoudersstukken bevinden. Verder blijkt daaruit dat de raadsman zich de dag na de inbeslagneming tevergeefs tot de rechter-commissaris en de officier van justitie heeft gewend en heeft verzocht om de juiste procedure te volgen. In die situatie moet het klaagschrift van verzoekster geacht worden mede betrekking te hebben op de uitoefening van het verschoningsrecht van haar raadsman met betrekking tot de zich onder de in het klaagschrift inbeslaggenomen voorwerpen bevindende geheimhoudersgegevens. In het klaagschrift is dat onder 8 en 9 ook met zoveel woorden gesteld.”
Uit deze toelichting op het middel leid ik af dat in cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank het inleidend klaagschrift te beperkt heeft opgevat. De rechtbank heeft volgens de steller van het middel het klaagschrift ten onrechte niet ook zo begrepen dat het mede betrekking heeft op de uitoefening van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] met betrekking tot de zich onder de inbeslaggenomen voorwerpen bevindende geheimhoudersgegevens. [3]
3.1
Ik stel voorop dat de uitleg van een klaagschrift is voorbehouden aan de beklagrechter. Zijn oordeel – steunend op een aan hem voorbehouden uitleg van de gedingstukken – kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. [4]
3.11
In het klaagschriftis namens de klaagster aangevoerd:
I. dat aan de rechter-commissaris is aangegeven dat geheimhoudersstukken kunnen worden aangetroffen maar dat de rechter-commissaris desondanks tijdens de doorzoeking de voorwerpen in beslag heeft genomen en het beslag voor onderzoek heeft overgedragen aan de opsporingsambtenaren;
II. dat het klaagschrift wordt ingediend voor het geval ervan moet worden uitgegaan dat de rechter-commissaris de inbeslagneming van bescheiden, ten aanzien waarvan een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen, heeft toegestaan;
III. dat het verschoningsrecht van [betrokkene 1] is geschonden door de inbeslagname van de betreffende goederen;
IV. dat de klaagster zich met name beklaagt over het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslag genomen goederen, en
V. dat de rechtbank wordt verzocht het beklag gegrond te verklaren en het beslag op de onder klaagster inbeslaggenomen stukken/goederen, waarvan is aangevoerd dat deze stukken onder het (afgeleide) verschoningsrecht van [betrokkene 1] vallen, op te heffen en de teruggave van deze inbeslaggenomen goederen te gelasten.
Daarnaastis tijdens de behandeling in raadkamer op 10 januari 2024 door de raadsman van de klaagster verder nog aangevoerd dat hij graag duidelijkheid wil over hetgeen met de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers en de inhoud daarvan is gebeurd, dat hij ervan overtuigd is dat de geheimhoudersstukken bij de digitale recherche liggen en dat de digitale gegevensdragers onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris gefilterd dienen te worden, zodat hierover een proces-verbaal kan worden opgemaakt en dat de kopieën van de digitale stukken zouden kunnen worden teruggegeven. Hij heeft verder opgemerkt dat de omstandigheid dat de digitale gegevensdragers zouden zijn teruggegeven weinig relevant is, omdat van de inhoud op deze gegevensdragers door het onderzoeksteam kopieën zijn gemaakt. De voorzitter heeft opgemerkt dat de oorspronkelijke inbeslaggenomen digitale gegevensdragers zijn teruggegeven aan de klaagsters [betrokkene 2] en [klaagster] en dat daarmee de vraag rijst of het doel dat met de klaagschriften wordt nagestreefd nog kan worden bereikt, en dat evenzeer de vraag rijst hoeveel juridische ruimte de onderhavige procedure biedt voor de mogelijkheden die de raadsman oppert.
3.12
In haar beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de klaagster een klaagschrift heeft doen indienen “tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de bij de doorzoeking in beslag genomen geheimhoudersstukken”. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zowel alle schriftelijke geheimhoudersstukken als de digitale gegevensdragers waarop zich mogelijk eveneens geheimhoudersstukken zouden bevinden reeds aan de klaagster dan wel aan haar toenmalige levenspartner [betrokkene 2] zijn teruggegeven. De rechtbank heeft daarop geoordeeld dat met het klaagschrift niet meer kan worden bereikt dan de feitelijke situatie thans is, hetgeen betekent dat het belang aan het klaagschrift is komen te ontvallen en het beklag daarom niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ten slotte “ten overvloede” een opmerking gemaakt over de omstandigheid dat de raadsman “aandacht heeft gevraagd” voor de digitale kopieën die de politie destijds van de in beslag genomen gegevensdragers heeft gemaakt en die nog altijd ter beschikking staan van de opsporingsautoriteiten, inclusief mogelijke geheimhoudersstukken.
3.13
De rechtbank heeft het klaagschrift kennelijk aldus opgevat dat het zich alleen richt op de teruggave van de bij de doorzoeking in beslag genomen schriftelijke en digitale geheimhoudersstukken en niet ook op een verbod op kennisneming of gebruikmaking van de inhoud van deze stukken. Dat oordeel, dat is gebaseerd op de aan de rechtbank voorbehouden uitleg van de gedingstukken, is gelet op de inhoud van het klaagschrift niet onbegrijpelijk. [5] Weliswaar wordt daarin gesteld dat het verschoningsrecht van [betrokkene 1] is geschonden, maar in essentie wordt enkel geklaagd over de inbeslagname op zichzelf. Niet wordt geklaagd over het door opsporingsambtenaren kennis kunnen nemen van de geheimhouderstukken en dat een verbod tot kennisneming van deze stukken aan de orde zou moeten zijn. Het middel faalt in zoverre.
3.14
Voor het geval het middel en de daarop gegeven toelichting zo moet worden begrepen dat het kennelijke oordeel van de rechtbank, dat hetgeen de raadsman tijdens de behandeling van het klaagschrift naar voren heeft gebracht over het gebruik dan wel kennisneming van de geheimhoudersstukken door de politie, niet als een toegestane uitbreiding van het klaagschrift moet worden beschouwd, onbegrijpelijk is en van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, merk ik het volgende op.
3.15
Een beklag als bedoeld in art. 552a Sv moet, zoals die bepaling ook voorschrijft, schriftelijk worden gedaan. De wet kent niet de mogelijkheid een verzoek om teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp mondeling te doen; in een dergelijk beklag kan de klager niet worden ontvangen. [6] Een ingediend beklag kan evenmin per e-mail of ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer worden gewijzigd dan wel uitgebreid tot voorwerpen waarop het ingediende klaagschrift geen betrekking heeft. [7] Als een klager het beklag als bedoeld in artikel 552a Sv wil uitbreiden tot voorwerpen waarop het ingediende klaagschrift geen betrekking heeft, dan dient hij daartoe een nieuw klaagschrift in te dienen. [8] De wet bevat evenmin de mogelijkheid mondeling een verzoek te doen over het niet gebruiken of het niet kennisnemen van in beslag genomen documenten of gegevens. Dit alles in ogenschouw nemend, meen ik dat in een aanhangige beklagprocedure het beklag niet kan worden uitgebreid tot een beklag over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk als bedoeld in art. 552a Sv lid 1 Sv.
3.16
Gelet op het voorgaande getuigt het in de beschikking besloten liggende oordeel van de rechtbank dat hetgeen de raadsman tijdens de behandeling van het klaagschrift naar voren heeft gebracht over het gebruik dan wel kennisneming van de geheimhoudersstukken door de politie, niet als een toegestane uitbreiding van het klaagschrift moet worden beschouwd, niet van een onjuiste rechtsopvatting en dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk. Gelet daarop én gelet op de vaststelling van de rechtbank dat de in beslag genomen geheimhouderstukken en gegevensdragers met mogelijk digitale geheimhouderstukken reeds zijn teruggeven, heeft de rechtbank de klaagster terecht niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. Het middel faalt dus ook in zoverre.
3.17
De in de toelichting op het middel weergegeven klacht dat de rechtbank “alsdan de behandeling van het klaagschrift had moeten aanhouden en de stukken in handen van de rechter-commissaris had moeten stellen om, na het doorlopen van de van toepassing zijnde procedure, alsnog een beschikking zoals bedoeld in artikel 98 Sv te geven”, behoeft dan ook geen bespreking.
3.18
Het middel faalt.

4.Slotsom

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie ook de samenhangende zaken 24/00459 en 24/00463.
2.Voetnoot in klaagschrift: “ECLI:NL:HR:2015:3076, onder 2.5.1 en 2.5.2”.
3.Saillant is dat na de raadkamerzitting van 21 juli 2016 het OM kennelijk geen vervolg heeft gegeven aan de reden van de aanhouding en de verdediging dat kennelijk ook op zijn beloop heeft gelaten. Dat is althans het beeld dat rijst uit de in cassatie beschikbare stukken en dat beeld doet iets met de waardering van het belang van de klager bij een behandeling in cassatie.
4.HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:655, rov. 2.3 en HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:497,
5.Vgl. HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:497,
6.Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010,
7.Vgl. HR 25 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2644, rov. 3.3, HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2003,
8.Vgl. HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:497,