ECLI:NL:PHR:2024:1380

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
22/03756
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal van elektriciteit in woning verdachte met ambtshalve opmerking over redelijke termijn in cassatie

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 17 december 2024, gaat het om de verdachte die is beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1968, werd eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De zaak betreft een hennepkwekerij die op 15 oktober 2019 in de woning van de verdachte werd aangetroffen, waar 743 hennepplanten werden gevonden. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de hennepkwekerij en stelde dat hij de woning had verhuurd aan anderen. Het hof bevestigde de eerdere veroordeling, maar de verdachte stelde cassatie in, waarbij hij aanvoerde dat de bewezenverklaring niet zonder meer uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, gezien de omstandigheden en de bewijsvoering. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan. Tevens werd ambtshalve opgemerkt dat de redelijke termijn in cassatie was overschreden, wat ook tot vermindering van de straf zou leiden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03756

Zitting17 december 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 september 2022 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2021 met aanvulling c.q. verbetering van gronden bevestigd. Bij dit vonnis had de rechtbank de verdachte wegens 1.
“opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”en 2.
“diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bovendien is beslist op de vordering van de benadeelde partij en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 22/03758. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet, althans niet zonder meer uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.

De relevante processuele feiten

5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij:
“1. op 15 oktober 2019 te [plaats]
opzettelijk heeft geteeld,
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 743 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. op 15 oktober 2019 te [plaats]
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Enexis Netbeheer B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.”
6. Het hof heeft zich verenigd met het beroepen vonnis met aanvulling c.q. verbetering van de gronden waarop het berust. De bewezenverklaring steunt op de volgende in het vonnis van de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen:

1. Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 31 maart 2020, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 1] (p. 19 t/m 21):
Op dinsdag 15 oktober 2019 omstreeks 13:46 uur heb ik naar aanleiding van een anonieme melding d.d. 15 oktober 2019 - “in de [a-straat] is al geruime tijd een hennepgeur waarneembaar. Deze geur verspreidt zich over het huizenblok en wordt met de dag sterker” - een onderzoek ingesteld in de [a-straat] te [plaats] , om vast te stellen of deze informatie kon worden bevestigd. De hennepgeur was direct waarneembaar. Na het volgen van de geur bleek deze het sterkst te zijn aan de achterzijde van de [a-straat 1] . Komende vanaf deze woning hoorde ik een laag brommend c.q. zoemend geluid welke overeenkomt met het geluid van een afzuiginstallatie.
Controle GBA
Op het genoemde adres [a-straat 1] , [plaats] , binnen de gemeente [plaats] , staat de volgende persoon ingeschreven: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] .
Omschrijving pand
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was. Het pand betreft een middenwoning gelegen in een blok laagbouwwoningen.

Kweekruimte 1

Na het binnentreden zag ik het volgende. Op de eerste verdieping waren vier aparte ruimtes gecreëerd. Ruimte 1 betreft een ingerichte badkamer. Ruimte 2 en 3 betreffen ingerichte kwekerijen. Ruimte 4 betreft een kamer welke gebruikt werd als opslaghok.

Kwekerij 1: Ruimte 2. Dit betreft een ingerichte in werking zijnde kwekerij. In totaal stonden er 192 hennepplanten. De kamer was dicht gemaakt met houten panelen. In totaal hingen er in de kweekruimte 9 assimilatielampen. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters.

Kweekruimte 2

Na het binnentreden zag ik het volgende. Ruimte 3: Kwekerij 2: Dit betreft een in werking zijnde kwekerij. In totaal stonden er 304 hennepplanten. In totaal hingen er in de kweekruimte 14 assimilatielampen. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters.

Kweekruimte 3

Na het binnentreden zag ik het volgende. De derde kweekruimte bevond zich op de zolder. De zolder was volledig dichtgetimmerd en op het moment van ontdekking bevond er zich een in werking zijnde hennepkwekerij. In totaal stonden er 247 hennepplanten. In totaal hingen er in de kweekruimte 16 assimilatielampen. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters.

Conclusie
De gehele benedenverdieping gaf de indruk dat dit de leefruimte was waar men verbleef. Gezien het feit dat de benedenverdieping gebruikt werd als slaapkamer, badkamer en zitkamer onderbouwde dit de indruk dat de woning alleen gebruikt werd voor de hennepkwekerij. Op het moment dat ik de trap opliep zag ik direct dat ik het einde van de trap niet kon bereiken. Net voor de laatste trede was een houten panel welke het gehele trappengat afsloot. Door de kieren heen zag ik geel licht en rook meteen een zeer sterke hennepgeur. Het houten paneel was afgesloten middels een schuifpin. Door deze feiten en omstandigheden gaf de algehele woning de indruk weer dat het enkel gebruikt werd voor de kweek van hennep en het onderhoud hiervan.
Vaststelling hennep
Ik, verbalisant, constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
Stroomvoorziening
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door [betrokkene 1] , fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Enexis B.V, in aanwezigheid van mij, verbalisant. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat, de stroom voor de meter werd afgetakt op een zeer gevaarlijke wijze. Tijdens het ontmantelen van de hennepkwekerij en het afsluiten van de stroom heeft, door de gevaarzetting, het gehele blok een langere tijd geen stroom gehad.
2. Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] namens Enexis Netbeheer B.V. van 17 februari 2020, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2] (p. 120 t/m 124):
Op 15 oktober 2019 werd een hennepkwekerij met diefstal van energie aangetroffen in het pand op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Uit onze administratie blijkt dat [verdachte] in elk geval op het moment van binnentreden op 15 oktober 2019 contractant was op genoemd perceel. Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van Enexis Netbeheer B.V. en de installaties in de meterkast van het genoemde pand heeft de fraude-inspecteur het volgende vastgesteld:
Diefstal Elektriciteit:
Aftakking op de dienstleiding binnen. Uit onderzoek bleek dat er een illegale aftakking was gemaakt, binnen, op de aansluitleiding van Enexis Netbeheer, die leiding voorziet het betreffende pand van elektriciteit. Er was een illegale elektriciteitskabel aangelegd die buitenom de elektriciteitsmeter liep en de elektrische installatie (en de daarop aangesloten apparatuur) in het betreffende pand voorzag van elektriciteit. De illegale kabel is buiten de hoofdveiligheid in de aansluitkast van Enexis Netbeheer om aangesloten. Door buiten de hoofdbeveiliging om aan te sluiten is er meer vermogen beschikbaar dan contractueel is overeengekomen met de contractant. Deze aftakking is niet door of in opdracht van Enexis Netbeheer aangebracht. Voor het maken van deze aftakking heeft Enexis Netbeheer geen toestemming verleend.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 22 januari 2020, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 3] (p. 96 t/m 97):
Ik heb geen huurcontract ondertekend voor een woning in [plaats] . Ik ben zelfs nog nooit in [plaats] geweest en weet zeker dat iemand valselijk gebruik heeft gemaakt van mijn gegevens om vals een huur contract op te maken.
Noot verbalisant: getuige toont mij een viertal documenten, waaronder een identiteitsbewijs en rijbewijs, met haar handtekening. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , merk op dat deze vier handtekeningen opvallend sterk op elkaar gelijken en volstrekt niet overeenkomen met de handtekening op het huurcontract zoals aan getuige voorgelegd.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 maart 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben de eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] , [plaats] .”
7. Het vonnis van de rechtbank bevat verder de volgende nadere bewijsoverwegingen:

“Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2.

Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - het telen van hennep in een pand aan de [a-straat 1] te [plaats] , alsmede aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Niet in geding is dat op 15 oktober 2019 in het pand aan de [a-straat 1] , [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Verdachte was de enige GBA-ingeschrevene op dit adres en bovendien was hij de eigenaar van dit pand.
Verdachte stelt geen wetenschap van de hennepkwekerij te hebben gehad. Verdachte heeft hierover verklaard dat niet hij, maar zijn huurders de hennepkwekerij hebben geëxploiteerd. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn woning had verhuurd aan [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en heeft hiertoe een huurcontract en - ter terechtzitting - foto's van de identiteitsbewijzen van beide vermeende huurders overhandigd. Naar eigen zeggen bezocht verdachte de woning met regelmaat en hij zou bij deze bezoeken geen opvallende zaken hebben waargenomen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij korte tijd voorafgaand aan de ontmanteling van de hennepkwekerij nog binnen zijn woning is geweest om de autosleutels van de Volkswagen Golf - die op 15 oktober 2019 op de oprit naast zijn woning stond - op te bergen. Gelet op de binnen in de woning en ook buiten de woning waarneembare sterke hennepgeur, het zoemende geluid van de afzuiginstallatie en het ingericht zijn van de benedenverdieping als enige leefruimte, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niets van de hennepkwekerij afwist zeer onwaarschijnlijk. Voorts verklaart verdachte wisselend over het aantal maanden dat hij huur heeft ontvangen. Onduidelijk is ook wanneer de (beweerdelijk) huurders de woning hebben betrokken; in ieder geval wijkt de ingangsdatum van de huur zoals vermeld in de huurovereenkomst af van het moment dat verdachte de woning heeft verlaten. Ook ten aanzien van het einde van de (beweerdelijke) huurovereenkomst bestaat onduidelijkheid nu deze huurovereenkomst voor een jaar - tot 1 oktober 2019 - is aangegaan, de huurders (volgens de verklaring van verdachte) hadden aangegeven het pand te willen verlaten en kennelijk de laatste keer geen huur (meer) werd betaald, terwijl [betrokkene 4] op 15 oktober 2019 nog in de woning aanwezig was. Daarnaast wordt in het overlegde huurcontract de naam van [betrokkene 3] genoemd. Verdachte verklaart [betrokkene 3] na het tekenen van het huurcontract niet meer gezien te hebben. De vermeende huurster [betrokkene 3] is door de politie als getuige gehoord en zij heeft daarbij - kort gezegd - aangegeven dat zij geen huurcontract met verdachte heeft ondertekend en dat zij niets van een (huur)woning in [plaats] afwist. De verklaringen van verdachte en getuige [betrokkene 3] staan lijnrecht tegenover elkaar. Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte en de hierboven genoemde omstandigheden waaruit de ongeloofwaardigheid van de verklaring van verdachte blijkt, volgt de rechtbank de lezing van getuige [betrokkene 3] voor wat betreft het huurcontract.
Gelet op al het vorenstaande, in onderling verband beschouwd, schuift de rechtbank de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Dat verdachte zijn woning zou hebben verhuurd en niet van de gevonden hennepkwekerij in zijn woning op de hoogte was, acht de rechtbank aldus niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die de hennep heeft geteeld die is aangetroffen in zijn woning aan het [a-straat 1] te [plaats] . De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gesuggereerde scenario dat niet verdachte maar huurders [betrokkene 4] en [betrokkene 3] verantwoordelijk zijn voor de hennepkwekerij niet aannemelijk is geworden.
De hennepkwekerij werd via een illegale elektriciteitsaansluiting van stroom voorzien. De ongeregistreerde stroomafname vormt een zo onlosmakelijk onderdeel van een hennepkwekerij dat degene die verantwoordelijk is voor de hennepteelt verantwoordelijk is te houden voor de diefstal van elektriciteit. De feiten 1 en 2 kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank constateert dat in de hennepkwekerij een ‘grote’ hoeveelheid hennepplanten in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet is aangetroffen, te weten in totaal 743 hennepplanten.”
8. Het hof heeft voor wat betreft de verbetering van de gronden in het bestreden arrest het volgende overwogen:
A. Verbetering van de gronden
Het hof is van oordeel dat de bewijsoverwegingen van de rechtbank op een aantal onderdelen verbetering behoeven.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de nadere bewijsoverwegingen op pagina 5, derde alinea, de volgende zin dient te worden gewijzigd: “acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niets van de hennepkwekerij afwist zeer onwaarschijnlijk.” Deze passage wordt vervangen door: “acht het hof de verklaring van verdachte dat hij niets van de hennepkwekerij afwist zeer ongeloofwaardig.”
Voorts voegt het hof de volgende overweging toe: “Het hof acht het daarnaast van belang dat ook overigens ten aanzien van zowel de beweerdelijke appcontacten als ook de contant gestorte huurpenningen geen verifieerbaar materiaal aanwezig is.”
Voor het overige verenigt het hof zich met de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Het hof neemt de (verbeterde) bewijsoverwegingen van de rechtbank dan ook over en maakt die tot de zijne.”

Het middel en de toelichting daarop

9. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde telen van hennep en de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit door middel van verbreking niet, althans niet zonder meer uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
10. Daartoe voeren de stellers van het middel aan dat uit geen van de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte op de bewezen verklaarde datum in de woning aanwezig is geweest en/of handelingen heeft verricht ten aanzien van het telen van hennep of de diefstal van elektriciteit. Uit de bewijsmiddelen kan ‘slechts’ volgen dat op 15 oktober 2019 een hennepkwekerij is aangetroffen in de woning waarvan de verdachte eigenaar was en waar hij ingeschreven stond, terwijl [betrokkene 4] op 15 oktober 2019 in de woning aanwezig was en uit de bewijsmiddelen volgt dat
“de gehele benedenverdieping (…) de indruk[gaf]
dat dit de leefruimte was waar men verbleef”. [1] Dit terwijl de verklaring van de verdachte dat hij de woning aan [betrokkene 4] en [betrokkene 3] had verhuurd en derhalve niet van de aangetroffen hennepkwekerij op de hoogte was, als zeer ongeloofwaardig terzijde is geschoven.

De beoordeling van het middel

11. Het hof heeft – door bevestiging van het vonnis van de rechtbank met aanvulling c.q. verbetering van gronden – vastgesteld dat op 15 oktober 2019 in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , op de bovenverdieping en de zolder van het pand, een hennepkwekerij is aangetroffen. [2] Verder is vastgesteld dat de stroomvoorziening ten behoeve van deze hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. [3] De verdachte was op dat moment eigenaar van deze woning en stond hier ook ingeschreven. [4]
12. Het hof heeft de verklaring van de verdachte dat hij niets afwist van de hennepkwekerij en dat de hennepkwekerij door de huurders [betrokkene 4] en [betrokkene 3] werd geëxploiteerd zeer ongeloofwaardig geacht. Daarmee is het hof ervan uitgegaan dat van verhuur van de woning geen sprake was. [5] Dat oordeel is m.i. niet onbegrijpelijk. Ik acht daarvoor van belang dat uit de bewijsmiddelen volgt dat getuige [betrokkene 3] onder meer heeft verklaard geen huurcontract te hebben ondertekend voor een woning in [plaats] en dat de handtekening op de door de getuige [betrokkene 3] overhandigde documenten (waaronder een identiteitsbewijs en een rijbewijs) volstrekt niet overeenkomt met de handtekening op het door de verdachte overgelegde huurcontract. [6]
Verder dient te worden gewezen op de wisselende verklaringen van de verdachte. Zo is wisselend verklaard over het aantal maanden dat hij huur zou hebben ontvangen, komt de aanvangsdatum van de vermeende verhuur niet overeen met de datum waarop de verdachte zijn woning zou hebben verlaten en werd [betrokkene 4] na afloop van het huurcontract aangetroffen in de woning van de verdachte, terwijl de huurders volgens de verdachte zouden hebben aangegeven de woning te willen verlaten. Ook is ten aanzien van zowel de beweerdelijke appcontacten als de contant gestorte huurpenningen geen verifieerbaar materiaal aanwezig.
13. Gelet op deze omstandigheden is het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte zeer ongeloofwaardig is (en daarmee dat van verhuur van de woning aan [betrokkene 4] en [betrokkene 3] geen sprake was) m.i. niet onbegrijpelijk.
14. Daaraan doet niet af dat [betrokkene 4] op 15 oktober 2019 in de woning van de verdachte aanwezig was. ’s Hofs oordeel dat van verhuur van de woning (aan onder andere [betrokkene 4] ) geen sprake was, behoeft immers niet uit te sluiten dat [betrokkene 4] op 15 oktober 2019 – nota bene buiten de periode zoals opgenomen in het overgelegde huurcontract – om een andere reden dan in de hoedanigheid van huurder in de woning aanwezig was. Ook de in bewijsmiddel 1 opgenomen omstandigheid dat de gehele benedenverdieping de indruk gaf
“dat dit de leefruimte was waarmenverbleef”[onderstreping D.A.] maakt dit niet anders, nu dit een algemene omschrijving van de woning betreft en geenszins een verwijzing naar een of meerdere personen c.q. verhuur inhoudt.
15. Vervolgens is overwogen dat
“het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die de hennep heeft geteeld die is aangetroffen in zijn woning aan het [a-straat 1] te [plaats] ”en dat
“de ongeregistreerde stroomafname (…) een zo onlosmakelijk onderdeel [vormt] van een hennepkwekerij dat degene die verantwoordelijk is voor de hennepteelt verantwoordelijk is te houden voor de diefstal van elektriciteit”. [7] De stellers van het middel wijzen erop dat uit geen van de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte op de bewezen verklaarde datum in de woning aanwezig is geweest en/of handelingen heeft verricht die het telen van hennep of de diefstal van elektriciteit behelzen. Daarmee zou het bewezen verklaarde niet, althans niet zonder meer uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid.
16. Voor wat betreft het bewijs van het telen van hennep leid ik uit rechtspraak van de Hoge Raad af dat in zaken waarin direct bewijs voor de identiteit van de dader ontbreekt, een eigenaar (of huurder) van een pand waarin een hennepkwekerij is aangetroffen, als pleger kan worden veroordeeld indien het niet anders kan zijn dan dat hij degene is geweest die de hennepkwekerij in zijn pand heeft geëxploiteerd. Deze conclusie is gerechtvaardigd als de eigenaar (of huurder), ondanks dat alle pijlen in zijn richting wijzen, geen aannemelijke verklaring aflegt over de hem belastende feiten en omstandigheden. [8] Dit is slechts anders wanneer het hof vaststellingen heeft gedaan ten aanzien van wezenlijke betrokkenheid van derden bij de hennepteelt, [9] of wanneer het hof in de bewijsvoering indicaties voor dergelijke betrokkenheid opneemt. [10] Dit betekent echter niet dat het enkele feit dat een of meer anderen in het dossier en/of de bewijsvoering voorkomen in alle gevallen in de weg behoeft te staan aan de gevolgtrekking dat de eigenaar (of huurder) zich als pleger schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt. [11] Dit alles is afhankelijk van (de consistentie en nauwgezetheid van) de bewijsconstructie van het hof.
17. De bewijsvoering bevat geen vaststellingen over de wezenlijke betrokkenheid van anderen bij de hennepteelt en het hof heeft de verklaring van de verdachte dat hij zijn woning verhuurde en derhalve geen wetenschap had van de hennepkwekerij als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Een indicatie voor de mogelijke betrokkenheid van een ander kan echter worden gevonden in het feit dat [betrokkene 4] op de bewezen verklaarde datum nog in de woning aanwezig was. Ik meen dat deze enkele indicatie c.q. omstandigheid niet maakt dat het hof tot een nadere motivering was gehouden. Het hof heeft namelijk m.i. niet onbegrijpelijk tot uitdrukking gebracht dat van verhuur aan [betrokkene 4] en [betrokkene 3] geen sprake was. Bovendien kan – naar ik ’s hofs oordeel begrijp – uit de bewijsvoering niets concreets worden afgeleid aangaande eventuele betrokkenheid van [betrokkene 4] bij hennepteelt nu enkel zijn aanwezigheid in de woning op de bewezen verklaarde datum is vastgesteld. [12] Het voorgaande gaat eveneens op voor de bewezen verklaarde diefstal van elektriciteit. [13] Daarmee faalt het middel.

Slotsom

18. Het middel faalt en kan naar mijn inzicht worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging.
19. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM wordt overschreden. Dit dient tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf te leiden.
20. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie bewijsmiddel 1.
2.Bewijsmiddel 1.
3.Bewijsmiddel 1 en 2.
4.Bewijsmiddel 4 respectievelijk 1.
5.Zie vonnis rechtbank, p. 5:
6.Bewijsmiddel 3.
7.Zie vonnis rechtbank, p. 5-6.
8.Zie N. Seijlhouwer-de Visser, ‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand’,
9.Zie o.a. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, en HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2967.
10.Zie o.a. HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:2012:BX6764, en HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:46.
11.Zie o.a. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:544, en HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2534. Zie voorts N. Seijlhouwer-de Visser, ‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand’,
12.Vgl. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554.
13.HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554, r.o. 2.4. Zie verder de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:218:390 (ECLI:NL:PHR:2018:8).