Conclusie
We can arrange transport between 24-48 hours”. [verweerster] heeft het overeengekomen bedrag van bijna € 300.000 overgemaakt. EMS heeft een vlucht geregeld en betaald, die uiteindelijk zou vertrekken zes dagen na het sluiten van de overeenkomst. Een dag voor vertrek heeft [verweerster] de “
cancellation” van de overeenkomst ingeroepen omdat de repatriëring niet tijdig zou zijn. [verweerster] en haar partner waren inmiddels beiden negatief getest op COVID-19 en zijn met een commerciële vlucht huiswaarts gegaan. [verweerster] vordert in deze procedure terugbetaling van het aan EMS betaalde bedrag.
EMS heeft principaal cassatieberoep ingesteld waarin zij kort gezegd de honorering van het beroep op dwaling van [verweerster] heeft bestreden. [verweerster] heeft deels onvoorwaardelijk en deels voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. In het onvoorwaardelijke deel van haar cassatieberoep heeft [verweerster] kort gezegd gesteld dat het beroep op art. 3:53 lid 2 BW pas ter zitting in hoger beroep en daarmee te laat is gedaan en dat het hof haar ten onrechte in de proceskosten van het voorwaardelijk incidentele appel heeft veroordeeld.
1.Feiten
“We transport COVID-19 psotive [bedoeld zal zijn: positive,
A-G] patients with a dedicated Air Ambulance. Please do let us know if this is something you would enquire so we can go ahead and proceed.”
“From [plaats 1] to [plaats 2] .”
to be determined,
A-G]
7. Annuleringskosten
(...)”
SWIFT copy/confirmation including a SWIFT code of the wire transfer” is vereist. EMS merkt verder op dat het transport vertraging zal oplopen zolang zij die informatie niet krijgt. [13]
A-G] get out”
A-G] asap. Thank you.”
A-G] and his office have access to that information”
"We have fulfilled our part. Plus your website says you work 24/7”
2.Procesverloop
Eerste aanleg
A-G] zo spoedig mogelijk te realiseren.
A-G] zou gaan plaatsvinden. Daarbij spelen ook de overige omstandigehden [bedoeld zal zijn: omstandigheden,
A-G] van het geval een rol. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door [verweerster] gezochte dienstverlening betrekking had op het repatrieren [bedoeld zal zijn: repatriëren,
A-G] van twee mensen die weliswaar positief getest waren op Covid19, maar die verder niet symptomatisch waren. Zij verbleven echter verplicht in een coronahotel en wilden daar zo snel mogelijk weg. Zoals [verweerster] heeft gesteld, en door EMS niet is betwist, kon redelijkerwijs worden verwacht dat zij beiden binnen afzienbare tijd weer negatief zouden testen en het coronahotel zouden mogen verlaten. Zij wilden dat niet afwachten, en zich snel laten repatriëren. Het hof acht in dat licht, en mede in aanmerking nemende de hoogte van de reissom, voldoende aannemelijk dat [verweerster] , zou zij hebben geweten dat de repatriering [bedoeld zal zijn: repatriëring,
A-G] zes dagen zou duren, van het sluiten van de overeenkomst zou hebben afgezien. Dit moet ook voor EMS duidelijk zijn geweest, aangezien zij op de hoogte was van de asymptomatische besmetting, en EMS betwist dit ook niet.
A-G] slaagt, is EMS ook in het hoger beroep voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] . (…)
In het incidenteel appel is [verweerster] in het ongelijk gesteld, zodat zij daarin zal worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
3.Bespreking van het middel in het principale cassatieberoep
Inleiding
in dat licht” (mede in aanmerking nemende de hoogte van de reissom) voldoende aannemelijk acht dat [verweerster] , zou zij hebben geweten dat de repatriëring zes dagen zou duren, van het sluiten van de overeenkomst zou hebben afgezien en dat dit ook voor EMS duidelijk moet zijn geweest, aangezien zij (onbetwist) op de hoogte was van de asymptomatische besmetting. De hiervoor opgesomde stellingen laten volgens het subonderdeel geen andere conclusie toe, dan dat geenszins aannemelijk is dat [verweerster] , zoals het hof heeft overwogen, zou zij hebben geweten dat de repatriëring zes dagen zou duren, van het sluiten van de overeenkomst zou hebben afgezien, laat staan dat dat voor EMS duidelijk moet zijn geweest. Dat EMS op de hoogte was van de asymptomatische besmetting, doet daaraan niet af c.q. is daarvoor niet redengevend, aldus het subonderdeel.
[betrokkene 1]’) binnen 24 tot 48 uur naar huis zouden worden vervoerd, zoals uit productie 3 van de dagvaarding volgt. Hiermee is [verweerster] een onjuiste voorstelling van de Repatriëringsdienst gedaan. Had [verweerster] geweten dat zij na het sluiten van de Overeenkomst nog zes dagen zou moeten wachten op het vertrek, had zij de Overeenkomst niet gesloten. In dat geval hadden zij en [betrokkene 1] vóór de Overeenkomst te sluiten het besluit gemaakt om hun ziekte uit te zitten en een commerciële vlucht te boeken voor een hoop minder geld.
A-G], omdat een coronabesmetting tegen die tijd voorbij is. De door EMS verrichte prestatie heeft voor haar geen waarde gehad, zodat er geen aanleiding is voor een waardevergoeding.”
We can arrange transport between 24-48 hours”) niet heeft kunnen afleiden dat EMS zich daarmee had willen verbinden aan een (fatale) presteertermijn van 48 uur en dat evenmin kan worden vastgesteld dat EMS zich onvoldoende heeft ingespannen om de repatriëring zo spoedig mogelijk te realiseren. Het hof heeft dus, in de context waarin deze stellingen door EMS zijn betrokken, afdoende op deze stellingen gerespondeerd en heeft deze niet hoeven begrijpen als betwisting van of verweer tegen het beroep op dwaling van [verweerster] . Het hof hoefde de stellingen waarop het subonderdeel zich beroept dus niet te betrekken bij de beoordeling van het beroep op dwaling van [verweerster] . Afgezien daarvan valt echter ook niet in te zien dat en waarom de stellingen waarop het subonderdeel zich beroept ertoe zouden nopen dat niet aan de vereisten voor een beroep op dwaling is voldaan. [33]
Zoals [verweerster] heeft gesteld, en door EMS niet is betwist(…)” en “
Dit moet ook voor EMS duidelijk zijn geweest, (…)
en EMS betwist dit ook niet.”) komt het oordeel van het hof er in de kern op neer dat EMS te weinig heeft ingebracht tegen het beroep op dwaling van [verweerster] (zie ook randnummers 3.8-3.9 hiervoor). In deze lezing geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
timely”’ was om op 17 augustus 2021 te gaan, zij de vlucht heeft gecanceld [34] en een goedkopere vlucht naar huis heeft geboekt, welke vlucht nota bene later plaatsvond, namelijk op vrijdag 20 augustus 2021. Volgens het subonderdeel is het beroep van [verweerster] op dwaling evident chicaneus, omdat het kennelijk is gedaan om onder de overeenkomst uit te komen op het moment dat zowel [verweerster] als [betrokkene 1] negatief bleek te zijn getest. [35] Het subonderdeel stelt verder dat in de gegeven omstandigheden van dwaling niet kan worden gesproken, dan wel dat de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven (art. 6:228 lid 2 BW). Het subonderdeel stelt daartoe dat aan de aard van de overeenkomst inherent is dat een kans bestond op een negatieve coronatest nog voordat het transport had plaatsgevonden en dat dit ‘risico’ op het wegvallen van de noodzaak voor specifiek dit transport bij [verweerster] dient te blijven, dan wel dat [verweerster] haar rechten op een beroep op dwaling heeft prijsgegeven dan wel heeft verwerkt. Volgens het subonderdeel lijken de door het hof genoemde omstandigheden er ‘met de haren bijgesleept’ te zijn. Het subonderdeel merkt op dat het beroep op dwaling pas is gedaan bij akte wijziging van eis in eerste aanleg en het subonderdeel stelt dat in de desbetreffende akte niet meer is gesteld dan “
dat haar bij het aangaan van de Overeenkomst is medegedeeld dat zij en haar verloofde (‘ [betrokkene 1] ’) binnen 24 tot 48 uur naar huis zouden worden vervoerd (…). Hiermee is [verweerster] een onjuiste voorstelling van de Repatriëringsdienst gedaan. Had [verweerster] geweten dat zij na het sluiten van de Overeenkomst nog zes dagen zou moeten wachten op het vertrek, had zij de Overeenkomst niet gesloten.” Volgens het subonderdeel is door het hof in rov. 5.12 van het bestreden arrest met juistheid geoordeeld dat [verweerster] uit de WhatsApp-mededeling niet heeft kunnen afleiden dat EMS zich had willen verbinden aan een presteertermijn van 48 uur, is een fatale termijn niet overeengekomen en kan evenmin worden vastgesteld dat EMS zich onvoldoende heeft ingespannen om de repatriëring zo spoedig mogelijk te realiseren. Daarmee is volgens het subonderdeel het honoreren van een beroep op dwaling op de door [verweerster] gestelde gronden niet te rijmen. [36]
evenmin kan worden vastgesteld dat EMS zich onvoldoende heeft ingespannen om de repatriering[bedoeld zal zijn: repatriëring,
A-G]
zo spoedig mogelijk te realiseren”), om vervolgens te overwegen: “
Dat neemt echter niet weg dat, ook in visie van EMS, de mededeling mocht worden opgevat als een indicatie van de tijdspanne waarbinnen de repratiëring[bedoeld zal zijn: repatriëring,
A-G]
zou gaan plaatsvinden.”Het hof heeft aldus afdoende toegelicht dat en waarom het oordeel in rov. 5.7 niet in de weg staat aan het oordeel in rov. 5.12 van het bestreden arrest. Dat naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat EMS zich onvoldoende heeft ingespannen is in elk geval niet logisch onverenigbaar met het oordeel van het hof dat [verweerster] , als zij zou hebben geweten dat de repatriëring zes dagen zou duren, van het sluiten van de overeenkomst zou hebben afgezien.
4.Bespreking van het middel in het incidentele cassatieberoep
Inleiding
A-G], maar ik vind het heel onrechtvaardig dat ik met alle gemaakte kosten blijf zitten, terwijl [verweerster] steeds op de hoogte was van onze inspanningen.”
het betoog van EMS” en in rov. 5.16 van het bestreden arrest over “
het voorgaande” waarin het hof aanleiding heeft gezien tot toepassing van art. 3:53 lid 2 BW. Ik acht het niet onbegrijpelijk dat het hof daarbij niet slechts het oog heeft gehad op de in randnummer 4.4 hiervoor bedoelde verklaring van EMS ter zitting in hoger beroep. Hierop stuit de rechtsklacht van het onderdeel reeds af en bij deze stand van zaken hoefde het hof ook niets te overwegen over de tijdigheid van het beroep op art. 3:53 lid 2 BW.
in beginselte laat zou zijn met dat beroep. Het is dan echter bijvoorbeeld nog steeds mogelijk dat in verklaringen of gedragingen van [verweerster] besloten ligt dat zij ermee heeft ingestemd dat het beroep van EMS op art. 3:53 lid 2 BW in de rechtsstrijd wordt betrokken. Er zou hiertoe dan een ondubbelzinnige toestemming door [verweerster] moeten zijn gegeven; die toestemming hoeft niet uitdrukkelijk te zijn gegeven. [43] Voor een dergelijke ondubbelzinnige toestemming zijn in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep wel aanwijzingen te vinden. Van de zijde van [verweerster] is ter zitting immers niet opgemerkt dat hetgeen EMS daar had aangevoerd en alsdan door het hof is verstaan als een beroep op art. 3:53 lid 2 BW te laat zou zijn. [44] Integendeel, [verweerster] heeft in reactie op de verklaring van EMS aangehaald in randnummer 4.4 hiervoor juist verklaard dat zij wel – een beetje –
begriphad voor het standpunt van EMS dat volgens het onderdeel door het hof is opgevat als een beroep op art. 3:53 lid 2 BW:
eigenlijk onnodig” [48] ingesteld. De rechtbank had [verweerster] immers in het gelijk gesteld door toewijzing van haar primaire vordering (zie ook randnummers 2.1-2.2 hiervoor). Een geïntimeerde in principaal appel (zoals [verweerster] ) die in een dergelijk geval zekerheidshalve toch (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep instelt om een grondslag of verweer te herhalen, nader uit te werken of voor het eerst te voeren, [49] behoort niet te vrezen voor een proceskostenveroordeling in incidenteel hoger beroep. [50] Dat het (voorwaardelijk) incidentele appel eigenlijk onnodig is ingesteld blijkt overigens ook uit het bestreden arrest, waarin het hof in rov. 5.19 van het bestreden arrest de incidentele grieven [51] niet meer inhoudelijk hoefde te behandelen (zie ook randnummer 2.8 hiervoor), nu het in wezen verweren in principaal appel betrof die het hof al had verworpen in zijn beoordeling van het principale appel. [52] Het hof heeft aldus terecht door het “
onjuiste etiket” van het voorwaardelijk incidenteel appel heen geprikt, [53] maar heeft ten onrechte nagelaten dat ook bij de proceskostenveroordeling in incidenteel hoger beroep te doen door die proceskostenveroordeling van [verweerster] achterwege te laten. Het onderdeel is dus terecht voorgesteld.