ECLI:NL:HR:2018:2261

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
17/05033
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over uitsluitingsclausule voor constructiefouten in opstalverzekering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen verschillende verzekeraars en een verweerster over een opstalverzekering. De verweerster, eigenaar van een bedrijfspand, had een schadeclaim ingediend bij de verzekeraars na de instorting van het pand, dat plaatsvond na extreme sneeuwval in november 2005. De verzekeraars weigerden echter uitkering op basis van een uitsluitingsclausule in de polis, die schade door constructiefouten uitsloot. De rechtbank had de vordering van de verweerster afgewezen, maar het gerechtshof Amsterdam vernietigde dit vonnis en veroordeelde de verzekeraars tot uitkering.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende bewijs had geleverd dat de instorting het gevolg was van een constructiefout, en dat de klachten van de verzekeraars over de proceskostenveroordeling in het incidentele hoger beroep gegrond waren. De Hoge Raad vernietigde de proceskostenveroordeling van het hof, maar verwierp het principale beroep voor het overige. De Hoge Raad besloot dat de verzekeraars in de kosten van het geding in cassatie moesten worden veroordeeld, en stelde deze kosten vast op een bedrag van € 6.575,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze niet tijdig werden voldaan.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van uitsluitingsclausules in verzekeringspolissen, vooral in gevallen waar constructiefouten aan de orde zijn. De Hoge Raad benadrukte dat de voorwaarden waaronder een incidenteel cassatieberoep is ingesteld, zorgvuldig moeten worden nageleefd, en dat de uitleg van termen zoals 'constructiefouten' cruciaal is voor de uitkomst van dergelijke geschillen.

Uitspraak

14 december 2018
Eerste Kamer
17/05033
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. N.V. SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ
MAAS LLOYD, voorheen Delta Lloyd,
gevestigd te Amsterdam,
3. REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
4. AMLIN INSURANCE SE, voorheen
Amlin Corporate Insurance N.V.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
5. NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. J.W. de Jong,
t e g e n
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. van der Beek.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de verzekeraars en [verweerster] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 366351/HA ZA 07-924 van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2007, 16 juli 2008, 8 april 2009, 17 juni 2009 en 14 december 2011;
b. de arresten in de zaken 200.118.194/01 en 200.114.938/01 van het gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2013, 24 mei 2016 en 25 juli 2017.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 25 juli 2017 met zaaknummer 200.118.194/01 hebben de verzekeraars beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en afdoening door de Hoge Raad. De advocaten van de verzekeraars hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [verweerster] is eigenaar van een bedrijfspand te [vestigingsplaats] (hierna: het bedrijfspand).
(ii) [verweerster] heeft het bedrijfspand bij de verzekeraars verzekerd door middel van een zogeheten Nederlandse Beurspolis voor Uitgebreide Gevaren (hierna: de polis).
(iii) In de polis is schade door constructiefouten van dekking uitgesloten.
(iv) Het bedrijfspand is in november 2005 ingestort nadat extreme sneeuwval was opgetreden.
( v) De verzekeraars hebben uitkering onder de polis geweigerd op de grond dat de instorting het gevolg zou zijn van een constructiefout.
3.2
Voor zover voor dit cassatieberoep van belang, vordert [verweerster] in deze procedure uitkering onder de verzekeringspolis. De rechtbank heeft die vordering afgewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de verzekeraars tot uitkering veroordeeld.
3.3
[verweerster] heeft in deze procedure tevens een subsidiaire vordering ingesteld tegen onder andere
de aannemer die de bouw van het bedrijfspand had aangenomen. Het hof heeft die vordering afgewezen. Op het cassatieberoep van [verweerster] in die zaak wordt eveneens heden uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2018:2262).

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat het bewijs dat het pand is ingestort door een constructiefout, niet is geleverd. De klachten van dit onderdeel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2.1
Onderdeel 2 is gericht tegen de door het hof uitgesproken proceskostenveroordeling van de verzekeraars in het incidentele hoger beroep. Het onderdeel betoogt dat die veroordeling onjuist is op de grond dat de verzekeraars door de rechtbank in het gelijk waren gesteld en in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep alleen verweer hebben gevoerd.
4.2.2
Het onderdeel slaagt. Het betoogt terecht dat de omstandigheid dat de verzekeraars, die door de rechtbank in het gelijk waren gesteld, in de vorm van een (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verweer hebben gevoerd, niet ertoe mag leiden dat verwerping van hun verweren – en dientengevolge de verwerping van het incidentele hoger beroep – de verzekeraars op een kostenveroordeling komt te staan (zie onder meer HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9966, rov. 3.2, en HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:233, rov. 3.8).
4.3
Het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep leidt tot vernietiging van het arrest van het hof. In strikte zin is aan die voorwaarde voldaan. De Hoge Raad ziet echter aanleiding om het incidentele beroep zo uit te leggen dat de voorwaarde waaronder het is ingesteld, niet is vervuld. Het middel richt zich uitsluitend tegen de uitleg die het hof heeft gegeven aan het begrip ‘constructiefouten’, en de slagende klacht van het principale beroep betreft een geschilpunt dat hiermee geen verband houdt.

5.Afdoening

De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de door het hof uitgesproken proceskostenveroordeling in het incidentele hoger beroep te vernietigen en geen nieuwe veroordeling in dat beroep uit te spreken.
[verweerster] heeft zich in cassatie gerefereerd wat betreft de door het hof uitgesproken proceskostenveroordeling in het incidentele hoger beroep, en heeft die beslissing van het hof niet uitgelokt of verdedigd. De Hoge Raad ziet hierin aanleiding om voor de proceskostenveroordeling in cassatie geen gevolgen te verbinden aan het slagen van onderdeel 2 in het principale beroep.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2017 uitsluitend voor zover daarin de verzekeraars zijn veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel aan de zijde van [verweerster] , door het hof begroot op € 9.169,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van het arrest van het hof tot aan de dag der algehele voldoening;
verwerpt het principale beroep voor het overige;
veroordeelt de verzekeraars in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 6.575,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de verzekeraars deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 december 2018.