Het cassatiemiddel en de bespreking daarvan
3. Het middel, gelezen in samenhang met de toelichting, keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 1 en klaagt dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of de verdachte beschikkingsmacht had over de tenlastegelegde wapens.
De bewezenverklaring en ’s hofs bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 25 juni 2019 te Utrecht, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten
- tien antipersoneelsmijnen, type PMA-3 en
- tien ontstekers, bestemd voor de antipersoneelsmijn, type UPMAH-3, en
- een complete en intacte (scherf)handgranaat, type M75P3, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, die voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende inhouden:
”
Ten aanzien van feiten 1 en 2 subsidiair:
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 augustus 2021, voor zover inhoudende:
Ik huurde de container […] sinds 2013-2014 om meubels op te slaan. Ik had maar één sleutel van de container en heb die op een gegeven moment gegeven aan een kennis die de container ook wilde gebruiken. Er stonden ook nog steeds wat spullen van mij in de container. Als ik in de container wilde belde ik de kennis om de sleutel.
De container kostte € 165 per maand: ik betaalde dat bedrag contant aan de eigenaar.
Ik heb tegen de eigenaar niet gezegd dat ik de container onderverhuurde.
Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie met bijlagen, genummerd 2020335279, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, gesloten op 6 oktober 2020:
Ten aanzien van feiten 1 en 2 subsidiair:
1.
als relaas van verbalisant voornoemd, opgenomen op pagina 3 en verder, zakelijk weergegeven:
Op 25 juni 2019 was de politie werkzaam, ondersteunend aan een handhavingsactie van de gemeente Utrecht en de Douane. Het betrof een reguliere controle op grond van illegale bouw c.q. het bestemmingsplan. Er werd door laatstgenoemden een controle uitgevoerd op het bestemmingsplan voor de containerboxen gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht .
Diezelfde dag omstreeks 13.00 uur werd de container box […] geopend door een medewerker van toezicht van de gemeente Utrecht en doorzocht door een medewerker van de Douane. De aanduiding […] is tijdens de controle van de gemeente in samenwerking met de politie aan de container gegeven omdat dit op de containers geschreven stond. De eigenaar van de containers bleek een andere aanduiding te hebben gebruikt, namelijk […] . […] en […] is dus dezelfde container box. In de container stonden diversen dozen, tassen, pallets, filters en losse goederen. In de dozen rechts naast de deur trof de politie twaalf Nederlandse kentekenplaten aan. Verder zaten er in de doos drie jammers. Ook trof de politie links in de container box, verpakt in een laken tien antipersoneelsmijnen en een handgranaat aan.
Tijdens het onderzoek bleek dat de container […] ( […] ) eigendom was van een bedrijf met de naam: [betrokkene 1] BOX, gevestigd aan de [a-straat 1] in Utrecht . Een medewerker van de Gemeente Utrecht heeft de eigenaar van dit bedrijf, genaamd: [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , gevraagd een namenlijst af te geven van de huurders van deze boxen. Aan dit verzoek heeft [betrokkene 1] gehoor gegeven. Deze namenlijst heeft deze gemeentemedewerker desgevraagd door politiemedewerker [verbalisant 2] , aan de politie verstrekt hetgeen is geoorloofd volgens het Hennepconvenant Midden-Nederland 2019-2022. Deze namenlijst betreft een Excel-bestand met daarin de gegevens van de huurders van de containerboxen. In dit Excel bestand staat dat container […] ( […] ) gehuurd wordt door verdachte [verdachte] .
In het exceloverzicht van [betrokkene 1] BOX stond bij getal […] het volgende:
[…] [verdachte] [b-straat] [plaats] [telefoonnummer] [BSN] Via [betrokkene 2] .
In de politiesystemen bleek dat het telefoonnummer: [telefoonnummer] is opgegeven door de volgende persoon:
Naam: [betrokkene 3]
Geboren [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]
Geslacht: vrouw
Woonadres: [c-staat 1] , [plaats]
Op het woonadres: [c-staat 1] , [plaats] staat sinds 14-03-2017 [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ingeschreven. Het nummer [BSN] is een Burgerservicenummer. Dit Burgerservicenummer hoort bij de hier bovengenoemde persoon [verdachte] .
Ten aanzien van feit 1:
2.
een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2019186748-10, opgenomen op pagina 19, opgemaakt door [verbalisant 3] , brigadier van politie, gesloten op 25 juni 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
DIENSTVERRICHTING:
Op dinsdag 25 juni 2019 was ik samen met collega's [verbalisant 4] , [verbalisant 8] , [verbalisant 9] en [verbalisant 10] ondersteunend aan een handhavingsactie van de gemeente Utrecht en de Douane. Er werd een controle uitgevoerd op de inhoud van de containerboxen gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht .
ONDERZOEK BOX […] :
Diezelfde dag omstreeks 13.00 uur werd de box […] geopend door een medewerker van toezicht van de gemeente Utrecht en doorzocht door een medewerker van de Douane. Ik heb samen met de collega's de containerbox […] verder doorzocht. De containerbox […] betreft een 40 voet zeecontainer. In de container stonden diversen dozen, tassen, pallets, filters en losse goederen. In de dozen rechts naast de deur trof ik twaalf Nederlandse kentekenplaten aan. Verder zag ik dat er in de doos drie jammers zaten. Verder trof ik links in een laken tien anti personeelsmijnen en een handgranaat aan. Deze zijn door de explosieve opruimingsdienst defensie veiliggesteld en door collega [verbalisant 5] van de Forensische Opsporing inbeslaggenomen.
3.
Een proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige, genummerd PL0900-20191 86748-5, opgenomen op pagina 102, opgemaakt door [verbalisant 5] , brigadier van politie, gesloten op 8 juli 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 25 juni 2019 werd melding gedaan van aantreffen explosief te Utrecht. Forensisch dan wel tactisch onderzoek wees uit dat bij onderzoek in een (illegale) container / bergcomplex diverse explosieven en bijbehorende onderdelen werden aangetroffen, te weten:
- 1 handgranaat
- 10 x ontsteker
- 10 x anti-personeelsmijn.
4.
Als schriftelijk bescheid, opgenomen op pagina 110 en verder, een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2019.07.078, opgemaakt door dr. J. Dalmolen, gedateerd 4 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De onderzoeksaanvraag van de Politie Eenheid Midden-Nederland bevat de volgende delictsomschrijving:
"25 juni 2019 werd onderzoek verricht op een opslagterrein van zeecontainers. Hierbij werden diverse illegale goederen aangetroffen. In een van containers werd een partij explosieven aangetroffen. Deze goederen werden ter plaatse door de EODD onderzocht en veilig gemaakt voor transport. De goederen betroffen:
- M-75 handgranaat en transportkoker
- 10 anti-personeelsmijnen
- 10 ontstekers voor antipersoneelsmijnen."
5.
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2019186748-15, opgenomen op pagina 131, opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie, gesloten op 10 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de aangetroffen - en in beslag genomen voorwerpen, is door mij, op donderdag 10 oktober 2019, in het kader van de Wet wapens en munitie, een nader onderzoek aan deze voorwerpen ingesteld, waarbij het onderstaande werd bevonden.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen, BVH nummer 2019186748, opgenomen op pagina 137, opgemaakt door [verbalisant 7] , brigadier van politie, gesloten op 2 september 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek bleek dat getuige [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ) geboren [geboortedatum] 1976 ( […] ) te [geboorteplaats] de verhuurder was van de container […] van [betrokkene 1] Box.
De vragen die ik via zijn advocaat aan [betrokkene 1] stelde waren de volgende:
1. Op welke wijze heeft de huurder van container […] zich gelegitimeerd bij het afsluiten van het huurcontract?
2. Vanaf welke datum is container […] verhuurd aan deze huurder en was er een huurtermijn afgesproken of werd er voor onbepaalde tijd gehuurd?
3. Op welke wijze en in welke termijnen wordt het huurbedrag voor deze container voldaan en tussen welke bankrekeningnummers verloopt deze betaling?
Daarop ontving ik een mail van zijn advocaat met de volgende antwoorden van [betrokkene 1] .
1. De huurder legitimeerde zijn mijn (ik, A-G, begrijp: zich met) zijn rijbewijs. Dit rijbewijs staat op naam [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1993.
2. [verdachte] is begonnen te huren in kleine box (15m2) per 9-2-2013, en is verhuisd naar box […] per 1-4-2014 voor onbepaalde tijd
3. Alle betalingen zijn contant voldaan.”
6. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof dat verdachte degene was die de container huurde. Verdachte heeft bij de politie gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht en pas ter zitting van de rechtbank heeft hij verklaard dat hij de container onderverhuurde aan een kennis. Over deze kennis wenste de verdachte verder geen informatie te verstrekken. Er was maar één sleutel van de container. Als verdachte de sleutel nodig had om in de container te kunnen, vroeg hij deze aan de kennis. Verdachte bewaarde namelijk nog steeds spullen in de container.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat verdachte niet wist van de aanwezigheid van de in de tenlastegelegde goederen, wordt door het hof verworpen. Verdachte huurde de container en had de beschikking over de sleutel. Zelfs als er een kennis was die eveneens gebruik maakte van de container, gaat het hof ervan uit dat verdachte wist van de spullen in de container. Verdachte maakte immers zelf ook nog gebruik van de container. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de kennis dergelijke spullen gaat stallen zonder instemming of wetenschap van verdachte, nu die kennis wist dat verdachte ook nog gebruik maakte van de container. Verdachte haalde immers - zo verklaarde hij althans ter zitting van de rechtbank - de sleutel bij die kennis op als hij de container in wilde.
[…]”
Beoordeling van het middel
7. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van art. 26 WWM vereist dat “sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.”In het arrest van 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504,NJ2020/251, m.nt. Sackers heeft de Hoge Raad daarover nog de volgende uiteenzetting gegeven. De “meer of mindere” mate van bewustheid“ geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts is vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26 WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen. Kort samengevat gaat het hier dus om drie strafbepalende factoren: aanwezigheid, bewustheid en machtsuitoefening. 8. Als het wapen zich bevindt op een plek waar de verdachte het voor het zeggen heeft, zoals de woning, zal in het algemeen een zodanige relatie tussen bewoner en dat wapen en derhalve van bewustheid en beschikkingsmacht kunnen worden aangenomen.Bewijsrechtelijk wordt het lastiger wanneer de verdachte tezamen met anderen toegang heeft tot de locatie waar de vuurwapens zijn aangetroffen. In dat geval zal de rechter in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, zijn in de bewezenverklaring besloten liggende oordeel dat sprake is geweest van bewustheid bij de verdachte nader moeten motiveren.
9. Meer in het bijzonder wijs ik nog op de volgende twee uitspraken van de Hoge Raad. In HR 12 september 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC2618,NJ1979/84 waren wapens en munitie op de zolder van een garage van een motorclub door de verdachte verstopt. Een derde had de sleutel van deze garage. De verdachte zou de sleutel weer gekregen hebben zodra hij de wapens en munitie daar weg wilde halen. Het oordeel van het hof dat dit voldoende was om beschikkingsmacht aan te nemen, werd door de Hoge Raad in stand gelaten. Anders lag het in HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2370,NJ2010/682. In een door de verdachte gehuurde opslagruimte was een vuurwapen en munitie aangetroffen. De verdachte had ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij alleen naar de box ging als hij iets moest opslaan of ophalen, hij niet wist dat er in de box een riotgun en munitie lagen, dat hij toegang had tot de (inhoud van de) opslag-box en dat ook anderen, van wie hij de naam niet kon noemen, toegang tot de box hadden. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof dat de verdachte het wapen en de munitie voorhanden had in de zin van art. 26 WWM omdat hij over het wapen en de munitie kon beschikken, in het licht van de niet door de bewijsmiddelen weersproken verklaring van de verdachte dat ook anderen dan hijzelf de sleutel hadden van de opslag-box waar het vuurwapen en de munitie waren aangetroffen, niet zonder meer begrijpelijk was. 10. Uit deze rechtspraak van de Hoge Raad meen ik te kunnen opmaken dat zodra het gaat om plekken waar meerdere mensen kunnen in- of uitlopen, dan wel daarin verblijven, summierlijk gemotiveerde arresten van hoven de toets van de Hoge Raad in cassatie niet zullen doorstaan.
11. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Blijkt uit de bewijsvoering genoegzaam dat de verdachte de tenlastegelegde wapens op 25 juni 2019 voorhanden, en dus ook over die wapens de beschikkingsmacht heeft gehad?
12. Ik meen dat deze vraag bevestigend kan worden beantwoord. Het hof heeft blijkens de hierboven weergegeven bewijsmiddelen en zijn bewijsoverweging vastgesteld dat: (i) de verdachte degene was die de container huurde; (ii) de verdachte bij de politie gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht en pas op de terechtzitting van de rechtbank heeft verklaard dat hij de container onderverhuurde aan een kennis; (iii) de verdachte tegen de eigenaar niet heeft gezegd dat hij de container onderverhuurde; (iv) de verdachte over die kennis geen informatie wenste te verstrekken; (v) er slechts één sleutel was van de container; (vi) de verdachte de sleutel aan de kennis vroeg wanneer hij, de verdachte, de sleutel nodig had, nu de verdachte nog steeds spullen in de container bewaarde.
13. Het hof heeft in zijn oordeel over de bewustheid van de verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de wapens – welk oordeel in cassatie (de schriftuur) niet wordt bestreden – betrokken dat de verdachte de container huurde, hij de beschikking had over de sleutel, hij over de door hem aangehaalde kennis geen informatie wilde geven en hij ook tegen de eigenaar van de container niet had gezegd dat hij de container onderverhuurde. Daarin ligt besloten het oordeel van het hof dat de verdachte noch het onderverhuren, noch het bestaan van die zogenoemde kennis aannemelijk heeft gemaakt. Daaruit vloeit lijkt mij voort dat het hof er vanuit is gegaan dat de verdachte de enige gebruiker van de container was.Mede in dat licht beschouwd, meen ik gelet op de vaststellingen van het hof, zoals door mij in randnummer 12 op een rijtje gezet, dat tevens in het bestreden oordeel van het hof besloten ligt dat naar het oordeel van het hof de verdachte de beschikkingsmacht had over de tenlastegelegde wapens.
14. Uit het voorgaande volgt dat het oordeel van het hof dat de verdachte op de tenlastegelegde datum de wapens voorhanden heeft gehad mijns inziens ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk en toereikend is gemotiveerd.