ECLI:NL:PHR:2024:1299

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
22/03399
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en voorhanden hebben van een wapen in samenhang met cassatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2022 het vonnis van de rechtbank Noord Nederland bevestigd, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en het voorhanden hebben van een wapen. De verdachte, geboren in 1983, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, E.J. Hofstee, heeft in zijn conclusie op 10 december 2024 de bewijsklacht van de verdachte verworpen. De AG concludeert dat de bewezenverklaring van de hennepteelt steunt op voldoende bewijs, waaronder verklaringen van medeverdachten en proces-verbalen van de politie. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van medeverdachten betrouwbaar zijn en dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij. De AG heeft de conclusie getrokken dat de bestreden uitspraak enkel dient te worden vernietigd voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, vanwege overschrijding van de redelijke termijn, en dat het beroep voor het overige moet worden verworpen. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak (22/03413).

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03399
Zitting10 december 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte
Inleiding
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 14 september 2022 het vonnis van de rechtbank Noord Nederland van 16 juni 2020 bevestigd met aanvulling van de gronden. Dat brengt mee dat de verdachte wegens "1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en “2. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van een telefoon van de verdachte.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/03413. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij:
1. “in de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk,
in een ondergrondse ruimte in een schuur bij een pand aan de [a-straat 1] , heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1510 hennepplanten,
zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;”
2. “op 17 oktober 2018 te [plaats] een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.”
5. De bewezenverklaring van feit 1 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 7 september 2017, opgenomen op pagina 227 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op donderdag 7 september 2017 werd er op perceel [a-straat 1] in [plaats] gezocht naar (landbouw)goederen die mogelijk van diefstal afkomstig zouden zijn. Aangekomen op het perceel werd bij een vrijstaande loods c.q. schuur een sterke henneplucht geroken en het geluid van een aggregaat dan wel afzuiging gehoord. Hierop werd de loods c.q. schuur betreden waarbij het geluid van een afzuiging sterker werd gehoord. Aan de achterzijde van de loods c.q. schuur werd vervolgens een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen welke onder de grond aangelegd bleek te zijn. Op het genoemde adres [a-straat 1] , [plaats] , binnen de gemeente [plaats] , staan de volgende personen ingeschreven:
- [betrokkene 1]
- [betrokkene 2]
- [betrokkene 3]
Omschrijving pand
Het pand alwaar de hennepkwekerij werd aangetroffen betreft een vrijstaande loods c.q. schuur. Aan de achterzijde van deze loods werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen welke grotendeels onder de grond was gelegen. De hennepkwekerij bestond uit een centrale ruimte met daarom heen zes kweekruimtes gelegen.
Toegang hennepkwekerij
De toegang van de hennepkwekerij was gelegen in een houten opbouw welke zich bovengronds bevond. In deze houten opbouw was een luik aangebracht welke middels een hangslot was afgesloten.
[…].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2017, opgenomen op pagina 318 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] :
V: Wie is de eigenaar van deze hennepkwekerij?
A: Dat is een [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en een [betrokkene 6] . Er komen verschillende personen. De man die hem aangelegd heeft die kwam uit [plaats] en dat was een [betrokkene 4] .
V: Wanneer is dit begonnen?
A: Ik denk 2 jaar geleden.
V: Hoe bent u met deze mensen in contact gekomen?
A: Ja, via via.
V: Oké, dus u wordt met iemand in contact gebracht die in het wereldje zit. Wie is deze persoon?
A: Dat was een [betrokkene 5] . Deze komt uit [plaats] .
V: Wanneer zijn ze begonnen met het maken van de kelder?
A: Voorjaar 2015.
V: Met hoeveel personen zijn ze daarmee bezig gegaan?
A: Drie of vier man elke keer. Ene [betrokkene 4] uit [plaats] , die had de hele stalen constructie geregeld. Die [betrokkene 4] is in die tijd ook een keer opgepakt in [plaats] . Hij was een beetje de uitvoerder, van de bouw. Nu komen er elke keer anderen.
V: Als we het hebben over [betrokkene 4] . Hoe oud is hij ongeveer?
A: Ik denk ongeveer 35 a 40 jaar oud. Eerder richting de 40. Fors persoon, groot en stevig, blanke huidskleur. Donkerblond haar. Geen baard of tatoeages. Sprak gewoon Nederlands. Hij regelde wel veel dingen. Hij vroeg mij ook waar hij bepaalde dingen in de buurt kon halen. Ik denk dat hij het allemaal leidde.
V: Wanneer was de kweekruimte gereed?
A: In de zomer van 2015. Toen begon het aggregaat in elk geval te draaien.
V: Waar op het terrein bevindt zich de hennepkwekerij?
A: Ik denk in de kelder, achterin de schuur.
V: Wat is er vooraf afgesproken over de hennepkwekerij?
A: We zouden het achterste gedeelte van de schuur ter beschikking stellen en zouden daar 5.000,- euro per maand voor krijgen.
V: Wie waren daarbij aanwezig?
A: [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en die ene lange krullebol.
V: Die afspraak wordt dan gemaakt, dat was voordat ze begonnen met bouwen?
A: Ja. En toen heeft het een poos stil gelegen. En in de zomer zijn ze volgens mij begonnen met draaien.
V: Wie kwam het geld brengen? .
A: In het begin die [betrokkene 4] vaak wel. En later kwam die [betrokkene 5] dat brengen. Ik heb nooit het volle bedrag van 5.000,- euro gehad. Vaak was het een paar honderd euro per keer. Maar ik kon er ook niet tegen in gaan want ik had geen keuze meer.
V: Hoeveel planten pasten er in de hennepkwekerij?
A: Wat ik begreep ongeveer 1000 planten. .
V: Wanneer zijn de eerste planten in de hennepkwekerij gezet?
A: Dat is in de zomer van 2015 geweest want toen begon het aggregaat te draaien.
V: Weet u wie de planten gebracht heeft?
A: Ja, de eerste keer heeft die [betrokkene 4] gebracht. Daar hebben ze toen nog ruzie over gehad, want die planten kwamen uit [plaats] en waren niet de goede soort plant.
V: Wanneer is er voor het eerst geoogst?
A: Dat zal dan in september 2015 zijn geweest.
V: Wie waren daarbij aanwezig?
A: Ze waren met z'n drieën aan het knippen.
V: Waar werd het gedroogd?
A: Dat weet ik niet, ik weet wel dat ze het nat meenamen. In het begin van die grote zakken, van die sealbags of hoe ze dat noemen. En later met van die grote tonnen met een schroefdeksel erop.
V: Waren er vaak dezelfde mensen bij aanwezig bij het knippen?
A: Ja, ook wel eens met z'n tweeën. En ook wel eens met een andere jongen.
V: Wie waren er altijd bij?
A: [betrokkene 5] en [betrokkene 4] in het begin ook altijd. En [betrokkene 6] .
V: Wie nam de opbrengst mee?
A: [betrokkene 5] altijd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 oktober 2017, opgenomen óp pagina 334 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] :
V: Hoe vaak belde jij met die mannen die de kwekerij hebben aangelegd of onder hielden?
A: Ik heb wel eens gebeld. Maar dan had ik een nummer van iemand anders. Ik kreeg een vrouw aan de telefoon. Als bijvoorbeeld het aggregaat niet liep of rookte. Dat had ik afgesproken met [betrokkene 5] en [betrokkene 4] was daar ook bij.
V: Wij hebben de indruk dat jij veel meer weet dan je zegt, en dat jij ons lang alles niet vertelt wat jij weet.
A: Ik ben bang voor de gevolgen. Ik weet dat die [betrokkene 4] ook vast heeft gezeten voor leeg halen van hokken. Verder weet ik dat de vriendin van [betrokkene 4] een kringloopwinkel heeft in volgens mij [plaats] . Hij versprak zich dat hij in [plaats] woont.
V: Wie heeft het graafwerk gedaan om de kwekerij in te zetten?
A: Er is een kraan gehuurd en [betrokkene 3] heeft geholpen met het graafwerk. Er is ongeveer 2,5 meter diep gegraven. Ze hadden het eerst over 50 vierkante meter maar toen ze eenmaal bezig waren moest het groter. Het moest 100 vierkante weten worden. [betrokkene 4] wilde dat en die regelde de staal constructie.
V: Wanneer is dat graven begonnen?
A: In begin 2015 ongeveer.
V: Jij verklaarde zo'n 4 of 5 jaar geleden in contact te zijn gekomen met ene [betrokkene 5] uit [plaats], op een autosloperij in [plaats]. [betrokkene 7] heeft een autosloperij in [plaats] gehad aan de [b-straat] . Is dat de locatie waar je kwam met [betrokkene 5] ?
A: Ja nu je het zegt.
V: Heeft [betrokkene 7] jou op het idee gebracht van een hennepkwekerij?
A: Onder andere. Die bracht mij in contact met [betrokkene 5] . Later kwam [betrokkene 4] erbij. Dus [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en nog één. [betrokkene 6] wist van mijn financiële problemen en wist wel wat ervoor te regelen. (...)
V: Dan hebben we nog [betrokkene 8] . Wat kun je over hem vertellen
A: Die was er één van de eerste keren, dat was een stille. Ik denk dat hij dat heeft gefinancierd.
V: Hoe kwam hij bij jou?
A: Samen met [betrokkene 4] .
V:Jij vertelde dat hij over het geld ging, samen met de Hagenees. Welke Hagenees bedoelde je daarmee?
A: Die [betrokkene 4] , dat is ook een Hagenees.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 november 2018, opgenomen op pagina 388 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] :
O: Je hebt verklaard dat je op de hoogte was, dat er een hennepkwekerij vanaf eind 2015 in de schuur van je vader [betrokkene 1] in bedrijf was. V: Klopt dit?
A: Ja. (...)
V: Wie heeft die kwekerij gebouwd?
A: Dit waren [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en die rattekop.
V: Ben jij misschien bang waardoor je niet durft te verklaren?
A: Bang Nee. De enige waarvan ik niet weet wat hij zal doen dat is die [betrokkene 4] .
5. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 oktober 2019, vastgesteld en ondertekend door [naam 1] , rechter-commissaris en [naam 2] , griffier, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ken [betrokkene 6] , [betrokkene 5] , [betrokkene 4] maar of dat hun echte namen waren, weet ik ook niet. [betrokkene 6] en [betrokkene 4] heb ik wel eens gezien en een [betrokkene 9] , maar daar weet ik geen achternaam van. (..) Mijn zoon kwam met het rijbewijs dat ze hadden gevonden tussen het hooi. Op de foto herkenden wij [betrokkene 4] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2018, opgenomen op pagina 276 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op maandag 12 februari 2018 omstreeks 15.00 uur, werd ik, verbalisant [verbalisant 2] , gebeld door [betrokkene 1] (tevens verdachte in het onderzoek), met de mededeling dat in de schuur achter zijn woning, [a-straat 1] te [plaats] , een rijbewijs was gevonden. Het rijbewijs zou eigendom zijn van de " [betrokkene 4] " uit [plaats] waarover hij in zijn verklaringen had gesproken.
Op dinsdag 13 februari 2018, omstreeks 11.20 uur, bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , ons in perceel [a-straat 1] te [plaats] , na daartoe vooraf gemaakte afspraak met de bewoner, tevens verdachte, [betrokkene 1] .
In de woning waren op het moment van onze komst ook aanwezig de medebewoners, [betrokkene 2] en zoon [betrokkene 3] . In de woning overhandigde [betrokkene 1] het betreffende rijbewijs.
Wij verbalisanten zagen dat de te naam gestelde van dit rijbewijs betrof:
[verdachte] .
Geboren [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats]
Geldig van 06-01 -2015 tot 06-01 -2025, afgegeven door de gemeente [plaats] ,
Rijbewijsnummer: [nummer] , categorie AM-A-BE.
Wij hoorden dat verdachte [betrokkene 1] , wijzend op de foto van dit rijbewijs, zei: "Dat is hem, dat is de [betrokkene 4] uit [plaats] waarover ik in mijn verklaringen heb gesproken. Ik had hem op ongeveer 40 jaar geschat maar hij is dus jonger".
Wij verbalisanten hoorden vervolgens [betrokkene 3] zeggen: "Ik herken hem ook van de foto, dat is de. man die hier kwam en zich [betrokkene 4] noemde".
Op de vraag waar het rijbewijs precies was gevonden, vertelde [betrokkene 3] dat hij het rijbewijs in het hooi had gevonden, bij het optillen van een pakje hooi. [betrokkene 3] wees ons, verbalisanten, vervolgens in de schuur achter de woning, waaronder de hennepkwekerij was geruimd, de locatie waar het rijbewijs was gevonden. [betrokkene 3] vertelde dat hij handelt in de verkoop van hooi en wisselende hoeveelheden hooi in de schuur heeft liggen. [betrokkene 3] vertelde dat de betrokken personen bij de kwekerij soms over het hooi moesten klimmen om bij de toegang tot de hennepkwekerij te komen. Mogelijk is dat daarbij [verdachte] zijn rijbewijs is verloren.
Bij raadplegen van het politiesysteem BVI-IB bleek dat het betreffende rijbewijs geregistreerd stond als zijnde vermist, dan wel gestolen op datum 24-05-2017.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen gesprek [betrokkene 1] d.d. 13 oktober 20 17; opgenomen op pagina 619 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
V= Je vertelde in het verhoor dat je het nummer van [medeverdachte] thuis op een briefje had. Wat is het nummer waarmee je belde naar [medeverdachte] .
A= Het nummer is [telefoonnummer 1] . Ik kreeg dan eerst een vrouw aan de lijn en die gaf de telefoon dan door aan [medeverdachte] .
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Bijzonderheden histo's [medeverdachte] d.d. 6 november 2017, pagina 401 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 19 oktober 2017 zijn onder [...] de historische gegevens opgevraagd van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] over de periode 1 januari 2017 tot en met 19 oktober 2017.
Volgens het ClOT heeft dit telefoonnummer de tenaamgestelde
[A] op adres: [c-staat 1] te [plaats] .
Echter uit de verklaring van verdachte [betrokkene 1] blijkt dat hij bovenstaand nummer belt als hij contact wil met verdachte [medeverdachte] .
Hierop is het politiesysteem BVI-lb geraadpleegd en hieruit blijkt dat bovenstaand telefoonnummer in gebruik is bij [betrokkene 10] , geboren [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] . Dit betreft de partner van de verdachte [medeverdachte] .
Ik zag dat het voornoemde telefoonnummer het meest contact heeft gehad met de volgende telefoonnummers:
Telefoonnummer
Tenaamstelling
Bron
Totaal
[telefoonnummer 2]
[betrokkene 11] , adres:
[d-straat 1] , [plaats]
Ciot
55
[telefoonnummer 3]
[betrokkene 1] , adres:
[a-straat 1] ,
[plaats]
Ciot
30
[telefoonnummer 4]
[betrokkene 12] , adres:
[e-straat 1] ,
[plaats]
Ciot
29
[telefoonnummer 5]
[betrokkene 13]
, adres:
[a-straat 1] ,
[plaats]
Ciot
21
[telefoonnummer 6]
[verdachte] , adres:
[f-straat 1] ,
[plaats]
Ciot
10
(…)
[telefoonnummer 6] .
Volgens het Ciot blijkt dat dit nummer op naam staat van [verdachte] adres: [f-straat 1] , te [plaats] .
Uit onderzoek in het politiesysteem BVI-IB blijkt dat met de tenaamgestelde van het telefoonnummer wordt bedoeld [verdachte] geboren 16-0-1983 te [plaats] . Op 23 maart 2015 is [verdachte] aangehouden op de [g-straat 1] te [plaats] . Bij de aanhouding is 200 kilo (nat) hennep in een bus aangetroffen.
[verdachte] wordt in verband gebracht met het leeghalen van een hennepkwekerij op 23-03-2015 aan de [h-straat 1] te [plaats] .”
6. Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 luidt de door het hof overgenomen overweging van de rechtbank als volgt:
“Nu verdachte het onder 2 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van een ploertendoder, duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank in deze met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 mei 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2018, opgenomen op pagina 540 van het dossier van politie Noord-Nederland met proces-verbaalnummer BVH: 201723 8394 d.d. 21 december 2018, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 5] .”
7. De bewijsoverwegingen van de rechtbank waarmee het hof zich heeft verenigd, houden het volgende in:
“De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep alsmede dat verdachte op 17 oktober 2018 een ploertendoder voorhanden heeft gehad
De verklaringen van medeverdachten [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] met betrekking tot de rol van verdachte bij de hennepkwekerij acht de rechtbank betrouwbaar, temeer nu medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 3] eveneens belastende verklaringen over henzelf hebben afgelegd. Medeverdachte [betrokkene 1] verklaart tijdens het verhoor bij de politie op 7 september 2017, op dezelfde dag dat de hennepkwekerij in een ondergrondse ruimte in zijn schuur is aangetroffen, consistent, gedetailleerd en verifieerbaar over de betrokkenheid van [betrokkene 4] uit [plaats] , [betrokkene 5] en een [betrokkene 6] . Hij geeft daarbij een bij verdachte passend signalement.
In de omstandigheid dat verdachte -zoals hij ter terechtzitting een- en andermaal heeft benadrukt- wel tatoeages heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat medeverdachte [betrokkene 1] eveneens verifieerbaar heeft verklaard dat deze [betrokkene 4] uit [plaats] een kringloopwinkel heeft en "in die tijd" (rond de start van de kwekerij, voorjaar van 2015) ook een keer is opgepakt in [plaats] voor “het leeghalen van [naar de rechtbank begrijpt: weed-] hokken”. Medeverdachten [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verklaren eveneens over de betrokkenheid van een [betrokkene 4] uit [plaats] bij de hennepkwekerij.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaringen van medeverdachten [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit het zich in het strafdossier bevindende proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2017 betreffende het onderzoek naar de onderlinge telefonische contacten van de medeverdachten in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 oktober 2017 volgt dat verdachte in voornoemde periode tienmaal telefonisch contact heeft gehad met het telefoonnummer in gebruik van medeverdachte [medeverdachte] . Verder volgt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2018 dat de familie [betrokkene 1] op 12 februari 2018 bij de politie heeft gemeld dat het rijbewijs van verdachte is aangetroffen op de plaats delict. Verdachte heeft zich tijdens de verhoren bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting van 26 mei 2020 heeft verdachte een alternatief scenario naar voren gebracht voor het gegeven dat de [betrokkene 1] en [betrokkene 3] zijn rijbewijs in hun bezit hadden en tegenover de politie hebben verklaard dat zij dit rijbewijs in de loods waar de hennepkwekerij zich bevond hebben gevonden. De medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 3] zouden het rijbewijs van verdachte al eerder gevonden hebben op een willekeurige plek. Toen zij de naam die vermeld stond op het door hen gevonden rijbewijs gingen "googlen" op internet, bleek dat deze [verdachte] eerder betrokken is geweest bij illegale hennepteelt. Hiermee hadden zij een zondebok gevonden en een manier om, mocht de hennepkwekerij worden opgerold door de politie, de schuld af te schuiven op verdachte.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit alternatieve scenario neemt de rechtbank het volgende in overweging. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft, vlak na het aantreffen door de politie van de ondergrondse hennepkwekerij, tijdens het verhoor door de politie niet alleen belastend verklaard over de betrokkenheid van ene [betrokkene 4] uit [plaats] bij deze kwekerij, maar ook over de betrokkenheid daarbij van ene [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . Medeverdachte [betrokkene 3] verklaart eveneens belastend over personen genaamd [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en “die rattekop”. Dat de familie [betrokkene 1] verdachte als zondebok heeft willen gebruiken is hiermee een onlogisch scenario, immers, er wordt over meer personen belastend verklaard, waarvan in elk geval een aantal naar het oordeel van de rechtbank verifieerbaar bij de kwekerij betrokken zijn. Vervolgens meldt de familie [betrokkene 1] op 12 februari 2018 de vondst van het rijbewijs van verdachte op de plaats delict. Als het van meet af aan een opzetje was geweest van de familie [betrokkene 1] om verdachte, door middel van het gevonden rijbewijs, te belasten, is al evenzo onlogisch dat de familie [betrokkene 1] met het overleggen van het rijbewijs aan de politie wacht tot februari 2018. Daar komt bij dat het door verdachte geschetste scenario niet strookt met het resultaat van het onderzoek naar de telefonische contacten van verdachte en enige medeverdachten met medeverdachte [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 oktober 2017. Voor zover verdachte eerst ter terechtzitting heeft gesteld dat de telefonische contacten met het telefoonnummer dat in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte] wellicht hebben plaatsgevonden in het kader van activiteiten die hij in die periode ondernam met zijn kringloopwinkel, overweegt de rechtbank dat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd met concrete gegevens. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte ter terechtzitting geschetste alternatieve scenario voor het aantreffen van zijn rijbewijs op de plaats delict ongeloofwaardig is.”
8. De aanvullende bewijsoverweging van het hof luidt als volgt:
“Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij ontkend. Overeenkomstig de door hem in eerste aanleg afgelegde verklaring heeft hij verklaard dat de familie [betrokkene 1] zijn rijbewijs heeft gevonden en vervolgens zijn naam heeft gegoogeld. De informatie die daarbij met betrekking tot verdachte naar voren is gekomen, is volgens verdachte later door de familie [betrokkene 1] gebruikt om bij de politie een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij zijn rijbewijs mogelijk is verloren in Emmen, dan wel de omgeving van Emmen, waar hij geregeld spullen bezorgde voor een door hem gesponsorde kringloopwinkel.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat de familie [betrokkene 1] de autobus van de door hem gesponsorde kringloopwinkel in [plaats] heeft gezien met daarop de tekst ‘kringloopwinkel’ of een soortgelijke tekst, en ze wisten dat de portemonnee met het rijbewijs van verdachte uit de bus was weggenomen. Vervolgens heeft de familie [betrokkene 1] zijn naam gegoogeld en de informatie die daarbij naar voren kwam, gebruikt om bij de politie een voor verdachte belastende verklaring af te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Door verdachte zijn in hoger beroep diverse alternatieve scenario’s naar voren gebracht, die er in de kern op neerkomen dat verdachte door de familie [betrokkene 1] als betrokkene bij de hennepkwekerij wordt aangewezen, nadat ze door middel van zijn rijbewijs informatie over hem hebben verkregen en belastend over hem bij de politie hebben verklaard. Overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank is het hof van oordeel dat de door verdachte geschetste alternatieve scenario’s niet aannemelijk zijn geworden. Hetgeen verdachte daarbij in hoger beroep aanvullend heeft verklaard, dan wel voor het eerst naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. Het hof verwerpt derhalve het verweer.”
Het eerste middel en de bespreking daarvan (feit 1)
9. Het eerste middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 1 en behelst de klacht dat het bewezenverklaarde voor zover inhoudend dat de verdachte “gedurende de bewezenverklaarde periode van ruim twee jaar (‘telkens’) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk hennep heeft geteeld, bereid, bereid (ik, A-G, begrijp: bewerkt) en verwerkt”, “niet (steeds) uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, althans […] dat die bewezenverklaring in zoverre onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is”.
Het juridisch kader
10. Vooropgesteld moet worden dat uit bestendige rechtspraak van de Hoge Raad over medeplegen (onder meer) het volgende kan worden opgemaakt. [1] De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met één of meer anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het is niet noodzakelijk dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult; het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht.
De bespreking van het eerste middel
11. Uit ’s hofs bewijsvoering volgt dat: (i) de verdachte één van de eigenaars van de hennepkwekerij was; (ii) de verdachte zich met anderen heeft beziggehouden met de aanleg en opbouw van de hennepkwekerij; (iii) de verdachte degene is die de hennepkwekerij had aangelegd; (iv) het de verdachte was die wilde dat de kwekerij 100 vierkante meter moest worden; (v) de verdachte degene is die de hele stalen constructie voor de kwekerij had geregeld en een beetje de uitvoerder van de bouw van de hennepkwekerij was; (vi) de verdachte de eerste planten naar de hennepkwekerij bracht; (vii) de verdachte in het begin samen met twee anderen aan het knippen was dan wel daarbij aanwezig was; (viii) de verdachte samen met anderen de kwekerij draaiende hield; (ix) de verdachte samen met een zekere [betrokkene 8] over het geld ging; (x) de verdachte bij de afspraak aanwezig was dat 5000 euro betaald zou worden voor het ter beschikking stellen van de schuur; (xi) de verdachte in het begin vaak het geld naar een medeverdachte bracht; (xii) de verdachte veel dingen regelde; (xiii) op 12 februari 2018 de melding binnenkwam dat het rijbewijs van de verdachte in de schuur tussen het hooi gevonden was; (xiv) de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 oktober 2017 tienmaal telefonisch contact heeft gehad met een medeverdachte.
11. In het licht van het voorgaande acht ik het oordeel van het hof met betrekking tot feit 1 dat gedurende de tenlastegelegde pleegperiode sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen om de verdachte als medepleger van dat feit aan te merken, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
11. Ten overvloede merk ik op, dat de steller van het middel wat betreft de tenlastelegging en bewezenverklaring de toevoeging van het woord “telkens” verstaat in de zin van het “meermaals” schuldig maken aan medeplegen gedurende de pleegperiode. Dit berust echter op een verkeerde lezing van de tenlastelegging en de bewezenverklaring, aangezien het “telkens” (opzettelijk) hier betrekking heeft op onderscheidenlijk het telen, bereiden, bewerken en verwerken.
Het tweede middel en de bespreking daarvan (feit 2)
14. Het tweede middel klaagt dat in het arrest het oordeel van het hof besloten ligt dat ten aanzien van feit 2 art. 359 lid 3, laatste volzin, Sv kan worden toegepast, maar dit van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans niet zonder meer begrijpelijk is, nu ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak is bepleit door de raadsman van de verdachte.
Het juridisch kader
15. Art. 359 lid 3, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
16. Deze bepaling wordt aldus uitgelegd dat volstaan kan worden met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van een van de omstandigheden zoals genoemd in het slot van de tweede volzin. De Hoge Raad bewaakt de grenzen van deze uitzondering streng. Reeds bij “de geringste aanwijzing dat de verdachte het tenlastegelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend dan wel dat hij of zijn raadsman vindt dat vrijspraak moet volgen, mag niet worden volstaan met de enkele opsomming van de bewijsmiddelen”, aldus Van Dorst & Borgers. [2] Geen (harde) eisen worden gesteld aan de kwaliteit van een bewijsverweer strekkende tot vrijspraak of aan de grond waarop vrijspraak is bepleit. [3] Indien de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en daarvan niet is teruggekomen, maar niettemin namens de verdachte door de raadsman of raadsvrouw vrijspraak is bepleit, kan evenmin met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan. [4]
De bespreking van het tweede middel
17. De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend in de verklaring die hij ter terechtzitting van de rechtbank van 26 mei 2020 heeft afgelegd en dat dit meebrengt dat zij in deze volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig art. 359 lid 3 Sv. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting van de rechtbank, dat zich onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt, blijkt dat de verdachte toen en aldaar heeft verklaard: “Ik blijf bij mijn bekennende verklaring ten aanzien van feit 2, het voorhanden hebben van een ploertendoder. De ploertendoder lag naast mijn kussen ter bescherming.” De toenmalige raadsvrouw van de verdachte heeft blijkens de in cassatie voorhanden stukken op die terechtzitting ter zake van feit 2 geen vrijspraak bepleit.
17. Het hof heeft zich ook op dit punt met het vonnis van de rechtbank verenigd en daarmee ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als hiervoor bedoeld. De vraag is of het hof dit kon doen. Ik denk het niet. Uit het proces-verbaal van ’s hofs terechtzitting van 31 augustus 2022 kan niet worden opgemaakt dat het tenlastegelegde feit 2 met de verdachte is besproken. Weliswaar laat dit proces-verbaal zien dat het materiële verweer van de toenmalige raadsman van de verdachte zich geheel toespitst op het onder 1 tenlastegelegde (kort gezegd de hennepkwekerij), maar ook dat de raadsman zijn betoog afsluit met de conclusie dat gelet op het voorgaande de verdachte vrijgesproken dient te worden van
de tenlastegelegde feiten.De conclusie van de raadsman – vrijspraak – heeft dus kennelijk betrekking op beide tenlastegelegde feiten en dan dus ook op het verwijt onder 2 dat de verdachte op 17 oktober 2018 een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
17. Hieruit vloeit voort dat het oordeel van het hof om het vonnis van de rechtbank (ook) op dit onderdeel te bevestigen en in dat verband te volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3 Sv, onjuist is en de bewezenverklaring van feit 2 derhalve ontoereikend is gemotiveerd. Het middel is in dat opzicht terecht voorgesteld.
17. Een volgende vraag is nu of de verdachte voldoende belang heeft bij cassatie en een terugwijzing van de zaak naar het hof op dit punt. Ik meen dat dit niet het geval is, en wel omdat: a) de verdachte de bekennende verklaring die hij op de terechtzitting van de rechtbank heeft afgelegd nadien niet heeft herroepen; b) ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging in het geheel geen inhoudelijk verweer is gevoerd met betrekking tot feit 2, en door haar er evenmin een punt van is gemaakt dat de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen; c) in de schriftuur niets wordt gezegd over een eventueel belang voor de verdachte bij een vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt en terugwijzing van de zaak naar het hof.
17. Overigens zij opgemerkt dat het hierboven in randnummer 17 aangehaalde proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 26 mei 2020 zich onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt en daaruit de bekentenis van de verdachte onmiskenbaar blijkt, en voorts dat een blik achter de papieren muur laat zien dat het hierboven in randnummer 6 aangehaalde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] inhoudt: “Op woensdag 17 oktober 2018 vond er een doorzoeking plaats in de woning van verdachte [verdachte] […]. In de slaapkamer van verdachte [verdachte] werd op zijn bed ter hoogte van zijn kussen een ploertendoder aangetroffen en in beslag genomen.” De enkele uitwerking van de opgave van deze bewijsmiddelen in voormelde zin, zal voor de verdachte geen enkel verschil maken in deze zaak. In dat verband wijs ik er nog op, dat in dat proces-verbaal van bevindingen de pleegdatum en pleegplaats worden genoemd en dat daarmee de aanmerking in de schriftuur dat de bekennende verklaring van de verdachte niet alle onderdelen van de bewezenverklaring van feit 2 bestrijkt, namelijk niet de pleegdatum en de pleegplaats, hier bewijsrechtelijk geen soelaas biedt.
Slotsom
22. Het eerste middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede middel is gegrond maar leidt niet tot cassatie.
22. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat om die reden de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering in een mate die de Hoge Raad gepast voorkomt.
22. Overige gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie onder meer: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
2.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
3.Ik wijs op HR 6 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7973. De verdachte erkende alle onderdelen van de tenlastegelegde diefstal, maar voegde daaraan toe dat hij geen dief was, ooit gewerkt had voor zijn geld en daarom vond dat hij moest worden vrijgesproken. Vgl. ook: HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3686
4.Zie HR 6 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3297 en HR 8 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1155,