ECLI:NL:HR:2011:BP1155

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03320
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake ongewenstverklaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vreemdeling die op 11 januari 2008 in Amsterdam verbleef, terwijl hij wist dat hij op grond van de Vreemdelingenwet 2000 als ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte had eerder vrijspraak bepleit, wat leidde tot de vraag of het Hof voldoende bewijs had geleverd voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had mogen volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, aangezien de raadsvrouwe vrijspraak had bepleit. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De zaak is ingeleid door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.P. de Boer, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Silvis had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen het belang van een deugdelijke motivering van de bewezenverklaring benadrukt, vooral in gevallen waar vrijspraak is bepleit. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de eisen aan de motivering van bewezenverklaringen in strafzaken verduidelijkt.

Uitspraak

8 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/03320
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 augustus 2009, nummer 23/000449-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 januari 2008 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard."
2.3. De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
"Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof een wijziging aanbrengt in de gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof baseert het oordeel dat de verdachte het bewezengeachte feit heeft begaan op de navolgende bewijsmiddelen:
1. Een geschrift, te weten een kopie van een beschikking van ongewenstverklaring van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, kenmerk 0107-16-4033 van 13 oktober 22006 (doorgenummerde pag. 47 t/m 50);
2. Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 14 januari 2008 van de rechter-commissaris, bij de rechtbank Amsterdam belast met de behandeling van strafzaken, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
3. Een proces-verbaal terechtzitting in eerste aanleg van 25 januari 2008, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende heeft aangevoerd:
"Primair stelt cliënt dat hij nooit ongewenst had mogen worden verklaard dan wel dat van een rechtsgeldige ongewenstverklaring geen sprake is. Dat zou wat hem betreft tot een vrijspraak/OVAR moeten leiden."
2.5. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengegevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.6. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid tweede volzin, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv is - nu de raadsvrouwe vrijspraak heeft bepleit - derhalve onjuist. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.7. De klacht is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 maart 2011.