ECLI:NL:HR:2009:BJ3297

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13675
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opgave van bewijsmiddelen bij bekennende verdachte in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1977, was aangeklaagd voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte had op 26 augustus 2006 te Noordwijk aan Zee gereden, wetende dat zijn rijbewijs niet geldig was. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep had de verdachte bekend, maar zijn raadsman had vrijspraak bepleit. Het Hof had geoordeeld dat volstaan kon worden met een opgave van de bewijsmiddelen, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit onjuist was, aangezien de raadsman vrijspraak had bepleit. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het feit ontoereikend gemotiveerd was en vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

6 oktober 2009
Strafkamer
nr. 07/13675
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 november 2007, nummer 22/000740-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en tot terugwijzing dan wel verwijzing, teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het onder 2 tenlastegelegde.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
"op 26 augustus 2006 te Noordwijk aan Zee, gemeente Noordwijk, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Provincialeweg N206, als bestuurder een motorrijtuig (auto) van die categorie heeft bestuurd."
2.3. De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
"Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Het hof is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan, nu de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend.
Feiten 1 + 2:
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2007 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik heb op 26 augustus 2006 te Noordwijk aan Zee ondanks de ongeldigverklaring van mijn rijbewijs in mijn auto gereden.
2. Het proces-verbaal van de Politie Hollands Midden, nr. PL1600/06-165653 d.d. 12 september 2006, inhoudende de constatering op 26 augustus 2006 van de snelheidsovertreding en het ongeldig verklaarde rijbewijs, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], hoofdagent van politie.
3. Het proces-verbaal van de Politie Hollands Midden, als bijlage bij het proces-verbaal van de (Politie Hollands Midden, nr. PL1600/06-165653 d.d. 12 september 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], hoofdagent van politie Hollands Midden, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
4. Een geschrift, zijnde een kopie brief van het CBR d.d. 19 augustus 2003, inhoudende de ongeldigverklaring van het rijbewijs vanaf 26 augustus 2003."
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2007 heeft de raadsman van de verdachte aldaar aangevoerd:
"Subsidiair verzoek ik u verdachte vrij te spreken, nu het rijbewijs zonder wettelijke basis ongeldig is verklaard. De verdachte is niet aangehouden op 3 november 2001, terwijl dit feit wel is meegenomen in de vorderingsprocedure. Een kennis van de verdachte was toen aangehouden. Daar zit de pijn voor de verdachte. De verdachte is drie keer in plaats van vier keer aangehouden. In de justitiële documentatie is ook geen melding gemaakt van dit feit. Ik verwijs ook naar de brief die door het CBR is verzonden naar de kennis van de verdachte die op 3 november 2001 is aangehouden waarbij precies dezelfde hoeveelheid promillage staat vermeld. De ongeldigverklaring is derhalve onrechtmatig tot stand gekomen en de verdachte is op 14 april 2006 door de politierechter ten aanzien van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 min of meer ten onrechte veroordeeld."
2.5. Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.6. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden, indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. In die bepaling wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is - nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit - derhalve onjuist (vgl. HR 26 mei 2009, LJN BH3686, NJ 2009, 260). De bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat, nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 oktober 2009.